In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 14 mei 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure waarbij eiser, die gedetineerd is, een verzoek heeft ingediend om vrijstelling van het griffierecht op basis van betalingsonmacht. De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het besluit van de minister voor Rechtsbescherming behandeld, waarbij zijn verzoek op grond van de Wet open overheid over de verkoop van postzegels in penitentiaire inrichtingen buiten behandeling was gesteld. Tijdens de zitting op 12 april 2024 is vastgesteld dat het onderzoek niet volledig was, omdat eiser nog de gelegenheid moest krijgen om het griffierecht te voldoen. De rechtbank heeft daarom besloten het onderzoek te heropenen.
Eiser heeft aangevoerd dat hij niet over vermogen beschikt en heeft een beroep gedaan op betalingsonmacht. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen vermogen heeft. Eiser heeft een woonadres opgegeven, maar kon niet overtuigend uitleggen hoe hij daarover beschikt. Daarnaast heeft hij dwangsommen en schadevergoedingen ontvangen, maar heeft hij geen bewijs geleverd dat deze middelen niet tot zijn beschikking staan. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er gerechtvaardigde twijfel bestaat over de eigen verklaring van eiser over zijn vermogen.
De rechtbank heeft daarom het verzoek van eiser om vrijstelling van het griffierecht afgewezen en hem een nieuwe nota griffierecht gestuurd. Eiser is in de gelegenheid gesteld om het griffierecht binnen de gestelde termijn te voldoen. De rechtbank houdt verdere beslissingen in de zaak aan totdat het griffierecht is voldaan. Deze beslissing is genomen door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee leden aanwezig waren, en is op 14 mei 2024 verzonden aan de betrokken partijen.