ECLI:NL:RBGEL:2024:2923

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 mei 2024
Publicatiedatum
16 mei 2024
Zaaknummer
23/7588
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake standplaatsvergunning voor verkoop van patat en snacks

In deze tussenuitspraak beoordeelt de rechtbank Gelderland het beroep van eisers tegen de aan vergunninghouder verleende standplaatsvergunning voor de verkoop van patat en snacks op vrijdag en zondag. De rechtbank concludeert dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Voorst de aspecten verkeersveiligheid en parkeerdruk ten onrechte niet heeft betrokken bij het bestreden besluit. De rechtbank stelt het college in de gelegenheid om dit gebrek te herstellen door te onderzoeken of deze aspecten aanleiding geven om de standplaatsvergunning te weigeren. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 22 april 2024, waarbij eisers en hun gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigden van het college en de vergunninghouder. De rechtbank oordeelt dat de standplaatsvergunning in beginsel is verleend, maar dat de belangen van omwonenden onvoldoende zijn meegewogen, met name op het gebied van verkeersveiligheid en parkeerdruk. De rechtbank geeft het college vier weken de tijd om het gebrek te herstellen en de uitspraak verder te motiveren. Tot die tijd blijft de vergunninghouder beperkt tot het innemen van de standplaats op vrijdag.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/7588

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres] , uit [plaats 1] , eisers

(gemachtigde: L.J.A. Damen ),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Voorst

(gemachtigden: [naam gemachtigde] en [naam gemachtigde] ).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde-partij] uit [plaats 2] (vergunninghouder).

Inleiding

1. In deze tussenuitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de aan vergunninghouder verleende vergunning voor het innemen van een standplaats (hierna: standplaatsvergunning) voor de verkoop van patat en snacks op vrijdag en zondag ter hoogte van het parkeerterrein bij dorpshuis [naam dorpshuis] aan [locatie 1] in [plaats 1] .
1.1.
Bij besluit van 26 mei 2023 heeft het college deze standplaatsvergunning verleend. Met het bestreden besluit van 16 oktober 2023 op het bezwaar van eisers is het college bij dat besluit gebleven. Bij besluit van 26 maart 2024 heeft het college de standplaatsvergunning gewijzigd.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep (samen met het door vergunninghouder ingediende verzoek om opheffing van de voorlopige voorziening) op 22 april 2024 op zitting behandeld. [eiser] en de gemachtigde van eisers hebben deelgenomen aan de zitting. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Namens vergunninghouder is [persoon A] verschenen.

Totstandkoming van het besluit

2. Bij besluit van 26 mei 2023 heeft het college aan vergunninghouder een standplaatsvergunning verleend voor de verkoop van patat en snacks ter hoogte van [locatie 1] in [plaats 1] . De standplaatsvergunning is verleend voor een periode van 10 jaar (gerekend vanaf 1 juni 2023) en maakt het mogelijk om gedurende het hele jaar op vrijdag en zondag van 12.30 tot 20.00 uur patat en snacks te verkopen.
3. Een aantal omwonenden, waaronder eisers, is tegen de verleende standplaatsvergunning in bezwaar gegaan. De bezwaarmakers zijn, voordat een beslissing op bezwaar is genomen, gehoord op een hoorzitting. Bij besluit van 26 mei 2023 heeft het college de standplaatsvergunning in stand gelaten onder verbetering van de motivering. De verbeterde motivering houdt in dat aan de desbetreffende standplaatsvergunning is toegevoegd dat voorafgaand aan de vanaf 12.30 uur toegestane verkoopactiviteiten, de standplaats vanaf 11.00 uur mag worden ingenomen en dat vanaf 11.30 uur begonnen mag worden met het warm maken van het frituurvet. Bovendien is als aanvullend voorschrift aan de standplaatsvergunning toegevoegd dat bij het innemen van de standplaats een afstand van ten minste 10 meter tot de dichtstbijzijnde woning in acht genomen moet worden.
4. Bij uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 december 2023 is de standplaatsvergunning gedeeltelijk geschorst (namelijk voor zover het de zondag betreft), omdat de voorzieningenrechter van oordeel was dat de standplaats in strijd met het bestemmingsplan is ingenomen. [1] Dat betekent dat vergunninghouder (in ieder geval) totdat op het beroep is beslist niet meer op de zondag op deze locatie een standplaats mag innemen. Bij besluit van 26 maart 2024 heeft het college de standplaatsvergunning gewijzigd. Op grond van artikel 6:19 van de Awb is het beroep dat is ingesteld tegen het bestreden besluit van rechtswege mede gericht tegen het besluit van 26 maart 2024 (hierna: het 6:19-besluit).

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt de verleende standplaatsvergunning. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers. [2] De rechtbank zet eerst kort het wettelijk kader uiteen.

Wettelijk kader

Algemene plaatselijke verordening gemeente Voorst 2019 (Apv)
Artikel 5.2.3.2 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden
1. Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.
2. Het college weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan.
3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de vergunning worden geweigerd als de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan eisen van redelijke welstand.
4. Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 1.8 Weigeringsgronden
1. Een vergunning of ontheffing kan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:
a. de openbare orde;
b. de openbare veiligheid;
c. de volksgezondheid;
d. de bescherming van het milieu.
2. Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan drie weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.
Heeft het college miskend dat sprake is van beoordelingsruimte en beleidsruimte en zijn de belangen van eisers (voldoende) meegewogen in het bestreden besluit?
6. Eisers wijzen erop dat in het bestreden besluit wordt benoemd dat inbreuk op privacy geen weigeringsgrond is op grond van de Apv. Eisers stellen dat het college daarmee heeft miskend dat sprake is van beoordelingsruimte en beleidsruimte en dat geen kenbare belangenafweging heeft plaatsgevonden. De aspecten privacy, maar ook bijvoorbeeld de parkeerdruk en verkeersveiligheid, hadden meegewogen moeten worden volgens eisers. Eisers wijzen er daarnaast op dat de snackkraam regelmatig bijdraagt aan parkeerproblemen, net als dat zij bijdraagt aan de verkeersonveiligheid door het belemmeren van het uitzicht in de bocht van [locatie 2] met [locatie 1] . Nergens blijkt uit dat het college ook maar enig onderzoek heeft gedaan naar de verkeersveiligheid en de parkeerdruk. Ook stellen eisers dat aan- en afrijdende en parkerende klanten behoorlijk wat lawaaioverlast veroorzaken. Ook is er geluidsoverlast van wachtende klanten en wordt het uitzicht voor omwonenden bedorven. Verder wijzen eisers erop dat het volstrekt onzeker is of onaanvaardbare geurhinder adequaat wordt voorkomen. Ook is het voorschrift dat vergunninghouder zich ‘bij het bakken en/of braden moet houden aan de al in zijn bezit zijnde bak- en braadvoorschriften’ volgens eisers onduidelijk en daarmee rechtsonzeker. Tot slot stellen eisers dat op 9 november 2023 (na het bestreden besluit) een vergunning is verleend voor 10 jaar voor een viskraam. Het college had de viskraam (en de cumulatie van hinder als gevolg van die verleende vergunning) volgens eisers moeten betrekken in de belangenafweging.
6.1.
In de artikelen 5.2.3.2 en 1.8 van de Apv staan de weigeringsgronden die van toepassing zijn bij het verlenen van een standplaatsvergunning. De rechtbank volgt eisers in hun stelling dat het college bij het verlenen van de standplaatsvergunning beoordelings- en beleidsruimte heeft. Artikel 1.8 van de Apv bevat immers de woorden
‘kan in ieder geval worden geweigerd’. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank dat het college ook andere, bij de besluitvorming relevante belangen, moet betrekken bij de vraag of de standplaatsvergunning al dan niet verleend moet worden.
6.2.
Anders dan eisers menen heeft het college naar het oordeel van de rechtbank wel andere omstandigheden die tot weigering van de standplaatsvergunning zouden kunnen leiden betrokken bij de verlening van de standplaatsvergunning. Het college heeft dan ook niet miskend dat sprake is van beoordelingsruimte en beleidsruimte. Zo heeft het college in het bestreden besluit bijvoorbeeld de aspecten geluid en geur betrokken. Het college heeft zelfs (ter voorkoming van eventuele geluids- en geurhinder voor omwonenden) een aanvullend voorschrift verbonden aan de standplaatsvergunning. Dat voorschrift houdt in dat bij het innemen van de standplaats een afstand van ten minste 10 meter tot de dichtstbijzijnde woning in acht genomen moet worden. Deze afstand van 10 meter heeft het college gebaseerd op de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG-brochure). Daarvoor heeft het college aansluiting gezocht bij de categorie cafetaria’s / snackbars. Eiser heeft op zitting toegelicht dat de snackkraam zich op ongeveer 18 meter van zijn woning bevindt. Daarmee wordt ruim aan de richtafstand uit de VNG-brochure voldaan. De rechtbank ziet in hetgeen eisers hebben aangevoerd verder geen aanleiding om aan te nemen dat het college voor het verlenen van de standplaatsvergunning niet in redelijkheid aan heeft kunnen sluiten bij deze richtafstand uit de VNG-brochure. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat het bij de VNG-richtafstanden gaat om een permanente cafetaria/snackbar en in deze zaak om een standplaats gedurende twee (halve) dagen per week. Eisers hebben verder niet gemotiveerd waarom er, ondanks het vergunningvoorschrift, onevenredige geur- en/of geluidsoverlast te verwachten is van de snackkraam. Nu de rechtbank van oordeel is dat de aspecten geur en geluid voldoende betrokken zijn in het bestreden besluit en ook geen reden vormen om de standplaatsvergunning te weigeren, komt de rechtbank niet toe aan een beoordeling van het vergunningvoorschrift over de bak- en braadvoorschriften nu dat voorschrift in feite ten overvloede is.
6.3.
Ten aanzien van de vergunning voor de viskraam (en de eventuele cumulatie van hinder als gevolg van die vergunning) stelt de rechtbank nog vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de standplaatsvergunning van de viskraam ondertussen is ingetrokken. De viskraam staat er dus niet meer, waardoor eisers in zoverre geen inhoudelijk belang meer hebben bij een beoordeling van deze grond. Ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat de vergunning voor de viskraam is verleend ná het bestreden besluit, waardoor het college met die omstandigheid nog geen rekening hoefde te houden bij het nemen van het bestreden besluit. Als eisers zouden vrezen voor cumulatie als gevolg van de later verleende vergunning voor de viskraam, hadden zij deze grond over cumulatie moeten aanwenden in een procedure tegen die vergunning. Het college heeft de viskraam naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht niet betrokken in de belangenafweging.
6.4.
Ten aanzien van de gestelde inbreuk op de privacy overweegt de rechtbank dat het college in het bestreden besluit ook dit aspect heeft betrokken. De rechtbank kan het college volgen in zijn stelling dat het onaannemelijk is dat eisers in een zodanige wijze in hun privacy worden geschaad dat sprake zou zijn van een onaanvaardbare inbreuk op hun privacy-recht. De rechtbank acht ook hier van belang dat de standplaats slechts twee (halve) dagen in de week wordt ingenomen en dat wordt voldaan aan de richtafstand uit de VNG-brochure. Verder heeft het college naar het oordeel van de rechtbank in het bestreden besluit ook in redelijkheid kunnen betrekken dat eisers in de kern van een dorp wonen (tegenover een dorpshuis, waar ook bezoekers komen) en dat hun privacy daarmee per definitie niet volledig gewaarborgd is.
6.5.
Voor zover het de aspecten geur, geluid en privacy betreft heeft het college dus in redelijk kunnen concluderen dat deze aspecten geen reden vormen om de standplaatsvergunning te weigeren. Toch is de belangenafweging naar het oordeel van de rechtbank onvolledig. Dat komt omdat het college de parkeerdruk en verkeersveiligheid niet heeft betrokken bij de besluitvorming, terwijl dat naar het oordeel van de rechtbank wel had gemoeten. Dat licht de rechtbank hieronder toe.
6.6.
Vaststaat dat het college de aspecten verkeersveiligheid en de parkeerdruk niet heeft betrokken in het bestreden besluit. Dat heeft het college op zitting ook erkend. Het college heeft daarbij aangegeven dat dit mogelijk wel had gemoeten. De rechtbank is van oordeel dat het college deze aspecten inderdaad had moeten betrekken bij het bestreden besluit. De snackkraam wordt ingenomen op een parkeerplaats die zich vlak vóór de bocht van [locatie 2] met [locatie 1] bevindt. De rechtbank acht het op voorhand niet geheel uitgesloten dat de snackkraam (enige) gevolgen heeft voor de verkeersveiligheid, omdat de snackkraam redelijk dicht op de openbare weg staat (en bezoekers mogelijk dichtbij of op de openbare weg op hun bestelling wachten) en omdat de snackkraam zich vlak na een bocht bevindt (wat het uitzicht voor de automobilist mogelijk enigszins belemmert). Omdat het op voorhand dus niet is uitgesloten dat de inname van de snackkraam (enige) gevolgen heeft voor de verkeersveiligheid, had het college (gelet op artikel 1.8 van de Apv) moeten bezien of hierin een reden zou zijn gelegen om de standplaatsvergunning te weigeren. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat de snackkraam ten koste gaat van in ieder geval één parkeerplek en dat het onduidelijk is in hoeverre de (eventuele verkeersaantrekkende werking van de snackkraam) verdere invloed heeft op de parkeerdruk. Het college had ook dit aspect moeten betrekken bij het bestreden besluit. Nu het college dat niet heeft gedaan, is het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand gekomen en onvoldoende gemotiveerd.
De beroepsgrond slaagt dan ook.
Heeft het college zich in de beslissing op bezwaar ten onrechte beperkt tot een marginale toetsing?
7. Eisers stellen dat het college zich ten onrechte heeft beperkt tot een marginale toets, terwijl de beslissing op bezwaar een integrale heroverweging verlangd. In de beslissing op bezwaar is namelijk opgenomen dat het college ‘
in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen’.
7.1.
De rechtbank overweegt dat het college ten onrechte de termen ‘in redelijkheid’ en ‘omgevingsvergunning’ heeft gebruikt, maar de rechtbank volgt het college in zijn standpunt dat het hier om een kennelijke verschrijving gaat. Zoals onder 7 en verder is overwogen heeft het college de (meeste) belangen van eisers afgewogen in het bestreden besluit. Uit het bestreden besluit volgt naar het oordeel van de rechtbank voldoende dat het college na afweging van de relevante belangen tot de conclusie is gekomen dat de verleende standplaatsvergunning in stand kon blijven. Hieruit blijkt dat het college wel degelijk, anders dan de woorden ‘in redelijkheid’ (ten onrechte) suggereren, een integrale belangenafweging heeft verricht in de beslissing op bezwaar.
De beroepsgrond slaagt niet.
Voldoet de standplaats aan de redelijke eisen van welstand en is sprake van strijd met het bestemmingsplan?
8. Eisers stellen dat de standplaats niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand. De locatie wordt immers omringd door de historische, uit de elfde eeuw stammende Nederlands hervormde kerk en door twee gemeentelijke monumenten. In ieder geval blijkt niet uit het bestreden besluit dat het college heeft getoetst aan de redelijke eisen van welstand. Daarnaast wijzen eisers erop dat het college eerder uitdrukkelijk heeft aangegeven dat wel is getoetst aan het bestemmingsplan en dat de snackkraam een standplaats inneemt op een locatie met de bestemming ‘maatschappelijk’.
8.1.
De rechtbank overweegt dat het aspect welstand niet is betrokken in het bestreden besluit, terwijl de redelijke eisen van welstand wel een explicatie weigeringsgrond is in de Apv. Daarnaast is in het bestreden besluit ten onrechte getoetst aan de bestemming ‘Maatschappelijk’, terwijl de standplaats wordt ingenomen op de bestemming ‘Verkeer en Verblijfsgebied’. In zoverre is het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand gekomen en slaagt de beroepsgrond. Bij het 6:19-besluit is echter wel een welstandsadvies gevoegd en is ook getoetst aan de bestemming ‘Verkeer en Verblijfsgebied’. Niet in geschil is dat de snackkraam is toegestaan op deze locatie volgens het bestemmingsplan, omdat ambulante handel is toegestaan. Uit het welstandsadvies volgt verder dat het innemen van de snackkraam op de betreffende locatie voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling blijkt dat het college, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis mag toekennen. [3] Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het bevoegd gezag dit niet – of niet zonder meer – aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria. De rechtbank stelt vast dat eisers geen tegenrapport hebben ingebracht. Hetgeen eisers hebben aangevoerd leidt naar het oordeel van de rechtbank ook niet tot de conclusie dat het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college aan dit advies geen doorslaggevende betekenis had mogen toekennen.
8.2.
De gebreken in het bestreden besluit zijn naar het oordeel van de rechtbank hersteld in het 6:19-besluit.
Is het vertrouwensbeginsel geschonden?
9. Eisers doen een beroep op het vertrouwensbeginsel. In een mail van een ambtenaar van de gemeente van 27 september 2021 aan een omwonende (niet zijnde één van de eisers) staat:
‘U heeft telefonisch aan ondergetekende laten weten daartoe bereid te zijn, nu de geuroverlast als gevolg van de maatregelen is afgenomen en duidelijk is dat er in de toekomst op de zondagen geen verkoop van patat en snacks zal plaatsvinden in de directe nabijheid van uw woning.’
9.1.
Voor de bespreking van deze beroepsgrond hanteert de rechtbank het stappenplan zoals uiteengezet in de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019. [4] Dat bestaat uit drie stappen. De eerste stap is de juridische kwalificatie van de uitlating waarop de betrokkene zich beroept, namelijk de vraag of die uitlating kan worden gekwalificeerd als een toezegging. Bij de tweede stap moet de vraag worden beantwoord of die toezegging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Indien beide vragen bevestigend worden beantwoord en er dus een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel kan worden gedaan, volgt de derde stap. Die betreft de belangenafweging. In het kader daarvan moet de vraag worden beantwoord of geen zwaarder wegende belangen aan het honoreren van de gewekte verwachtingen in de weg staan.
Is er sprake van een toezegging (stap 1) die aan het bestuursorgaan kan worden toegerekend (stap 2)?
9.2.
Om aan te nemen dat een toezegging is gedaan, dient degene die zich beroept op het vertrouwensbeginsel aannemelijk te maken dat sprake is van uitlatingen van ambtenaren die bij de betrokkene redelijkerwijs de indruk wekken van een welbewuste standpuntbepaling van het bestuur over de manier waarop in zijn geval een bevoegdheid al dan niet zal worden uitgeoefend. De rechtbank stelt voorop dat de uitlatingen van de ambtenaar in zijn context moet worden bezien. De mail van de betreffende ambtenaar heeft betrekking op een eerdere vergunningprocedure en een minnelijke overeenstemming die tussen de toenmalige bezwaarmaker en toenmalige vergunninghouder is bereikt. In de mail waar eisers naar verwijzen heeft de betreffende ambtenaar de toenmalige bezwaarmaker verzocht om haar bezwaar in te trekken, omdat de toenmalige vergunninghouder had toegezegd dat hij op de zondagen geen patat en snacks zou gaan verkopen in de nabijheid van de woning van bezwaarmaker. De toenmalige vergunninghouder zou op de zondagen namelijk ergens anders gaan staan. De mail van de betreffende ambtenaar moet naar het oordeel van de rechtbank in die context worden gezien. De stelling van de ambtenaar dat in de toekomst geen patat zal worden verkocht op de betreffende locatie is naar het oordeel van de rechtbank in de context van die eerdere procedure een begrijpelijke en een feitelijk juiste constatering gelet op de bereikte minnelijke overeenstemming; als gevolg van de minnelijke overeenstemming, vindt er immers in de toekomst geen verkoop van patat en snacks plaats op de betreffende locatie door de vergunninghouder van destijds. Uit de uitlating van de ambtenaar leidt de rechtbank echter niet af dat het college een welbewuste standpuntbepaling heeft ingenomen over het verlenen van eventuele andere standplaatsvergunning(en) in de toekomst. Omdat er naar het oordeel van de rechtbank dus geen sprake is van een toezegging, slaagt het beroep op het vertrouwensbeginsel niet.
Zijn de voorschriften over de openingstijden voldoende handhaafbaar?
10. Eisers stellen dat in het 6:19-besluit de openingstijden zijn gewijzigd. Volgens de voorschriften mag de vergunninghouder elke vrijdag vanaf 11.00 uur zijn standplaats innemen, en op zondag om 11.15 uur, met nadere voorschriften voor het starten met de verkoopactiviteiten en het uitleveren. Dit zijn op zichzelf moeilijk controleerbare en handhaafbare voorschriften.
10.1.
De rechtbank overweegt dat de voorschriften op zichzelf voldoende duidelijk zijn. Vaststaat dat vergunninghouder om 11.00 uur en 11.15 uur zijn standplaats mag innemen, maar dat hij pas vanaf 12:30 uur mag beginnen met de verkoop van snacks. Het is naar het oordeel van de rechtbank eenvoudig vast te stellen (en dus voldoende handhaafbaar) hoe laat vergunninghouder zijn standplaats inneemt en start met de verkoop.
De beroepsgrond slaagt niet.
Is het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand gekomen?
11. Eisers stellen dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Zo heeft het college geen onderzoek naar alternatieven gedaan en is het horen in bezwaar niet rechtmatig verlopen nu is gehoord door de burgemeester en een ambtenaar die het primaire besluit in mandaat heeft genomen. Het college heeft verder zonder enig onderzoek en afweging van de belangen de standplaatsvergunning afgegeven.
11.1.
De rechtbank stelt voorop dat de stelling dat de belangen van eisers in zijn geheel niet zijn betrokken feitelijke grondslag mist. [5] Ten aanzien van de hoorplicht merkt de rechtbank op dat artikel 7:5, eerste lid, van de Awb niet van toepassing is, nu het horen mede door de burgemeester is geschied. [6] Ten aanzien van een onderzoek naar alternatieven overweegt de rechtbank dat het college in beginsel gehouden is om te beslissen op de aanvraag. Daarbij geldt dat het bestaan van alternatieven naar het oordeel van de rechtbank alleen dan tot het onthouden van medewerking dwingt indien op voorhand duidelijk is dat door de verwezenlijking van één of meerdere alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Van een dergelijke locatie is de rechtbank niet gebleken.
De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

Hoe nu verder met het beroep?
12. Zoals hiervoor is overwogen onder 7 en verder is het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand gekomen en onvoldoende gemotiveerd, omdat het college de aspecten verkeersveiligheid en parkeerdruk niet heeft betrokken bij het bestreden besluit. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding om het college in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Het college zal moeten onderzoeken of de aspecten verkeersveiligheid en de parkeerdruk aanleiding vormen om de standplaatsvergunning te weigeren. Mocht het college van mening zijn dat deze aspecten geen aanleiding vormen om de standplaatsvergunning te weigeren, dan kan het college het gebrek herstellen door nader te motiveren waarom deze aspecten geen reden vormen om de standplaatsvergunning te weigeren. Mocht het college tot de conclusie komen dat deze aspecten wel een reden vormen om de standplaatsvergunning te weigeren, dan kan het college het gebrek herstellen door een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen waarbij de standplaatsvergunning alsnog wordt geweigerd (en het bestreden besluit alsmede het 6:19-besluit worden ingetrokken).
13. Het college moet zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken na verzending van de uitspraak, meedelen aan de rechtbank of het gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het college het gebrek kan herstellen op vier weken na verzending van deze tussenuitspraak. De rechtbank zal eisers en vergunninghouder in de gelegenheid stellen om binnen vier weken na verzending van de herstelpoging te reageren op de herstelpoging van het college.
14. In beginsel, ook in de situatie dat het college de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in deze tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.
15. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.
Hoe nu verder met het verzoek om opheffing van de voorlopige voorziening?
16. Omdat het nog onduidelijk is of en hoe het college het gebrek in het bestreden besluit gaat herstellen, stelt de voorzieningenrechter de beslissing op het verzoek om opheffing van de voorlopige voorziening uit tot het moment dat zij einduitspraak op het beroep doet. Dat betekent dat vergunninghouder vooralsnog (in ieder geval tot de einduitspraak) alleen op de vrijdag de standplaats mag innemen.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen vier weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- stelt eisers en vergunninghouder in de gelegenheid om binnen vier weken na verzending van de herstelpoging daarop te reageren; en
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Goldebeld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Rb. Gelderland 13 december 2024, ECLI:NL:RBGEL:2023:6951.
2.De rechtbank beoordeelt niet de beroepsgronden over op wiens grond de snackkraam is ingenomen en over de dienstenrichtlijn, omdat eisers deze gronden op zitting hebben ingetrokken.
3.ABRvS 20 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3476.
4.ABRvS 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694.
5.De rechtbank verwijst naar hetgeen zij daarover heeft overwogen in rechtsoverweging 7. en verder.
6.ABRvS 24 december 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AO0806.