ECLI:NL:RBGEL:2024:2984

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
AWB - 23 _ 2362
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van AOW-pensioen in het kader van het vertrouwensbeginsel

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiseres tegen de herziening en terugvordering van haar ouderdomspensioen (AOW) beoordeeld. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) had op 12 januari 2023 besloten om het pensioen van eiseres, dat vanaf juni 2017 was toegekend als ongehuwdenpensioen, te herzien naar een gehuwdenpensioen. Dit leidde tot een terugvordering van € 26.904,60 over de periode van juni 2017 tot en met november 2022. Eiseres had in haar bezwaar aangevoerd dat de SVB haar eerder had geïnformeerd dat zij geen terugbetaling hoefde te doen, wat zij opvatte als een beroep op het vertrouwensbeginsel.

De rechtbank oordeelt dat de SVB terecht het pensioen heeft herzien, maar dat de terugvordering over de periode van juni 2017 tot en met januari 2018 niet kan worden gehandhaafd. De rechtbank stelt vast dat eiseres onjuiste informatie heeft verstrekt over haar woonsituatie, maar dat de toezegging van de SVB in de brief van 9 januari 2018 eiseres de verwachting heeft gegeven dat zij geen terugbetaling hoefde te doen. De rechtbank vernietigt het besluit van de SVB voor zover het betreft de terugvordering over deze periode en verplicht de SVB om een nieuw besluit te nemen over het terugvorderingsbedrag voor de periode van februari 2018 tot en met november 2022.

De rechtbank concludeert dat de SVB geen dringende redenen heeft om geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering over de periode van februari 2018 tot en met november 2022, aangezien eiseres ook in deze periode onjuiste informatie heeft verstrekt. De uitspraak benadrukt het belang van correcte informatieverstrekking door de pensioengerechtigde en de verantwoordelijkheden die daarmee gepaard gaan.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/2362

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaats], eiseres

en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, de SVB

(gemachtigde: mr. C.A. van der Vlist).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de herziening en terugvordering van haar ouderdomspensioen (hierna: pensioen) op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Met het besluit van 12 januari 2023 heeft de SVB het pensioen vanaf de maand juni 2017 gewijzigd van een pensioen voor een alleenstaande naar een gehuwdenpensioen en over de periode van 9 juni 2017 tot en met november 2022 een bedrag van € 26.904,60 aan betaald pensioen van eiseres teruggevorderd.
1.1.
Met het bestreden besluit van 23 maart 2023 op het bezwaar van eiseres is SVB bij dat besluit gebleven.
1.2.
SVB heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 18 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de SVB deelgenomen. Eiseres is – zonder bericht van afmelding – niet verschenen.

Totstandkoming van het besluit

2. Aan eiseres is met ingang van de maand juni 2017 een pensioen voor een alleenstaande toegekend. Hieraan ligt de volgende door eiseres opgegeven woonsituatie ten grondslag: eiseres woont met mevrouw [persoon A], [persoon B] (de broer van eiseres) en [persoon C] (de zus van eiseres) op één adres.
2.1.
Op 9 januari 2018 heeft de SVB eiseres een vragenlijst gestuurd in het kader van een onderzoek naar haar woonsituatie. In de bijlage bij deze brief is nadere informatie over een gezamenlijke huishouding vermeld. Daarbij zijn ook concrete voorbeelden genoemd die wel of niet tot het aannemen van een gezamenlijke huishouding kunnen leiden. In de brief van 9 januari 2018 staat verder letterlijk het volgende:
“Wat zijn de mogelijke gevolgen voor u. U ontvangt nu een ongehuwdenpensioen. Dit is gebaseerd op 70% van het netto minimumloon. Afhankelijk van uw woonsituatie zijn er twee mogelijkheden:
1. Er verandert niets, u houdt recht op een ongehuwdenpensioen; of
2. U heeft recht op een gehuwdenpensioen. Dit is gebaseerd op 50% van het netto minimumloon. AOW-pensioen dat u eventueel te veel heeft ontvangen, hoeft u niet terug te betalen.”
2.2.
Eiseres heeft de vragenlijst op 5 februari 2018 ingevuld en daarin opgegeven dat haar broer en zus bijdragen aan het huishouden en dat [persoon A], de partner van de broer, niet bijdraagt in het huishouden. Uitgaande van deze opgave van eiseres, heeft de SVB een meerpersoonshuishouden aangenomen.
2.3.
Eiseres heeft de SVB op 15 maart 2021 door middel van een wijzigingsformulier laten weten dat haar zus vanaf 1 maart 2021 bij haar is komen wonen. Naar aanleiding van deze melding heeft de SVB eiseres op 4 mei 2021 bericht dat haar pensioen hierdoor niet wijzigt.
2.4.
De zus van eiseres heeft (naar aanleiding van haar aanvraag om pensioen) op 4 november 2022 een formulier “onderzoek gezamenlijk huishouden” ingevuld en aan de SVB gestuurd. Hierop heeft zij ingevuld dat zij met eiseres samenwoont en vanaf 2 juni 2017 een samenlevingscontract met haar heeft. Ook heeft zij ingevuld dat de broer van eiseres niet bijdraagt aan het huishouden. Deze gegevens waren voor de SVB aanleiding om bij eiseres informatie op te vragen over haar woonsituatie. Eiseres heeft op 24 november 2022 een formulier “onderzoek woonsituatie” ingevuld, waarop zij heeft vermeld dat haar broer met zijn partner in een ander deel van de woning woont en dat hij niet bijdraagt aan het huishouden.
2.5.
Omdat de gegevens in het formulier van 24 november 2022 afweken van de gegevens die bij de SVB bekend waren, heeft een medewerker van de SVB op 14 december 2022 telefonisch contact opgenomen met eiseres. De zus van eiseres heeft het telefoongesprek met de SVB gevoerd en gezegd dat de broer van eiseres en zijn vriendin vanaf de toekenning van het pensioen een volledig eigen woonruimte in het achterhuis hebben en geen bijdrage leveren aan het huishouden. Daarnaast heeft zij gezegd dat zij met haar zus (eiseres) een samenlevingscontract heeft en dat “de boekhouder het destijds verkeerd heeft ingevuld”.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank stelt vast dat eiseres geen gronden heeft aangevoerd tegen de herziening van haar recht op pensioen met ingang van de maand juni 2017; zij heeft slechts de terugvordering bestreden. Toch zal de rechtbank beoordelen of de SVB het pensioen van eiseres terecht heeft herzien, omdat dit een voorwaarde is voor het kunnen terugvorderen van onverschuldigd betaald pensioen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4. Het beroep is gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Wat vindt eiseres?

5. Eiseres voert als enige grond aan dat de SVB haar heeft geschreven dat zij eventueel te veel ontvangen pensioen niet behoeft terug te betalen en zij verwijst in dit verband naar een brief van de SVB van 9 januari 2018. De rechtbank vat deze beroepsgrond op als een beroep op het vertrouwensbeginsel op grond waarvan de SVB de over de periode van juni 2017 tot en met november 2022 niet had mogen terugvorderen.

Wat vindt de SVB?

6. De SVB heeft, naar aanleiding van een vraag van de rechtbank in het vooronderzoek, in een brief van 26 januari 2024 uiteengezet waarom er volgens de SVB geen sprake is van strijdigheid met het vertrouwensbeginsel. De SVB schrijft het volgende.
“Het pensioen wordt door de SVB ingetrokken of herzien, wanneer degene, aan wie het is toegekend, ingevolge het bij of krachtens deze wet bepaalde daarvoor niet of niet meer in aanmerking komt, onderscheidenlijk voor een hoger of lager pensioen in aanmerking komt. [1]
De SVB blijft bij het standpunt dat er vanaf 9 juni 2017 sprake is van een gezamenlijke huishouding van eiseres met haar zus en dat het pensioen van eiseres daarom terecht is herzien naar de norm voor een gehuwde. De SVB past het pensioen dan aan met ingang van de datum waarop het onjuiste besluit is ingegaan, in dit geval de maand juni 2017. [2]
De SVB kan hiervan afwijken als daarvoor een dringende reden bestaat. [3] Bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van dringende redenen spelen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder ook het vertrouwensbeginsel, een rol. De SVB gaat daarom niet over tot een herziening met de volledige terugwerkende kracht, als de belanghebbende aan al zijn of haar verplichtingen in het kader van de uitkering heeft voldaan en als de belanghebbende niet heeft kunnen begrijpen dat hij of zij een hoge uitkering ontving. [4] Bij de beoordeling van deze vraag neemt de SVB ook in aanmerking dat zij de betrokkene op meerdere momenten informeert over zijn of haar rechten met betrekking tot het ontvangen van pensioen.
Voorts ziet de SVB wegens dringende redenen geheel of gedeeltelijk af van herziening als de bijzondere omstandigheden van het geval leiden tot het oordeel dat een herziening met volledig terugwerkende kracht onevenredig is. Bij de beoordeling of sprake is van onevenredigheid hecht de SVB belang aan de mate waarin de betrokkene een verwijt kan worden gemaakt. Als volledige herziening op grond van deze factoren onevenredig is, matigt de SVB de terugwerkende kracht van de herziening of intrekking.”
6.1. “
“Volgens de SVB zijn er geen dringende redenen aanwezig op grond waarvan de herziening gematigd zou moeten worden. Eiseres heeft niet aan haar verplichtingen voldaan en had kunnen begrijpen dat zij een te hoog pensioen ontving. Omdat de toekenningsbeslissing gebaseerd was op verkeerde informatie die door eiseres is verstrekt, is de toekenning van een te hoog pensioen niet verwijtbaar aan de SVB en is een herziening met volledige terugwerkende kracht in dit geval niet onevenredig.”
6.2.
De SVB is verplicht om onverschuldigd betaald pensioen terug te vorderen. [5] Van volledige terugvordering wijkt de SVB alleen af in zeer bijzondere omstandigheden. [6] In dit geval is daarvan niet gebleken, aldus de SVB.
6.3.
Het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel slaagt, volgens de SVB, niet. Er is inderdaad op 9 januari 2018 een toezegging gedaan aan eiseres, deze toezegging kan ook aan de SVB worden toegerekend. Het betreft echter een toezegging die specifiek betrekking had op de in die brief genoemde herbeoordelingsactie. In de brief van 9 januari 2018 legt de SVB ook uit waarom zij op dat moment opnieuw naar bepaalde gegevens vraagt en wat daarvan de bedoeling is. Op de zitting heeft de SVB verklaard dat het onderzoek begin 2018 is ingesteld vanwege de kostendelersnorm. De SVB bestrijdt dan ook, dat zij bij eiseres de verwachting zou hebben gewekt dat zij óók niet tot terugvordering zou overgaan als op een later tijdstip zou blijken dat eiseres feitelijk onjuiste informatie aan de SVB heeft verstrekt. Dit ziet immers op een andere situatie. In de rechtspraak met betrekking tot het vertrouwensbeginsel is bovendien als voorwaarde voor het ontlenen van vertrouwen aan een mededeling van een overheidsorgaan gesteld, dat de burger de juiste feiten en context moet hebben aangegeven aan de bestuurder of ambtenaar om zijn of haar recht te beoordelen. [7] Dat heeft eiseres niet gedaan. Eiseres is kort voor de ingangsdatum van haar pensioen een geregistreerd partnerschap aangegaan met haar zus. Het had op de weg van eiseres gelegen om zich te laten informeren over de gevolgen van haar woonsituatie voor haar recht op een pensioen. De SVB wijst er tot slot op dat eiseres zelf verantwoordelijk blijft voor de door haar boekhouder ingevulde formulieren.
Heeft de SVB het pensioen van eiseres vanaf aanvang terecht herzien?
7. Eiseres heeft niet betwist dat zij vanaf aanvang van haar pensioen een samenlevingscontract heeft met haar zus. Evenmin heeft zij betwist dat de SVB vanaf de toekenning van haar pensioen is uitgegaan van een meerpersoonshuishouden, omdat eiseres met haar zus en broer samenwoont op één adres en haar zus en haar broer bijdroegen in het huishouden. De SVB stelt dat vanaf juni 2017 – achteraf bezien – geen sprake was van een meerpersoonshuishouden maar van een gezamenlijke huishouding tussen eiseres en haar zus en dat de broer van eiseres niet bijdroeg in het huishouden. Eiseres heeft ook dit niet weersproken. Uit het dossier volgt niet dat eiseres bij haar aanvraag of op een later moment aan de SVB heeft gemeld dat zij sinds 2 juni 2017 een samenlevingscontract heeft met haar zus. Hiervan is de SVB pas op de hoogte geraakt toen de zus van eiseres een aanvraag om pensioen deed. Eiseres heeft de onjuiste voorstelling van zaken bij de SVB ook verder nog voort laten bestaan, omdat zij het door haar op 5 februari 2018 ondertekende formulier “onderzoek woonsituatie” niet juist heeft ingevuld: bij de vraag betreffende haar broer heeft eiseres namelijk aangekruist dat hij bijdraagt in het huishouden. Eerst met het formulier “onderzoek woonsituatie” van 24 november 2022 heeft eiseres bevestigd dat haar broer niet bijdraagt in het huishouden en haar zus heeft dat namens eiseres in een telefoongesprek met de SVB op 14 december 2022 bevestigd. De rechtbank volgt eiseres niet in haar verwijzing naar de rol van de boekhouder in deze. Volgens vast rechtspraak ontslaat het eiseres namelijk niet van de verantwoordelijkheid om de juistheid van de door de boekhouder verstrekte gegevens te controleren. [8]
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de SVB zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres de SVB vanaf aanvang (maand juni 2017) onjuiste en/of onvolledige informatie heeft verstrekt en dat zij – wanneer de SVB wel een juiste voorstelling van zaken had gehad – vanaf aanvang geen recht had op een ongehuwdenpensioen maar in plaats daarvan op het (lagere) gehuwdenpensioen. [9] Tevens vindt de rechtbank het terecht dat de SVB hierbij geen dringende redenen om geheel of gedeeltelijk af te zien van herziening aan de orde heeft geacht.
Heeft de SVB terecht besloten om het pensioen van eiseres over de gehele periode van 9 juni 2017 tot en met november 2022 terug te vorderen?
8. De SVB heeft erkend dat zij met de brief van 9 januari 2018 aan eiseres een ongeclausuleerde toezegging heeft gedaan, die ook aan de SVB kan worden toegerekend, dat zij pensioen, dat zij teveel heeft ontvangen, niet hoeft terug te betalen, maar is van mening dat deze toezegging niet geldt indien er sprake is van het onjuist verstrekken van informatie.
8.1.
De rechtbank leest deze beperkte uitleg echter niet in de betreffende passage in de brief van 9 januari 2018. Het betreft een ongeclausuleerde toezegging waaraan geen beperkende voorwaarden zijn gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres uit deze mededeling de verwachting kunnen ontlenen dat zij bij omzetting van haar alleenstaandenpensioen naar een gehuwdenpensioen geen pensioen hoefde terug te betalen. Als eiseres met het formulier van 5 februari 2018 dat zij heeft ingevuld naar aanleiding van de brief van 9 januari 2018 (alsnog) de juiste informatie zou hebben verstrekt, dan zou de SVB het pensioen hebben herzien naar de gehuwdennorm, maar zou eiseres erop mogen vertrouwen dat zij niks zou hoeven terug te betalen, conform de toezegging in de brief van 9 januari 2018. Dat eiseres wel had moeten terugbetalen, als gebleken was dat sprake was van het verstrekken van onjuiste informatie, volgt niet uit de gedane toezegging. Een schending van de inlichtingenverplichting over de aan de brief van 9 januari 2018 voorafgaande periode is hierin naar het oordeel van de rechtbank verdisconteerd. Het pensioen, dat eiseres heeft ontvangen over de periode van 9 juni 2017 tot en met januari 2018 zou dan niet van eiseres kunnen worden teruggevorderd zonder in strijd te handelen met het vertrouwensbeginsel. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de SVB door deze brief op deze wijze aan eiseres te sturen een verwachting heeft gewekt die zij moet nakomen. De rechtbank acht het dan ook niet redelijk om eiseres in het kader van de terugvordering op een later tijdstip alsnog schending van de inlichtingenverplichting over de periode van 9 juni 2017 tot en met januari 2018 tegen te werpen en op die grond alsnog tot terugvordering van het betaalde pensioen over te gaan. Dit betekent dat het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel slaagt voor zover het betreft de periode van 9 juni 2017 tot en met januari 2018 en dat de grondslag aan de terugvordering over deze periode komt te ontvallen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de SVB namelijk geen zwaarder wegende belangen, zoals het algemeen belang of de belangen van derden, naar voren gebracht die aan het honoreren van de gedane toezegging in de weg staan. Ook de rechtbank zijn die niet gebleken.
Anders is dit voor de periode van februari 2018 tot en met november 2022. De rechtbank is hiervoor onder 7 tot het oordeel gekomen dat eiseres ook in deze periode onjuiste informatie heeft verstrekt. Eiseres is in januari 2018 door de SVB erop gewezen dat er altijd sprake is van een gezamenlijke huishouding ingeval van een samenlevingscontract. Zie onder meer dossierstuk 4.6, de bijlage bij het door eiseres op 5 februari 2018 ingevulde formulier “onderzoek woonsituatie”. Uit de hierbij verder genoemde voorbeelden volgt ook dat het al dan niet bijdragen in de kosten van het huishouden relevant is voor de vraag of recht bestaat op gehuwden- of ongehuwdenpensioen. Eiseres kon er vanaf dat moment dan ook van op de hoogte zijn dat het van belang was om de SVB in kennis te stellen van het samenlevingscontract dat zij sinds 2 juni 2017 met haar zus heeft en van de gegevens over de bijdrage aan het huishouden van haar broer. De SVB wordt pas bekend met het samenlevingscontract en de bijdrage aan het huishouden van haar broer nadat de zus van eiseres in november 2022 pensioen heeft aangevraagd. Eiseres stelt niet (en dat blijkt ook niet uit het dossier) dat zij de SVB hier eerder over geïnformeerd heeft. Eiseres mocht er dan ook niet vanuit gaan dat er bij het nalaten om het samenlevingscontract zelf eerder te verstrekken en correcte informatie te verschaffen over de bijdrage van haar broer aan het huishouden af zou worden gezien van terugvordering. Daarbij komt dat het ingeval van twijfel op de weg van eiseres had gelegen om bij de SVB navraag te doen. De rechtbank is van oordeel dat overigens geen dringende redenen zijn gesteld of gebleken die ertoe hadden moeten leiden dat de SVB geheel of gedeeltelijk zou moeten afzien van terugvordering van te veel betaald pensioen over deze periode.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen voor zover het betreft de terugvordering over de periode van 9 juni 2017 tot en met januari 2018. De rechtbank kan niet zelf in de zaak voorzien, omdat zij niet over alle vereiste informatie beschikt om het terugvorderingsbedrag over de periode van februari 2018 tot en met november 2022 te berekenen. Daarom bepaalt de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dat de SVB een nieuw besluit op bezwaar moet nemen met daarin het bedrag van het te veel betaalde pensioen over de periode van februari 2018 tot en met november 2022. De rechtbank geeft de SVB hiervoor zes weken. Deze termijn gaat op grond van artikel 8:106 van de Awb pas lopen als de termijn om hoger beroep in te stellen is verstreken of, als hoger beroep wordt ingesteld, als daarop is beslist. De SVB moet eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit voor zover dit betrekking heeft op de terugvordering van teveel betaald pensioen over de periode van 9 juni 2017 tot en met januari 2018;
  • bepaalt dat de SVB binnen zes weken na de dag nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken, of als hoger beroep wordt ingesteld, na de dag nadat daarop is beslist, opnieuw moet beslissen op het bezwaar van eiseres met inachtneming van wat de rechtbank in deze uitspraak heeft overwogen;
  • bepaalt dat de SVB eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 50 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van J. de Graaf, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene Ouderdomswet

Artikel 17a

1. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van ouderdomspensioen en terzake van weigering van ouderdomspensioen, herziet de Sociale verzekeringsbank een dergelijk besluit of trekt zij dat in:
a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 15, tweede lid, of 49, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van ouderdomspensioen;
b. indien anderszins het ouderdomspensioen ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
c. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting bedoeld in artikel 15, tweede lid, of 49, ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op ouderdomspensioen bestaat.
2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de Sociale verzekeringsbank besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.

Artikel 24

1. Het ouderdomspensioen dat als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 17 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door de Sociale verzekeringsbank teruggevorderd van de pensioengerechtigde of zijn wettelijke vertegenwoordiger, dan wel van de erfgenaam van de pensioengerechtigde voor zover het onverschuldigd betaalde in het vermogen van die erfgenaam is gevallen.
2. In afwijking van het eerste lid kan de Sociale verzekeringsbank besluiten van terugvordering of van verdere terugvordering af te zien, indien de pensioengerechtigde, of zijn wettelijke vertegenwoordiger:
a. gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;
b. gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald;
c. gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of
d. een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom in één keer aflost.
3. De in het tweede lid, onderdelen a, b en c, genoemde termijn is tien jaar indien de terugvordering het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 49.
4. De in het tweede lid, onder a en b, genoemde termijn is drie jaar indien:
a. het gemiddeld inkomen van de belanghebbende in die periode de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan; en
b. de terugvordering niet het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 49.
5. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de Sociale verzekeringsbank besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
6. Degene van wie wordt teruggevorderd is verplicht desgevraagd aan de Sociale verzekeringsbank de inlichtingen te verstrekken die voor de terugvordering van belang zijn.
7. In afwijking van het eerste lid kan de Sociale verzekeringsbank, onder voorwaarden die Onze Minister kan stellen, besluiten van terugvordering af te zien indien het terug te vorderen bedrag een door Onze Minister vast te stellen bedrag niet te boven gaat.

Artikel 49

De pensioengerechtigde, zijn echtgenoot, alsmede zijn wettelijke vertegenwoordiger of de instelling waaraan ingevolge artikel 20 ouderdomspensioen wordt uitbetaald, zijn verplicht aan de Sociale verzekeringsbank op haar verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering of op het bedrag van de uitkering, dat wordt betaald. De verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door de Sociale verzekeringsbank kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.

Voetnoten

1.Artikel 17a, eerste lid, van de AOW
2.Artikel 17, vijfde lid, van de AOW
3.Artikel 17a, tweede lid, van de AOW
4.Beleidsregels van de SVB: SB1079 en SB1078.
5.Artikel 24 van de AOW
6.Beleidsregels van de SVB:SB1114 (terugvorderen van uitkeringen).
7.Uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694.
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 28 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1356.
9.Artikel 49 en artikel 17a, eerste lid, van de AOW.