ECLI:NL:RBGEL:2024:312

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
23 januari 2024
Zaaknummer
413521
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming betalingsverplichting voortvloeiend uit vaststellingsovereenkomst, ontbreken bestuurdersaansprakelijkheid en vernietiging borgstelling

In deze zaak vordert het Bijenhuis Wageningen B.V. nakoming van betalingsverplichtingen die voortvloeien uit een vaststellingsovereenkomst met Klondike Cabins B.V. en Lakehouse Timber Constructions B.V. Het Bijenhuis heeft voor de levering van hout en bijenkasten betaald, maar de gedaagden hebben hun verplichtingen niet nagekomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat Klondike en Lakehouse niet zijn verschenen in de procedure, waardoor verstek is verleend. De rechtbank oordeelt dat de vorderingen van het Bijenhuis grotendeels toewijsbaar zijn, met uitzondering van de vorderingen tegen de bestuurders [gedaagde 3] en [gedaagde 4], die zijn afgewezen. De rechtbank overweegt dat er onvoldoende bewijs is voor onrechtmatig handelen van de bestuurders, en dat het Bijenhuis onvoldoende feiten heeft aangedragen om hen persoonlijk aansprakelijk te stellen. De rechtbank wijst de vorderingen van het Bijenhuis tegen Klondike en Lakehouse toe, inclusief de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, maar wijst de vorderingen tegen de bestuurders af. De proceskosten worden verdeeld tussen de partijen, waarbij Klondike en Lakehouse een deel van de kosten moeten vergoeden aan het Bijenhuis.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Sector civiel, locatie Arnhem
Zaaknummer/rolnummer: C/05/413521 / HA ZA 23-8
Vonnis van 24 januari 2024
inzake
HET BIJENHUIS WAGENINGEN B.V.,
te Wageningen,
advocaat: mr. A.J.K. Fluit,
eiseres,
tegen:

1.KLONDIKE CABINS B.V.,

te Leiden,
niet verschenen,
2.
LAKEHOUSE TIMBER CONSTRUCTIONS B.V.,
te Buitenkaag,
niet verschenen,
3.
[gedaagde 3] ,
te [woonplaats] ,
advocaat: mr. V. van Oosteren
4.
[gedaagde 4] ,
te [woonplaats] ,
advocaat: mr. V. van Oosteren
gedaagden.
Partijen worden hierna het Bijenhuis, Klondike, Lakehouse, [gedaagde 3] en [gedaagde 4] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 t/m 8 en 10 t/m 12;
  • de conclusie van antwoord met producties 1 t/m 4 van [gedaagde 3] en [gedaagde 4] ;
  • het tussenvonnis van 17 mei 2023 waarin de mondelinge behandeling is bepaald en het Bijenhuis in de gelegenheid is gesteld een akte te nemen;
  • productie 9 van het Bijenhuis;
  • de akte na tussenvonnis tevens vermindering van eis van het Bijenhuis met de aanvullende productie 13;
  • de aanvullende productie 5 van [gedaagde 3] en [gedaagde 4] ;
  • de aanvullende productie 6 van [gedaagde 3] en [gedaagde 4] ;
  • de mondelinge behandeling van 13 december 2023, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt;
  • de spreekaantekeningen van [gedaagde 3] en [gedaagde 4] .
1.2.
Ten slotte is bepaald dat een vonnis zal worden uitgesproken.
1.3.
Klondike en Lakehouse zijn niet in de procedure verschenen. De rechtbank stelt vast dat de voorgeschreven formaliteiten en termijn in acht zijn genomen. Tegen Klondike en Lakehouse wordt verstek verleend en er wordt, omdat [gedaagde 3] en [gedaagde 4] wel in de procedure zijn verschenen, één vonnis gewezen, dat als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd (artikel 140 Rv).
1.4.
[gedaagde 3] en [gedaagde 4] stellen dat de akte na tussenvonnis van het Bijenhuis ten aanzien van Klondike en Lakehouse buiten beschouwing moet worden gelaten, omdat een verandering of vermeerdering van eis tegen een niet verschenen partij is uitgesloten, tenzij bij exploot kenbaar gemaakt aan de niet verschenen partij, wat niet is gebeurd (artikel 130 lid 3 Rv). De rechtbank volgt [gedaagde 3] en [gedaagde 4] hierin niet. In de akte na tussenvonnis heeft het Bijenhuis haar eis verminderd. Dat is te allen tijde toegestaan zolang nog geen eindvonnis is geweest (artikel 129 Rv). Daarnaast heeft het Bijenhuis haar vorderingen nader onderbouwd. Van een verandering of wijziging van eis in de zin van artikel 130 Rv is geen sprake. De akte na tussenvonnis maakt daarom onderdeel uit van het procesdossier en de inhoud daarvan is in de beoordeling meegenomen.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?

2.1.
Het Bijenhuis heeft met Klondike en Lakehouse overeenkomsten gesloten voor de levering van Red Cedar hout en voor het maken van bijenkasten door Klondike. [gedaagde 3] en [gedaagde 4] zijn de (indirect) bestuurders van respectievelijk Klondike en Lakehouse. Het Bijenhuis heeft betaald voor het hout en de bijenkasten, maar Klondike en Lakehouse zijn de overeenkomsten niet (volledig) nagekomen. Het Bijenhuis vordert kort gezegd (terug)betaling van wat zij heeft betaald, op basis van verschillende rechtsgronden. [gedaagde 3] en [gedaagde 4] voeren verweer. De rechtbank zal de vorderingen op Klondike en Lakehouse grotendeels toewijzen en de vorderingen op [gedaagde 3] en [gedaagde 4] afwijzen. Hierna wordt uitgelegd hoe de rechtbank tot dat oordeel is gekomen.
Wat is er gebeurd?
2.2.
Het Bijenhuis is met Klondike overeengekomen dat Klondike 19.285 m1 hout zou bestellen en dat Klondike (met dat hout) 2000 bijenkasten zou maken voor het Bijenhuis. Met Lakehouse is het Bijenhuis overeengekomen dat Lakehouse 11.000 m1 hout zou bestellen en leveren aan het Bijenhuis. De volgende facturen zijn door Klondike en Lakehouse aan het Bijenhuis gestuurd en door het Bijenhuis betaald:
Van
Datum
Betreft
Bedrag (incl. btw)
Klondike
30 juni 2021
10.000 m1 hout (voorschot 75%)
€ 71.356,73
Klondike
9 juli 2021
10.000 m1 hout (voorschot 20%)
€ 19.028,46
Lakehouse
31 augustus 2021
11.000 m1 hout
€ 95.142,30
Klondike
16 september 2021
9.285 m1 hout
€ 83.563,51
Klondike
7 oktober 2021
2.000 bijenkasten (voorschot 50%)
€ 78.650,00
Klondike
13 oktober 2021
10.000 m1 hout (voorschot 5%)
€ 5.864,27
Klondike
19 oktober 2021
2.000 bijenwoningen (start productie 15%)
€ 23.595,00
TOTAAL
€ 377.200,27
2.3.
In september 2022 hebben het Bijenhuis als schuldeiser en Klondike als schuldenaar een vaststellingsovereenkomst (hierna: VSO) gesloten waarin is overwogen dat:
- Schuldenaar niet de overeengekomen zaken heeft geleverd/kunnen leveren, e.e.a. met uitzondering van 200 bijenkasten die door partijen wegens de kwaliteit daarvan buiten beschouwing worden gelaten.- Partijen de overeenkomst tot het leveren van bijenkasten hebben ontbonden, waardoor een terugbetalingsverplichting van Schuldenaar aan Schuldeiser is ontstaan van € 377.200,27 (…)
2.4.
In de VSO is verder het volgende overeengekomen dat relevant is voor de beoordeling:
5. Indien betaling van de Schuld niet uiterlijk 18 november 2022 heeft plaatsgevonden is Schuldenaar in verzuim en is zij aan Schuldeiser zonder nadere ingebrekestelling de wettelijke handelsrente vanaf de in de overwegingen genoemde factuurdatum en invorderingskosten verschuldigd, te vermeerderen met het verschil tussen de prijs van het (Cedar) hout op het moment van verzending van de hiervoor genoemde facturen en de prijs medio eind november 2022.
2.5.
Klondike heeft niet aan haar betalingsverplichting uit de VSO voldaan.
2.6.
Het Bijenhuis heeft op 16 december 2022 verschillende conservatoire beslagen gelegd ten laste van gedaagden.
De vordering op Lakehouse wordt grotendeels toegewezen
2.7.
Het Bijenhuis vordert van Lakehouse betaling van € 106.326,86, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over € 95.142,30 vanaf 21 december 2022.
2.8.
Op 9 december 2022 heeft het Bijenhuis Lakehouse gesommeerd tot betaling:

Bij deze ontbinden we de overeenkomst die aan deze factuur ten grondslag ligt (voor zover dat mondeling nog niet is gebeurd) en maken aanspraak op terugbetaling van het bedrag van € 95.142,30 op uiterlijk 12 december 2022.
2.9.
De rechtbank begrijpt uit de stellingen van het Bijenhuis en de sommatie van 9 december 2022 aan Lakehouse, dat zij stelt dat Lakehouse is tekort geschoten in de nakoming van haar verbintenis onder de overeenkomst en om die reden schadevergoeding verschuldigd is of anders gehouden is tot het nakomen van een ongedaanmakingsverbintenis. De vordering komt de rechtbank niet ongegrond of onrechtmatig voor, zodat deze zal worden toegewezen, met uitzondering van de wettelijke handelsrente. Artikel 6:119a BW heeft namelijk alleen betrekking op de primaire betalingsverplichting uit de handelsovereenkomst en niet op een vordering uit hoofde van schadevergoeding of een ongedaanmakingsverbintenis. Lakehouse zal daarom worden veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 95.142,30, vanaf 13 december 2022, gelet op de in de sommatiebrief gestelde termijn.
2.10.
Het Bijenhuis vordert van Lakehouse daarnaast vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van € 1.726,42. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) in dit geval niet van toepassing is, omdat de vordering van Bijenhuis een vordering tot betaling van schadevergoeding dan wel nakoming van een ongedaanmakingsverbintenis betreft. De vordering van het Bijenhuis wordt daarom beoordeeld volgens Rapport Voorwerk II. Door niet te specificeren welke buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht en niet toe te lichten waarom de kosten die worden gevorderd moeten worden beschouwd als buitengerechtelijke kosten, heeft het Bijenhuis op dit punt niet aan haar stelplicht voldaan. Deze vordering op Lakehouse wordt afgewezen.
De vorderingen op Klondike worden grotendeels toegewezen
2.11.
Het Bijenhuis vordert, na haar eisvermindering, van Klondike betaling van € 534.235,15, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over € 282.057,97, vanaf 21 december 2022. Deze vordering is als volgt opgebouwd:
Hoofdsom
€ 282.057,97
Buitengerechtelijke incassokosten
€ 3.185,29
Wettelijke handelsrente (t/m 20-12-2022)
€ 28.603,04
Hout (meerprijs)
€ 220.388,85
TOTAAL
€ 534.235,15
2.12.
De gevorderde hoofdsom is het totaalbedrag van de door het Bijenhuis aan Klondike betaalde bedragen. Deze vordering en de vordering tot betaling van de wettelijke handelsrente vinden hun grondslag in de VSO. Deze vorderingen komen de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zullen worden toegewezen.
2.13.
In de VSO is overeengekomen dat Klondike het verschil tussen de prijs van het hout op het moment van verzending van de hiervoor genoemde facturen en de prijs medio eind november 2022 moet vergoeden aan het Bijenhuis indien zij niet uiterlijk op 18 november 2022 aan haar betalingsverplichting op basis van de VSO heeft voldaan. Omdat Klondike niet heeft betaald aan het Bijenhuis, is zij ook de meerprijs voor het hout verschuldigd. Ter onderbouwing van die meerprijs heeft het Bijenhuis een offerte overgelegd waaruit een houtprijs van € 13,26 per m1 volgt. Het Bijenhuis stelt dat Klondike gelet op de gefactureerde prijs van € 7,65 per m1 een verschil van € 5,61 moet vergoeden en daarom verplicht is € 220.388,85 te betalen. De berekening die zij hieraan ten grondslag legt klopt echter niet. Het Bijenhuis heeft namelijk gesteld dat 39.285 m1 hout is besteld en betaald. Gelet op de toegezonden facturen was dit echter 30.285 m1. De vordering voor de meerprijs van het hout zal daarom voor € 169.898,85 worden toegewezen (€ 5,61 x 30.285 m1). Ten overvloede overweegt de rechtbank dat de betwisting door [gedaagde 3] en [gedaagde 4] van de door het Bijenhuis gestelde prijs van € 13,26 per m1 Klondike niet kan baten, omdat Klondike niet in de procedure is verschenen. De stellingen van [gedaagde 3] en [gedaagde 4] die hierop zien, worden om die reden gepasseerd.
2.14.
Ter zake de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten (€ 3.185,29) stelt de rechtbank vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is, omdat de vordering op Klondike haar grondslag vindt in de VSO. Het Bijenhuis heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
2.15.
Klondike zal worden veroordeeld tot betaling van
€ 483.745,15(282.057,97 + 3.185,29 + 28.603,04 + 169.898.85), te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 282.057,97 vanaf 21 december 2022.
2.16.
Het Bijenhuis vordert verder om Klondike hoofdelijk – naast Lakehouse – te veroordelen tot betaling van € 95.142,30, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf de factuurdatum, 31 augustus 2021. Omdat Klondike zich in de VSO ook heeft verbonden tot terugbetaling van de factuur van Lakehouse, vermeerderd met wettelijke handelsrente vanaf de factuurdatum, en deze vordering de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal deze vordering worden toegewezen. Ook de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten € 1.726,42, zullen worden toegewezen omdat Bijenhuis voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht en het gevorderde bedrag overeenkomt met het in het Besluit bepaalde tarief.
De borgstelling van [gedaagde 3] is vernietigd
2.17.
Het Bijenhuis vordert om [gedaagde 3] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 534.235,15 en € 106.326,86 en legt hier ten eerste aan ten grondslag dat [gedaagde 3] zich in de VSO borg heeft gesteld voor de betaling door Klondike.
2.18.
[gedaagde 3] is partij bij de VSO tussen het Bijenhuis en Klondike. Ten aanzien van [gedaagde 3] is overeengekomen:
1.
“ [gedaagde 3] verbindt zich hoofdelijk onvoorwaardelijk en onherroepelijk, als borg middels deze overeenkomst jegens Schuldeiser, als borg voor Schuldenaar, zulks tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen Schuldeiser van Schuldenaar te vorderen heeft of zal krijgen uit hoofde van deze overeenkomst of uit welke hoofde dan ook.
2.
Schuldeiser is gerechtigd, indien zij uiterlijk 18 november 2022 geen betaling heeft ontvangen van Schuldenaar, (…), haar vordering bij [gedaagde 3] op te eisen, zonder dat een ingebrekestelling van Schuldenaar vereist is.
3.
Deze borgtocht is aangegaan voor onbepaalde tijd en kan door de borg niet worden ingetrokken of vernietigd.”
2.19.
[gedaagde 3] stelt dat hij niet gehouden is tot betaling omdat zijn vrouw de borgstelling heeft vernietigd. Ter onderbouwing van die stelling heeft [gedaagde 3] de brief van 20 maart 2023 van zijn vrouw aan het Bijenhuis overgelegd, waarin zij schrijft te hebben vernomen dat haar man een overeenkomst als borg is aangegaan, waar zij toestemming voor had moeten geven (artikel 1:88 BW):

De vereiste toestemming had hij niet en heeft hij niet. Ik vernietig op de voet van artikel 1:89 lid 1 BW deze Vaststelling/overeenkomst van geldlening voor zover daarin door mijn echtgenoot garantstelling wordt gegeven voor de schulden voortvloeiden uit deze overeenkomst, of zich als borg of medeschuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt of zich tot zekerheidsstelling voor een schuld van een derde verbindt.
2.20.
Omdat het Bijenhuis niet heeft weersproken dat de vrouw van [gedaagde 3] de borgstelling heeft vernietigd, neemt de rechtbank dit tot uitgangspunt. De vordering van het Bijenhuis tegen [gedaagde 3] , op basis van de borgstelling, zal om die reden worden afgewezen.
Geen bestuurdersaansprakelijkheid [gedaagde 3] en [gedaagde 4]
2.21.
Het Bijenhuis vordert ook betaling van [gedaagde 3] en [gedaagde 4] op grond van bestuurdersaansprakelijkheid: van [gedaagde 3] vordert zij betaling van € 534.235,15 en € 106.326,86 en van [gedaagde 4] € 106.326.86.
2.22.
Als een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis geldt als uitgangspunt dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor de daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden kan er, op grond van onrechtmatige daad, ook ruimte zijn voor aansprakelijkheid van een bestuurder van een vennootschap indien de bestuurder (i) namens de vennootschap heeft gehandeld, dan wel (ii) heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. Om onrechtmatig handelen van de bestuurder vast te stellen is vereist dat die bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt (aldus de Hoge Raad in Ontvanger/Roelofsen).
2.23.
Het Bijenhuis stelt dat zij is bewogen tot het doen van betalingen zonder rechtsgrond naar aanleiding van misleidende facturen. Zij verwijst naar een vonnis van de rechtbank Overijssel (ECLI:NL:RBOVE:2020:4598) waarin de rechtbank overwoog dat het versturen van facturen aan een vennootschap waar geen enkele of een evident andere prestatie dan omschreven in de facturen tegenover staat en het vervolgens laten betalen van deze facturen door diezelfde vennootschap, kwalificeert als onrechtmatig handelen jegens de vennootschap. Volgens het Bijenhuis is sprake van een vergelijkbare situatie en hebben Klondike en Lakehouse spookfacturen gestuurd: zij hebben het Bijenhuis laten betalen voor zaken die niet besteld zijn. Volgens Bijenhuis wisten of behoorden [gedaagde 3] en [gedaagde 4] te weten dat Klondike en Lakehouse niet konden nakomen en geen verhaal zouden bieden voor de schade (de zogenoemde Beklamel-norm). Het Bijenhuis heeft ter zitting verklaard dat zij in totaal drie partijen hout heeft besteld, omdat de verwachting was dat de houtprijs flink zou stijgen en zij wel voorraad wilde hebben. Bovendien werden vooruitbetalingen gedaan omdat [gedaagde 3] had aangegeven daarmee de productie in Hongarije te zullen inrichten.
2.24.
[gedaagde 3] en [gedaagde 4] betwisten dat sprake is van spookfacturen of misleidende facturen. Pas na de betalingen door het Bijenhuis is gebleken dat de hoeveelheid hout die het Bijenhuis bij Klondike en Lakehouse had besteld, niet geleverd kon worden. [gedaagde 3] en [gedaagde 4] hebben dit niet direct gemeld bij het Bijenhuis. Later hebben zij wel meerdere keren contact gehad met het Bijenhuis en via andere kanalen hout ingekocht. Verder hebben [gedaagde 3] en [gedaagde 4] verklaard dat de door het Bijenhuis betaalde bedragen zijn aangewend voor dit project. Aanvankelijk was het plan om de bijenkasten in Hongarije te produceren. Een deel van het geld is geïnvesteerd in het daar opzetten van de productielijn. Toen productie in Hongarije niet mogelijk bleek, is de productie in Nederland opgestart, wat tot hogere kosten heeft geleid. Daarnaast is een deel van het geld opgegaan aan vaste kosten, zoals huur en salariskosten. Dat het project duurder bleek en meer tijd kostte levert geen ernstig persoonlijk verwijt op, aldus [gedaagde 3] en [gedaagde 4] .
2.25.
De drempel voor aansprakelijkheid van een bestuurder is hoog. Het Bijenhuis heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld en onderbouwd om te oordelen dat [gedaagde 3] en [gedaagde 4] als bestuurder onrechtmatig hebben gehandeld en persoonlijk aansprakelijk zijn voor de schade die het Bijenhuis heeft geleden. Dat 2.400 m1 hout is besteld en er 200 bijenkasten zijn gemaakt, en er daarnaast is geïnvesteerd in de productielijn in Hongarije en in Nederland, zoals [gedaagde 3] en [gedaagde 4] hebben aangevoerd, is niet weersproken door het Bijenhuis. Er is begonnen met de productie. Er is dan ook geen sprake van het sturen van facturen waar geen enkele prestatie tegenover staat, zoals in het vonnis van de rechtbank Overijssel waar het Bijenhuis naar verwijst. Het Bijenhuis wordt niet gevolgd in haar stelling dat wél sprake is van een vergelijkbare situatie omdat de levering van inferieure kwaliteit was. Dat [gedaagde 3] en [gedaagde 4] vóór de betaling van de facturen door het Bijenhuis al wisten dat er niet geleverd kon worden en zij dus niet konden nakomen, zoals het Bijenhuis stelt, komt bovendien niet vast te staan. Er is daarom geen sprake van een situatie dat de bestuurders wisten of behoorden te weten dat niet kon worden nagekomen en de vennootschappen geen verhaal zou bieden. Het Bijenhuis heeft een grote som geld betaald. Door hiervoor geen zekerheid te bedingen, heeft zij een flink risico genomen. Dat [gedaagde 3] en [gedaagde 4] niet direct contact hebben opgenomen met het Bijenhuis toen bleek van de leveringsproblemen, zoals zij hebben verklaard, strekt weliswaar niet tot aanbeveling, maar maakt niet dat hen een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt. De slotsom is dat [gedaagde 3] en [gedaagde 4] niet aansprakelijk zijn jegens het Bijenhuis. De vorderingen van het Bijenhuis op [gedaagde 3] en [gedaagde 4] zullen worden afgewezen.
De proceskosten
2.26.
Ten aanzien van Klondike en Lakehouse wordt het Bijenhuis voor het grootste deel in het gelijk gesteld. Een deel van de proceskosten van het Bijenhuis moet daarom worden vergoed door Klondike en Lakehouse.
2.27.
Onder de proceskosten vallen ook de beslagkosten. Het Bijenhuis vordert om alle gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de beslagkosten van € 1.783,58. Omdat de vorderingen van het Bijenhuis op [gedaagde 3] en [gedaagde 4] worden afgewezen, en een deel van de beslagkosten ook op beslagen ten laste van [gedaagde 3] zien, is deze vordering niet toewijsbaar. Klondike en Lakehouse moeten ieder het deel van de beslagkosten betalen dat ziet op de beslagen die ten laste van hen zijn gelegd. Uit de door Bijenhuis overgelegde stukken blijkt dat één beslagexploot (ten aanzien van een beslag op roerende zaken) ziet op zowel Klondike als Lakehouse. Hiermee is een bedrag van € 147,94 gemoeid. Daarnaast blijkt uit de stukken dat het Bijenhuis voor zowel Klondike als Lakehouse afzonderlijk voor verschillende beslagexploten € 523,90 aan kosten heeft gemaakt.
2.28.
Klondike en Lakehouse moeten ieder de volgende proceskosten vergoeden:
  • een kwart van de kosten voor de dagvaarding: € 27,10 (0,25 x € 108,41);
  • de helft van het door het Bijenhuis betaalde griffierecht: € 2.868,50 (0,5 x € 5.737,-);
  • een half punt aan de kosten van de advocaat voor de procedure en een kwart punt voor het beslag; gelet op de hoogte van de toe te wijzen bedragen betekent dit voor Klondike € 2.559,75 (0,75 x € 3.413,-) en voor Lakehouse € 1.410,- (0,75 x € 1.880,-);
  • de helft van de kosten voor de gezamenlijke beslagexploten: € 73,97 (0,5 x € 147,94)
  • de kosten voor de eigen beslagexploten: € 523,90;
  • de helft van de nakosten: € 86,50 (0,5 x € 173), plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing.
2.29.
Dit leidt tot de slotsom dat Klondike wordt veroordeeld tot betaling van
€ 6.139,72(27,10 + 2.868,50 + 2.559,75 + 73,97 + 523,90 + 86,50) aan proceskosten en Lakehouse tot betaling van
€ 4.989,97(27,10 + 2.868,50 + 1.410 + 73,97 + 523,90 + 86,5) aan proceskosten. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
2.30.
Omdat de vorderingen tegen [gedaagde 3] en [gedaagde 4] worden afgewezen, wordt het Bijenhuis veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde 3] en [gedaagde 4] . De rechtbank begroot die kosten op € 2.277,- voor het griffierecht, € 6.826,- voor het salaris van de advocaat (twee punten tegen het tarief van € 3.413,-) en € 173,- voor de nakosten (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing). Samen is dat
€ 9.276,-.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
veroordeelt Klondike tot betaling aan het Bijenhuis van € 483.745,15, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over € 282.057,97 vanaf 21 december 2022 tot de dag van voldoening;
3.2.
veroordeelt Klondike en Lakehouse hoofdelijk, in die zin dat als de ene partij betaalt de andere zal zijn gekweten, tot betaling aan het Bijenhuis van € 95.142,30, ten aanzien van Klondike te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf 31 augustus 2021 en ten aanzien van Lakehouse te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 13 december 2022 tot de dag van voldoening;
3.3.
veroordeelt Klondike tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten van € 1.726,42;
3.4.
veroordeelt Klondike tot betaling van een deel van de proceskosten van het Bijenhuis, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 6.139,72, te betalen binnen veertien dagen na de aanschrijving daartoe. Als Klondike niet tijdig voldoet en het vonnis wordt daarna betekend, dan moet Klondike € 45,- extra betalen, plus de kosten van betekening;
3.5.
veroordeelt Klondike in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als genoemd in 3.4 als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
3.6.
veroordeelt Lakehouse tot betaling van een deel van de proceskosten van het Bijenhuis, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 4.989,97, te betalen binnen veertien dagen na de aanschrijving daartoe. Als Lakehouse niet tijdig voldoet en het vonnis wordt daarna betekend, dan moet Lakehouse € 45,- extra betalen, plus de kosten van betekening;
3.7.
veroordeelt Lakehouse in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als genoemd in 3.6 als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
3.8.
veroordeelt Bijenhuis tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde 3] en [gedaagde 4] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 9.276,-, te betalen binnen veertien dagen na de aanschrijving daartoe. Als het Bijenhuis niet tijdig voldoet en het vonnis wordt daarna betekend, dan moet het Bijenhuis € 90,- extra betalen, plus de kosten van betekening;
3.9.
verklaart dit vonnis voor wat betreft 3.1 tot en met 3.8 uitvoerbaar bij voorraad;
3.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.F. van den Berg, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2024.