ECLI:NL:RBGEL:2024:2827

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
13 mei 2024
Zaaknummer
AWB 24/2665, 24/2705 en 24/2780
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening omgevingsvergunning tijdelijke grondopslag Nunspeet

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, wordt beslist op de verzoeken om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen de verleende omgevingsvergunning voor een tijdelijke grondopslag in Nunspeet. De omgevingsvergunning, verleend op 11 april 2024, betreft de opslag van zand dat nodig is voor de aanleg van tunnels onder het spoor in de gemeente Nunspeet. Verzoekers, die in de nabijheid van het perceel wonen, vrezen voor verkeersveiligheid door het aan- en afrijdend vrachtverkeer en hebben bezwaar gemaakt tegen de vergunning. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 7 mei 2024 behandeld en komt tot de conclusie dat de bezwaren van verzoekers geen redelijke kans van slagen hebben. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af, omdat het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet voldoende heeft aangetoond dat de verkeersveiligheid is gewaarborgd en dat de omgevingsvergunning in overeenstemming is met de wetgeving. De voorzieningenrechter benadrukt dat de beoordeling van de verzoeken een voorlopig karakter heeft en niet bindend is voor een eventueel bodemgeding.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: ARN 24/2665, 24/2705 en 24/2780 OWBOUW

uitspraak van de voorzieningenrechter van

in de zaken tussen

[verzoeker 1] ,

[verzoeker 2] ,
[verzoeker 3] ,allen uit [plaats] , hierna gezamenlijk te noemen: verzoekers
(gemachtigde: mr. S. el Yaacoubi),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nunspeet

(gemachtigde: mr. W. van de Rijt).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel:
de gemeente Nunspeet(vergunninghoudster).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op de verzoeken om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen de verleende omgevingsvergunning voor het oprichten van een tijdelijke grondopslag (voor maximaal 3 jaar) aan [locatie] in [plaats] (hierna: het perceel).
1.1.
Het college heeft deze omgevingsvergunning bij besluit van 11 april 2024 verleend. Verzoekers hebben hier bezwaar tegen gemaakt. Daarnaast hebben zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
Het college heeft op de verzoeken gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 7 mei 2024 op zitting behandeld. Namens verzoekers hebben [verzoeker 3] en de gemachtigde deelgenomen aan de zitting. Namens het college en vergunninghoudster zijn [persoon A] (de verkeersdeskundige), [persoon B] (de aannemer), [persoon C] en de gemachtigde verschenen.

Waar gaat deze zaak over?

2. De gemeente Nunspeet is begonnen met graafwerkzaamheden voor het aanleggen van twee tunnels onder het spoor in [plaats] . Het betreft een tunnel voor gemotoriseerd verkeer en een tunnel voor fietsers en voetgangers. Deze tunnels hebben tot doel om de gevaarlijke overweg, die vlak naast het station van [plaats] ligt, te vervangen. Het zand dat daarvoor weggegraven moet worden, wordt tijdelijk opgeslagen op het perceel.
De gemeente wil het zand gaan gebruiken voor de ontwikkeling van [woonwijk] . Omdat de tijdelijke grondopslag in strijd is met het omgevingsplan, heeft vergunninghoudster een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit aangevraagd. Bij besluit van 11 april 2024 heeft het college deze omgevingsvergunning verleend.
3. Verzoekers wonen in de nabijheid van het perceel waar de tijdelijke grondopslag gerealiseerd is. Verzoekers zijn, zo hebben zij op zitting toegelicht, niet tegen de grondopslag, maar komen enkel tegen omgevingsvergunning op omdat zij vrezen voor de verkeersveiligheid aan [locatie] vanwege het aan- en afrijdend vrachtverkeer.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

4. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen of de bezwaren een redelijke kans van slagen hebben. Dat kan een reden zijn om de omgevingsvergunning te schorsen. Of de bezwaren een redelijke kans van slagen hebben, beoordeelt de voorzieningenrechter aan de hand van de gronden van verzoekers.
4.1.
De voorzieningenrechter wijst de verzoeken af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Is sprake van een spoedeisend belang?
5. Het college betwist dat sprake is van een spoedeisend belang. Volgens het college hebben verzoekers niet aannemelijk gemaakt dat de vier vrachten die per uur vervoerd worden zullen leiden tot onomkeerbare gevolgen. De enkele vrees voor verkeersonveilige situaties betekent volgens het college namelijk niet dat sprake is van onomkeerbare gevolgen. Omdat partijen dus van mening verschillen over de vraag of sprake is van een spoedeisend belang, beoordeelt de voorzieningenrechter dat eerst.
6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat wel sprake is van een spoedeisend belang. Vaststaat dat vergunninghoudster is begonnen met de uitvoering van de aan haar verleende omgevingsvergunning. Als gevolg daarvan rijden er tot ongeveer eind mei vier vrachtwagens per uur met zand af en aan op [locatie] . De enige mogelijkheid voor verzoekers om deze aan- en afrijdende vrachtwagens en eventuele mogelijke verkeersoverlast als gevolg daarvan tegen te gaan, is door de voorzieningenrechter te verzoeken om een voorlopige voorziening te treffen. Eventuele verkeersonveilige situaties zijn nadien niet met terugwerkende kracht ongedaan te maken. Onder deze omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat sprake is van onverwijlde spoed als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Het wettelijk kader

7. Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Met de inwerkingtreding van deze wet heeft elke gemeente direct een omgevingsplan van rechtswege dat regels geeft over de fysieke leefomgeving voor het gehele grondgebied van de gemeente. [1] Dat omgevingsplan bestaat voor nu uit een tijdelijk deel, waarin onder meer alle bestemmingsplannen zijn opgenomen die vóór 1 januari 2024 golden. Op het perceel waar de grondopslag gerealiseerd is, was vóór 1 januari 2024 het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2018’ van kracht. Dat bestemmingsplan maakt dus onderdeel uit van het tijdelijk deel van het omgevingsplan van de gemeente Nunspeet. Volgens het bestemmingsplan Buitengebied 2018 geldt op het perceel de bestemming ‘Agrarisch’. De tijdelijke grondopslag past niet binnen een agrarische functie.
8. Een activiteit die in strijd is met het (tijdelijk deel van) het omgevingsplan wordt een omgevingsplanactiviteit genoemd. [2] Op grond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet is het verboden om zonder omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit te verrichten. In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) staan beoordelingsregels. Deze beoordelingsregels vormen het toetsingskader dat geldt wanneer het college de omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit verleent. In artikel 8.0a, tweede lid, van het Bkl staat dat de omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit alleen wordt verleend met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
9. De vraag die in het kader van deze procedure dus moet worden beantwoord, is of het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het toestaan van de tijdelijke grondopslag op het perceel voldoet aan het criterium van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Bij dit criterium spelen verschillende (omgevings)factoren een rol, maar omdat verzoekers enkel vrezen voor de verkeersveiligheid op [locatie] zal de voorzieningenrechter zich tot dit aspect beperken.

Evenwichtige toedeling van functies aan locaties; verkeersveiligheid

10. Verzoekers stellen dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de gevolgen voor verkeersveiligheid aan [locatie] . In het primaire besluit is volgens verzoekers namelijk geen aandacht besteed aan de verkeersveiligheid. De combinatie van auto’s, fietsers, voetgangers en de extra vrachtwagens, waarbij een maximum snelheid geldt van 60 km/uur, gaat volgens verzoekers echter wel voor gevaarlijke situaties zorgen. Verzoekers stellen dat de verkeersveiligheid gewaarborgd kan blijven als de snelheid op [locatie] tijdelijk wordt verlaagd naar 30 km/uur. Het college heeft volgens verzoekers niet gemotiveerd waarom deze snelheidsverlaging niet kan worden ingevoerd. Op zitting hebben verzoekers daarnaast gesteld dat de memo van de verkeersdeskundige op aannames berust en dat het college een feitelijk onderzoek had moeten doen naar de verkeersintensiteit en verkeersveiligheid op [locatie] .
10.1.
Het college stelt dat er geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de verleende omgevingsvergunning leidt tot een verkeersonveilige situatie ter plaatse van [locatie] . Het college wijst erop dat het aantal vrachtwagens en de periode waarbinnen deze rijden beperkt is. Daarnaast stelt het college dat vrachtwagens reeds zijn toegestaan op [locatie] . De omgevingsvergunning heeft in feite enkel tot gevolg dat in een beperkte periode slechts vier vrachten per uur naar het zanddepot af- en aanrijden. Ook wijst het college op de memo van de verkeersdeskundige van de gemeente Nunspeet van 3 mei 2024. Daaruit volgt dat [locatie] meer dan voldoende capaciteit heeft om de vier vrachten per uur te verwerken. Tot slot wijst het college erop dat in de vergunningvoorschriften maatregelen zijn genomen in het belang van de verkeersveiligheid. Deze verplichtingen rusten op de gemeente Nunspeet als vergunninghoudster.
10.2.
Verkeersveiligheid is een aspect dat bij de beoordeling van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties een rol kan spelen. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het college in het kader van de primaire besluitvorming, anders dan verzoekers menen, wel oog heeft gehad voor de verkeersveiligheid en dit aspect ook uitdrukkelijk heeft betrokken bij de besluitvorming. In de omgevingsvergunning zijn namelijk een aantal vergunningvoorschriften opgenomen ter bescherming van de verkeersveiligheid op [locatie] . Zo rust op vergunninghoudster de verplichting om de verkeersveiligheid te monitoren en om de weg schoon te houden, moet de in-/uitrit van het gronddepot met bebording duidelijk worden aangegeven en is het niet toegestaan om vrachtwagens op [locatie] te laten wachten. Al deze voorschriften geven er blijk van dat het college de verkeersveiligheid wel heeft betrokken bij de vergunningverlening. Verder heeft het college op zitting toegelicht dat de verkeersveiligheid tweemaal daags gemonitord wordt en dat de weg wordt schoongehouden. In zoverre twijfelt de voorzieningenrechter ook niet dat de vergunningvoorschriften niet zouden worden nageleefd.
10.3.
De voorzieningenrechter heeft daarnaast op voorhand geen reden om aan te nemen dat de opgenomen voorschriften ter bescherming van de verkeersveiligheid onvoldoende zijn. Uit de memo van 3 mei 2024 die is opgesteld door de verkeersdeskundige van de gemeente Nunspeet komt namelijk naar voren dat de betreffende toename in verkeersbewegingen geen nadelige gevolgen heeft voor de capaciteit van [locatie] en de verkeersveiligheid. De voorzieningenrechter acht dit voldoende begrijpelijk omdat het om een (relatief beperkte) toename van het aantal verkeersbewegingen gaat. Dit geldt zeker voor de periode tot eind mei, waarbij het gaat om vier transporten per uur (en dus acht extra verkeersbewegingen per uur) gedurende de werkweek, welke transporten tussen 7 uur ’s ochtends en 7 uur ’s avonds mogen plaatsvinden. De opgestelde memo ligt weliswaar niet aan de omgevingsvergunning ten grondslag, maar het college kan dit advies alsnog ten grondslag leggen aan de nog te nemen beslissing op bezwaar. Het college mag op grond van vaste rechtspraak aan een deskundigenadvies in beginsel ook doorslaggevende betekenis toekennen. [3] Het is de voorzieningenrechter naar aanleiding van hetgeen verzoekers op zitting naar voren hebben gebracht niet gebleken dat deze memo naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, dat het college dit niet, of niet zonder meer, aan de beslissing op bezwaar ten grondslag mag leggen.
10.4.
Tot slot is de voorzieningenrechter van oordeel dat het college voldoende duidelijk heeft gemaakt waarom een verlaging van de snelheid naar 30 km/uur op [locatie] onwenselijk is in het kader van de verkeersveiligheid. In de memo en op zitting heeft de verkeersdeskundige toegelicht dat bij snelheidsverlaging altijd meegenomen moet worden of het voor de weggebruiker logisch is om op een bepaalde weg opeens 30 km/u te moeten rijden. Een weg is er immers op ingericht om een bepaalde snelheid te rijden en automobilisten anticiperen daarop. Een weggebruiker die opeens langzamer moet rijden op een bepaalde weg, moet volgens de verkeersdeskundige dan ook duidelijk ervaren waarom de snelheidsverlaging op die weg van toepassing is. Dit kan bijvoorbeeld op wegen van toepassing zijn als er aan de weg gewerkt wordt. Op [locatie] is echter sprake van een geringe toename in transportverkeer, waardoor het voor de weggebruiker dus niet logisch zou zijn om opeens een lagere snelheid te moeten rijden. Gelet daarop acht de verkeersdeskundige het aannemelijk dat een (groot) deel van de weggebruikers de genoemde snelheid van 60 km/uur blijft rijden. De kleine hoeveelheid weggebruikers die wel gehoor geeft aan de nieuwe maximumsnelheid zorgen dan onbedoeld voor grote snelheidsverschillen. Daarbij wordt in de hand gewerkt dat meer inhaalbewegingen worden gemaakt. Een verlaging naar 30 km/u zorgt daarom juist voor verkeersonveiligheid. De voorzieningenrechter acht deze uitleg voldoende begrijpelijk en verzoekers hebben onvoldoende aannemelijk weten te maken waarom een verlaging naar 30 km/uur desondanks een positieve bijdrage zou leveren aan de verkeersveiligheid op [locatie] .
10.5.
Gelet op het voorgaande komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat het college in redelijkheid heeft kunnen overwegen dat op [locatie] geen verkeersonveilige situatie zal ontstaan als gevolg van de toename aan vrachtverkeer in verband met het realiseren van de tijdelijke grondopslag. Het college heeft het aspect verkeersveiligheid daarnaast voldoende geborgd in de omgevingsvergunning. De bezwaren van verzoekers hebben dan ook geen redelijke kans van slagen.

Conclusie en gevolgen

11. Omdat de bezwaren van verzoekers geen redelijke kans van slagen hebben, wijst de voorzieningenrechter de verzoeken om een voorlopige voorziening af. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht bestaat daarom geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Goldebeld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
De voorzieningenrechter en de griffier zijn verhinderd om deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie artikel 22.1, aanhef en onder a, van de Omgevingswet in samenhang met artikel 4.6, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet.
2.Dit volgt uit bijlage A behorend bij artikel 1.1 van de Omgevingswet, waarin het begrip ‘omgevingsplanactiviteit’ is gedefinieerd.
3.ABRvS 12 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:61.