ECLI:NL:RBGEL:2024:2972

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
423950
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Non-conformiteit van een woning door gebreken aan de elektrische installatie en de gevolgen daarvan voor de koopovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 22 mei 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser] en [gezamenlijke gedaagden] over de non-conformiteit van een woning. [Eiser] heeft op 13 augustus 2019 een koopovereenkomst gesloten voor een woning, waarbij hij na de koop gebreken aan de elektrische installatie heeft geconstateerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de woning niet voldeed aan de verwachtingen die [eiser] op basis van de koopovereenkomst mocht hebben, met name wat betreft de veiligheid van de elektrische installatie. De rechtbank heeft de vorderingen van [eiser] beoordeeld, waarbij hij primair aansprakelijkheid stelde op grond van artikel 6:74 BW voor de herstelkosten van de gebreken. [Gezamenlijke gedaagden] heeft verweer gevoerd, onder andere door te stellen dat [eiser] zijn klachtplicht heeft geschonden. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verweer van [gezamenlijke gedaagden] niet slaagt, omdat niet duidelijk is wanneer [eiser] de gebreken redelijkerwijs had moeten ontdekken. De rechtbank heeft besloten dat er een deskundigenonderzoek moet komen om de omvang van de non-conformiteit en de daaruit voortvloeiende schade vast te stellen. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en partijen zijn in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over het deskundigenbericht.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/423950 / HZ ZA 23-254
Vonnis van 22 mei 2024
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. S. Madjidi,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde 2],
te [woonplaats] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gezamenlijke gedaagden] ,
advocaat: mr. M. Baas.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 25 oktober 2023
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 7 december 2023.
1.2.
De zaak is vervolgens op verzoek van partijen naar de rol verwezen voor uitlatingen, omdat partijen de mogelijkheden tot een minnelijke regeling nader wilden onderzoeken. Partijen hebben de rechtbank op 15 maart 2024 respectievelijk 18 maart 2024 verzocht om vonnis te wijzen. Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 13 augustus 2019 hebben partijen een koopovereenkomst gesloten op grond waarvan [eiser] het woonhuis aan de [adres] (hierna: de woning) voor € 250.000,00 heeft gekocht van [gezamenlijke gedaagden] , nadat [eiser] de woning bouwtechnisch heeft laten keuren. In de koopovereenkomst is, voor zover relevant in deze procedure, het volgende opgenomen:
(…)
artikel 6 Staat van de onroerende zaak / Gebruik
(…)
6.3.
De onroerende zaak zal bij de eigendomsoverdracht de feitelijke eigenschappen bezitten die nodig zijn voor een normaal gebruik als woonruimte, (…).
(…) Verkoper staat niet in voor andere eigenschappen dan die voor een normaal gebruik nodig zijn. Gebreken die het normale gebruik belemmeren en die aan koper bekend of kenbaar zijn op het moment van het tot stand komen van deze koopovereenkomst komen voor rekening en risico van koper.
Voor gebreken die het normale gebruik belemmeren en die niet aan koper bekend of kenbaar waren op het moment van het tot stand komen van deze koopovereenkomst is verkoper uitsluitend aansprakelijk voor de herstelkosten. Bij het vaststellen van de herstelkosten wordt rekening gehouden met de aftrek ‘nieuw voor oud’.
Verkoper is niet aansprakelijk voor overige (aanvullende) schade, tenzij verkoper een verwijt treft.
(…)
artikel 21 Algemene ouderdomsclausule
Koper verklaart ermee bekend te zijn dat het verkochte ouder is dan 50-100 jaar, wat betekent dat de eisen die aan de bouwkwaliteit gesteld mogen worden anders en lager liggen dan bij nieuwe gebouwen. Koper verklaart bij ondertekening van deze overeenkomst van verkoop en koop de bij deze gekochte onroerende zaak in- en uitwendig te hebben geïnspecteerd en zich voldoende georiënteerd te hebben omtrent de bouwkundige staat van het verkochte. Bouwkundige kwaliteitsgebreken worden geacht niet belemmerd te werken op het gebruik. Koper heeft vóór ondertekening van deze koopovereenkomst een bouwkundig onderzoek door Vereniging Eigen Huis uit laten voeren. Betreffend rapport is bij koper voldoende bekend en aanvaardbaar.
2.2.
In de vragenlijst, als bijlage behorende tot de koopovereenkomst, heeft [gezamenlijke gedaagden] , voor zover relevant in deze procedure, op vragen als volgt geantwoord:
(…)
(…)
2.3.
In het rapport van de bouwtechnische keuring van 6 augustus 2019 staat in het ‘Bouwdeel: Elektrische installatie’ een foto van de groepenkast en als algemene opmerking:
Advies : nazien op veiligheid ( bv aardingen
2.4.
Op 2 december 2019 heeft [gezamenlijke gedaagden] de woning aan [eiser] geleverd.
2.5.
Op 9 augustus 2021 heeft [eiser] via de verkoopmakelaar bij [gezamenlijke gedaagden] geklaagd over, onder meer, het ontbreken van aardedraad in de woning.
2.6.
De heer [naam 1] van [naam 2] heeft in opdracht van [eiser] op 11 oktober 2021 in de woning een inspectie uitgevoerd aan de elektrische installatie. [naam 1] concludeert dat er sprake is van een gebrek dat acuut gevaar vormt, omdat vrijwel alle wandcontactdozen niet met een beschermingsleiding zijn aangesloten. Hij adviseert de gehele installatie te voorzien van goede aarding.
2.7.
De heer [naam 3] van ETF heeft, eveneens in opdracht van [eiser] , op 18 mei 2022 gerapporteerd over zijn inspectie aan de elektrische installatie in de woning. [naam 3] heeft op twee niveaus getoetst, het niveau conform de eisen uit 1967 (het bouwjaar van de woning volgens het kadaster) voor een woonhuis, met uitzondering van de schuur en badkamer, daarvoor geldt het niveau van de eisen uit 2012. Hij komt tot een eindbeoordeling dat de installatie niet voldoet aan de norm ten tijde van de aanleg. [naam 3] heeft verder geconstateerd dat in alle vertrekken met uitzondering van keuken, kelder en badkamer geen veiligheidsaarde op de wandcontactdozen is gemeten. Op één of meer spotjes in de badkamer is ook geen veiligheidsaarde gemeten. Evenmin is veiligheidsaarde gemeten op de (metalen) waterleidingen in zowel de badkamer als de keuken.
2.8.
De heer [naam 4] van Expertise Bureau Noord heeft, in opdracht van [gezamenlijke gedaagden] , op 4 november 2022 een bouwtechnisch rapport opgesteld. Hij heeft geconstateerd dat in de gehele woning diverse gebreken zijn aan de installatie
,waaronder de aarding van de groepenkast, wandcontactdozen, metalen onderdelen, waterleiding is matig en/of niet bestaand. Er is ook geen centraalaardepunt zichtbaar aanwezig in de badkamer.
2.9.
[eiser] heeft een offerte van [naam 5] van 20 april 2023 overgelegd met een totale richtprijs van € 106.950,86.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen om aan [eiser] te voldoen een bedrag van € 106.950,86, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding dan wel vanaf een in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening;
subsidiair de koopovereenkomst te vernietigen en de koopprijs te verminderen met een bedrag van € 106.950,86, met hoofdelijke veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de voldoening van dat bedrag aan [eiser] binnen veertien dagen na dit vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover indien voldoening binnen de getelde termijn uitblijft, tot aan de dag der algehele voldoening;
meer subsidiair het nadeel dat [eiser] lijdt op te heffen voor [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen om binnen veertien dagen na dit vonnis aan [eiser] te voldoen een bedrag van € 106.950,86, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover indien voldoening binnen de gestelde termijn uitblijft, tot aan de dag der algehele voldoening;
in alle gevallen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen tot voldoening van de onderzoekskosten van € 455,26 en de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.849,06;
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen in de kosten van het geding, daaronder begrepen het salaris van de gemachtigde en de nakosten, met de bepaling dat daarover wettelijke rente is verschuldigd vanaf het verstrijken van veertien dagen na dit vonnis, tot aan de dag der algehele voldoening.
3.2.
[eiser] legt - kort samengevat - het volgende aan zijn vorderingen ten grondslag. [eiser] stelt primair dat de woning non-conform is door gebreken aan de elektrische installatie, waardoor [gezamenlijke gedaagden] op grond van artikel 6:74 Burgerlijk Wetboek (BW) aansprakelijk is voor de kosten van herstel van de elektrische installatie. Subsidiair stelt [eiser] dat de koopovereenkomst tot stand is gekomen onder invloed van dwaling.
3.3.
[gezamenlijke gedaagden] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure inclusief de nakosten en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf vijftien dagen na dit vonnis.
3.4.
[gezamenlijke gedaagden] voert als verweer dat [eiser] zijn klachtplicht heeft geschonden door te laat te klagen over het (vermeende) gebrek. [gezamenlijke gedaagden] betwist dat het door [eiser] gestelde gebrek het normale gebruik van de woning in de weg staat. [gezamenlijke gedaagden] voert verder - kort samengevat - aan dat hij zijn mededelingsplicht niet heeft geschonden en dat [eiser] daarentegen wel zijn onderzoeksplicht heeft geschonden.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

geen schending klachtplicht
4.1.
Het meest vergaande verweer van [gezamenlijke gedaagden] is de stelling dat [eiser] niet tijdig heeft geklaagd als bedoeld in artikel 7:23 BW. Dit verweer slaagt niet. Uit de stellingen van [gezamenlijke gedaagden] wordt niet duidelijk op welk (eerder) moment [eiser] de gestelde gebreken aan de elektrische installatie, waaronder het ontbreken van aardedraad, redelijkerwijs had moeten ontdekken. Ook heeft [gezamenlijke gedaagden] onvoldoende toegelicht dat en waarom de redelijke termijn waarbinnen hierover kon worden geklaagd door [eiser] is overschreden en welk nadeel [gezamenlijke gedaagden] hiervan heeft ondervonden.
juridisch kader non-conformiteit
4.2.
[eiser] beroept zich primair op non-conformiteit van de woning. De geleverde woning moet aan de koopovereenkomst beantwoorden (artikel 7:17 lid 1 BW). Dit is niet het geval indien de woning, mede gelet op de aard van de woning en de mededelingen die [gezamenlijke gedaagden] over de woning heeft gedaan, niet de eigenschappen bezit die [eiser] op grond van de koopovereenkomst mocht verwachten. [eiser] mag verwachten dat de woning de eigenschappen bezit die voor een normaal gebruik daarvan nodig zijn en waarvan hij de aanwezigheid niet behoefde te betwijfelen (artikel 7:17 lid 2 BW). Bij de beantwoording van de vraag wat [eiser] aan eigenschappen van de woning mocht verwachten dienen alle omstandigheden in aanmerking te worden genomen. Daarbij geldt dat als [eiser] aanleiding heeft om te twijfelen aan de staat waarin de woning zich bevindt en (daarom) aan de geschiktheid van de woning voor normaal gebruik, van hem mag worden verwacht dat hij daarnaar onderzoek zal laten verrichten (onderzoeksplicht). Daar staat tegenover dat als [gezamenlijke gedaagden] weet dat een zaak bepaalde gebreken heeft waarvan de aanwezigheid en/of de ernst niet zonder nader onderzoek kenbaar is, hij daarvan mededeling zal moeten doen aan [eiser] (mededelingsplicht).
4.3.
Partijen zijn in beginsel vrij om van deze wettelijke regeling af te wijken bij de koopovereenkomst. In dit geval wijken de bepalingen van de koopovereenkomst af, in die zin dat partijen zijn overeengekomen dat de woning de feitelijke eigenschappen bezit die nodig zijn voor een normaal gebruik als woonhuis en dat [gezamenlijke gedaagden] niet in staat voor andere eigenschappen dan die voor een normaal gebruik nodig zijn én aan [eiser] kenbaar waren. Daarbij is met de overeengekomen ouderdomsclausule invulling gegeven aan de eisen van de bouwkwaliteit.
4.4.
Onder ‘normaal gebruik’ wordt in het algemeen verstaan dat de veiligheid van de woning in voldoende mate gewaarborgd dient te zijn, dat sprake dient te zijn van een redelijke mate van duurzaamheid en dat het woongenot niet wezenlijk wordt aangetast. Het feit dat de veiligheid van de woning in voldoende mate gewaarborgd dient te zijn betekent wat een elektrische installatie betreft dat ervan mag worden uitgegaan dat de bouw van de woning of een verbouwing is geschied met inachtneming van de op dat moment geldende voorschriften (zie ook HR 25 februari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR5383).
4.5.
[eiser] beroept zich op de rechtsgevolgen van de non-conformiteit van de woning, zodat hij op grond van artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de stelplicht en de bewijslast draagt voor de feiten die hij daaraan ten grondslag legt.
wat mocht [eiser] verwachten?
4.6.
[eiser] heeft een woning uit 1967 gekocht. Hoewel er wat onduidelijkheid bestaat over het bouwjaar van de woning, wordt uitgegaan van 1967 (uit het Kadaster volgens Expertise Bureau Noord). De elektrische installatie inclusief de bedrading is dus ook van 1967 (en is ook erkend door [gezamenlijke gedaagden] in randnummer 50 van de conclusie van antwoord). Uit de vragenlijst bij de koopovereenkomst volgt dat de elektrische installatie in 2012 is vernieuwd, maar de bedrading niet geheel is vervangen. Dit betekent dat [eiser] een woning mocht verwachten waarvan de elektrische installatie uit 1967 in 2012 is vernieuwd en dat de nieuwe delen van deze elektrische installatie, waaronder de nieuwe bedrading, aan de eisen uit de bouwvoorschriften van 2012 voldoen. Voor het niet-vernieuwde gedeelte van de elektrische installatie, waaronder de oude bedrading, mocht hij de eisen uit de bouwvoorschriften van 1967 verwachten.
4.7.
Uit de mededelingen van [gezamenlijke gedaagden] heeft [eiser] geen andere verwachtingen dan hiervoor omschreven mogen ontlenen. In de vragenlijst is bij de vernieuwing van de elektrische installatie het jaartal 2012 geschreven wat correspondeert met de eveneens in de vragenlijst vermelde aanpassingen/verbeteringen aan de keuken en de badkamer in 2012. [eiser] mocht uit die mededelingen van [gezamenlijke gedaagden] van de vernieuwde elektrische installatie en de deels vervangen bedrading verwachten dat dit slechts zag op de keuken en de badkamer. Van de overige ruimtes van de woning mocht [eiser] niet meer verwachten dan de eisen die behoren bij een huis uit 1967, waarbij overigens nog expliciet een ouderdomsclausule is opgenomen in de koopovereenkomst. Bovendien is [eiser] bij de bouwtechnische aankoopkeuring geadviseerd de aardingen na te zien op veiligheid. Dat [gezamenlijke gedaagden] op sommige plekken de stopcontacten heeft vervangen en/of heeft verlegd maakt - gelet op het voorgaande - niet dat [eiser] daarop mocht vertrouwen dat in de gehele woning aardedraad aanwezig zou zijn. De - ter zitting ingenomen - stelling van [eiser] dat er tientallen stopcontacten, en daarmee de bedrading, zouden zijn verlegd is niet gespecifieerd en ook niet onderbouwd. Dit betekent dat niet vaststaat dat [gezamenlijke gedaagden] in meer ruimtes dan de badkamer, de keuken en het washok stopcontacten heeft vernieuwd en dat in de overige ruimtes moet worden uitgegaan van de normen geldend in 1967.
er is sprake van non-conformiteit
4.8.
[eiser] stelt dat de elektrische installatie niet voldoet aan de NEN 1010 norm. Op grond van artikel 6.8 van het Bouwbesluit 2012 (geldend ten tijde van de koop en de levering van de woning in 2019) moet een voorziening voor elektriciteit voldoen aan NEN 1010, de ten tijde van de bouw of verbouwing geldende voorschriften. De NEN 1010 norm is geen algemeen verbindend voorschrift in de zin van de wet. De NEN-normen zijn door de verwijzing in het Bouwbesluit en de Regeling algemeen geldend geworden (ECLI:NL:GHSGR:2010:BO4175), maar slechts tegen betaling te verkrijgen. Het is de rechtbank dus onduidelijk welke eisen op grond van de NEN 1010 norm aan de elektrische installatie van de woning kunnen worden gesteld. Bijvoorbeeld of aardedraad verplicht is en zo ja, vanaf wanneer én of dit dan gold voor alle ruimtes in de woning?
4.9.
Het is niet bekend aan welke norm(en) [naam 1] (rechtsoverweging 2.6.) heeft getoetst. [naam 4] lijkt in zijn rapport (rechtsoverweging 2.8.) door de verbouwing voor de gehele woning uit te zijn gegaan van de norm geldend in 2012 (NEN 1010:2007). [naam 3] (rechtsoverweging 2.7.) heeft de installatie wel getoetst aan twee verschillende normen, te weten: de NEN 1010:1962 en de NEN 1010:2007+C1:2008. [naam 3] heeft een aantal afwijkingen ten aanzien van de normen geconstateerd.
4.10.
[eiser] heeft zijn stelling dat de woning niet voldoet aan de daartoe gestelde normen met het rapport van [naam 3] voldoende onderbouwd. De veiligheid van de woning lijkt daarmee onvoldoende te zijn gewaarborgd, waardoor de woning niet de feitelijke eigenschappen bezit die nodig zijn voor een normaal gebruik als woonhuis. De omvang van de non-conformiteit is echter niet komen vast te staan. Ten tijde van het onderzoek door [naam 3] was nog niet vastgesteld wat [eiser] mocht verwachten van de woning en heeft [naam 3] daar geen rekening mee kunnen houden. Bij de geconstateerde afwijkingen is ook geen onderscheid gemaakt tussen de voor [eiser] kenbare gebreken voorafgaand aan de koopovereenkomst, bijvoorbeeld door de visuele beoordeling van de elektrische installatie bij de bouwtechnische aankoopkeuring. Deze kenbare gebreken dienen immers op grond van de koopovereenkomst voor rekening en risico van [eiser] te komen.
omvang non-conformiteit en schade
4.11.
De rechtbank overweegt om een onderzoek door een deskundige/deskundigen in te laten stellen voor de omvang van de non-conformiteit en de daaruit voorvloeiende schade. De uitgangpunten voor deze deskundige(n) zijn als volgt:
de stoppenkast is in 2012 vernieuwd en er is een nieuwe groep aan toegevoegd met nieuwe bedrading voor het washok;
de badkamer, de keuken en het washok zijn verbouwd in 2012;
de overige ruimtes van de woning dateren van 1967.
4.12.
Voordat daartoe wordt overgegaan, zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over:
- de wenselijkheid van een deskundigenbericht;
- het aantal en het specialisme van de te benoemen deskundige(n);
- de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen.
4.13.
De rechtbank is voorlopig van oordeel dat kan worden volstaan met de benoeming van één deskundige op het gebied van elektrische installaties en dat de volgende vragen moeten worden gesteld:
1. a) Voldoet de stoppenkast in de woning aan de in 2012 geldende NEN 1010 norm?
b) Zo niet, wat zijn de gebreken?
c) En waren deze gebreken bij een bouwkundige keuring zichtbaar?
d) Op welk bedrag worden de herstelkosten van de (bij een bouwkundige keuring) niet-zichtbare gebreken begroot?
2. a) Was aardedraad volgens de in 2012 geldende NEN 1010 norm in alle ruimtes van de woning verplicht?
b) Zo niet, in welke ruimtes was aardedraad wél verplicht?
3. a) Voldoen de elektrische bedradingen in de badkamer, de keuken en het washok aan de in 2012 geldende NEN 1010 norm?
b) Zo niet, welke gebreken zijn geconstateerd?
c) Op welk bedrag worden de herstelkosten van deze gebreken begroot?
4. a) Was aardedraad volgens de in 1967 geldende NEN 1010 norm in alle ruimtes van de woning verplicht?
b) Zo niet, in welke ruimtes was aardedraad wél verplicht?
5. a) Voldoen de elektrische bedradingen in de overige ruimtes van de woning (buiten de badkamer, de keuken en het washok) aan de in 1967 geldende NEN 1010 norm?
b) Zo niet, welke gebreken zijn geconstateerd?
c) Op welk bedrag worden de herstelkosten van deze gebreken begroot?
6. Wat is de (gemiddelde) levensduur van een stoppenkast en het aardedraad?
7. Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis moet nemen bij de verdere beoordeling?
4.14.
De rechtbank ziet in de bewijslastverdeling aanleiding om te bepalen dat het voorschot op de kosten van de deskundige(n) door de eisende partij moet worden betaald. Dit voorschot moet daarom door [eiser] worden betaald.
4.15.
In het eindvonnis zal de rechtbank beslissen wie van partijen uiteindelijk de kosten van de deskundige moet betalen.
4.16.
De rechtbank gaat ervan uit dat partijen in onderling overleg overeenstemming bereiken over de persoon die als deskundige gaat optreden. Voor zover partijen daarover geen overeenstemming kunnen bereiken en om die reden iedere partij een deskundige voorstelt, moeten partijen gemotiveerd aangeven waarom zij de voorkeur geven aan de door henzelf voorgestelde deskundige en waarom de door de wederpartij voorgestelde deskundige niet voor benoeming in aanmerking mag komen. Daarbij valt te denken aan zwaarwegende redenen als gebrek aan deskundigheid of gerechtvaardigde twijfels met betrekking tot de onpartijdigheid van de deskundige. Die zwaarwegende redenen moeten worden onderbouwd. De rechtbank zal dan, na weging van de onderbouwing vóór en tegen de benoeming van een potentiële deskundige, een door partijen aangedragen deskundige of een eigen deskundige benoemen.
4.17.
De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen, zodat partijen zich hierover bij akte kunnen uitlaten. Partijen moeten de concept-akte uiterlijk een week vóór de roldatum naar elkaar toesturen, zodat zij in hun definitieve akte op de akte van de wederpartij kunnen reageren.
4.18.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 19 juni 2024om beide partijen in de gelegenheid te stellen een akte in te dienen waarin zij zich uitlaten over het aangekondigde deskundigenbericht,
5.2.
bepaalt dat partijen elkaar uiterlijk een week vóór de genoemde roldatum de concept-akte moeten toesturen, zodat zij ieder in hun eigen akte nog kunnen reageren op de standpunten van de wederpartij,
5.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Veldhuizen en in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2024.
AV/FB