ECLI:NL:RBGEL:2024:2825

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 mei 2024
Publicatiedatum
13 mei 2024
Zaaknummer
203167
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man uit Apeldoorn voor poging tot zware mishandeling en mishandeling van meerdere slachtoffers

Op 7 mei 2024 heeft de Rechtbank Gelderland een 31-jarige man uit Apeldoorn veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden voor zijn betrokkenheid bij een gewelddadig incident dat plaatsvond op 26 mei 2018. De man werd beschuldigd van het slaan en schoppen van meerdere slachtoffers, waaronder [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5]. De rechtbank oordeelde dat de man op verzoek van zijn vriendin naar het centrum van Apeldoorn was gegaan, waar hij een groep jongens opzocht die zijn vriendin zou hebben lastiggevallen. Na een confrontatie met deze jongens, waarbij hij [slachtoffer 1] meerdere keren met de vuist sloeg en schopt, werd hij ook geconfronteerd door de vrienden van [slachtoffer 1], die hij eveneens aanviel. De rechtbank achtte de poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] bewezen, evenals de mishandeling van de andere slachtoffers. De man werd ook veroordeeld voor zijn aandeel in het geweld dat zijn vader, een 59-jarige man, had gepleegd tijdens een tweede incident waarbij [slachtoffer 5] werd aangevallen. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn en de eerdere veroordelingen van de man voor geweldsmisdrijven. Naast de gevangenisstraf werd de man ook verplicht om schadevergoeding te betalen aan de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05.203167.18
Datum uitspraak : 7 mei 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1992 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] , [postcode] [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in [verblijfplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
Hij op of omstreeks 26 mei 2018, te [woonplaats] , in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf, om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer 1] met kracht meermalen, althans eenmaal, tegen het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen en/of vervolgens - terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag – deze meermalen, althans eenmaal, tegen het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen en/of geschopt en/of getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
Hij op of omstreeks 26 mei 2018, te [woonplaats] , in elk geval in Nederland, aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten gevoelloze plekken bij het hoofd en/of pijnlijke neuspunt en/of geheugenverlies en/of een bloedende neus en/of een hersenschudding en/of een bloeduitstorting op beide ogen, bovenlip, linkerpols en achter het linkeroor en/of krabwonden over borst en rug en/of een afgebroken tand, heeft toegebracht,
door met dat opzet die [slachtoffer 1] met kracht meermalen, althans eenmaal, tegen het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of vervolgens – terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag – deze meermalen, althans eenmaal, tegen het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of te schoppen en/of te trappen;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
Hij op of omstreeks 26 mei 2018, te [woonplaats] , in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf, om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] met kracht meermalen, althans eenmaal, tegen het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen en/of vervolgens – terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag – deze meermalen, althans eenmaal, tegen het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen en/of geschopt en/of getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
Hij op of omstreeks 26 mei 2018 te [woonplaats] , in elk geval in Nederland, [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft mishandeld, door voornoemde [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] , meermalen, althans eenmaal, tegen het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of te schoppen en/of te trappen;
3.
Hij op of omstreeks 26 mei 2018, te [woonplaats] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf, om [slachtoffer 5] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer 5] met kracht meermalen, althans eenmaal, tegen het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen en/of vervolgens - terwijl die [slachtoffer 5] op de grond lag – deze meermalen, althans eenmaal, tegen het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen en/of geschopt en/of getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
Hij op of omstreeks 26 mei 2018, te [woonplaats] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf, om aan [slachtoffer 5] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die Sobhanzadeh met kracht meermalen, althans eenmaal, tegen het
gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen en/of vervolgens – terwijl die [slachtoffer 5] op de grond lag – deze meermalen, althans eenmaal, tegen het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen en/of geschopt en/of getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat er onvoldoende bewijs is voor feit 1 primair en subsidiair. Wel kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feit 1 meer subsidiair, feit 2 en feit 3 primair.
Beoordeling door de rechtbank
Feiten 1 en 2
De rechtbank zal de feiten 1 en 2 tegelijk behandelen gelet op de onderlinge samenhang. Daarbij wordt ieder bewijsmiddel gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud ziet.
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij in de nacht van vrijdag 25 op zaterdag 26 mei 2018 met zijn broer [slachtoffer 2] en een aantal vrienden genaamd [slachtoffer 5] , [slachtoffer 4] , [getuige 2] , [naam 2] , [slachtoffer 3] en [naam 3] in het centrum van [woonplaats] aan het stappen was. Omstreeks 1.30 uur besloten ze om naar huis te gaan. Ter hoogte van de Brinklaan kwam plotseling een onbekend meisje naar [slachtoffer 1] toe, die hem vlak voor zijn gezicht begon te filmen. [slachtoffer 1] duwde in een flits de telefoon van zijn gezicht weg door deze vast te pakken en naar beneden te duwen. Het meisje begon tegen hem en zijn vrienden te schreeuwen. Toen [slachtoffer 1] en zijn vrienden doorliepen, bleef het meisje schreeuwend achter hen aanlopen en belde zij kennelijk iemand. [slachtoffer 1] hoorde een jongeman aan de andere kant van de lijn schreeuwen. In de Chris Wegerifstraat hoorde hij korte tijd later plotseling een jongeman schreeuwen. Een onbekende man zonder schoenen naderde hem op een fiets, gooide de fiets op de grond en liep in een rechte lijn op hem af. Het meisje wees hem aan met de woorden “dat is hem”. De jongeman begon meteen op hem in te slaan. [slachtoffer 1] zag en voelde dat hij met kracht met beide tot vuist gebalde handen werd geslagen, waarbij zijn gezicht en borstkas werden geraakt. Hij viel op de grond. De jongeman schopte en sloeg hem meerdere keren tegen het lichaam. De vrienden van [slachtoffer 1] probeerden hem te ontzetten maar zij kregen ook klappen en trappen van deze man. [2]
Uit medische informatie over [slachtoffer 1] blijkt van een contusio en mogelijk is een klein zenuwtakje geraakt. Op het gezicht van [slachtoffer 1] zijn op beide ogen hematomen waargenomen, en met name links was er veel zwelling. Verder was het restant van een bloedneus te zien, zat er op de lippen wat gestold bloed, was er een hematoom bij de bovenlip en is een stukje van een voortand afgebroken. Ook achter het linker oor was een hematoom zichtbaar en over armen, borst en rug krabverwondingen. [3]
[getuige 2] heeft verklaard dat het meisje met iemand aan het bellen was en schreeuwde “ja je moet komen”. Bij het begin van een soort hofje kwam een man aanfietsen, van wie hij later hoorde dat het [verdachte] was. [verdachte] sprong van de fiets af. Hij ging als eerste op [slachtoffer 1] af en sloeg hem met kracht meerdere malen vol met zijn vuist in het gezicht. [verdachte] was helemaal hyped, ready to fight. Hij kwam agressief over en begon gelijk te slaan. [4]
[slachtoffer 2] heeft ook verklaard dat hij op vrijdag 25 mei 2018 met een groep vrienden was gaan stappen. Rond 1.30 uur, de rechtbank begrijpt 26 mei 2018 om 1.30 uur, is hij uit de stad vertrokken. Ter hoogte van het Pannenkoekenhuis stonden drie meisjes, van wie één meisje haar telefoon in het gezicht van zijn broer [slachtoffer 1] duwde. Ze wilden doorlopen, maar het meisje liep achter hen aan. In de Chris Wegerifstraat kwam een man de hoek om fietsen. Het meisje rende naar de broer van [slachtoffer 2] en zei “dit is hem”. De man liep naar zijn broer toe en begon met gebalde vuist klappen aan hem uit te delen. Toen [slachtoffer 2] naar zijn broer toeliep, draaide de man zich om en kreeg hij, [slachtoffer 2] , gelijk een vuistslag tegen zijn kaak. De man haalde daarna nog een keer met gebalde vuist uit, waarbij hij op zijn ribben werd geraakt. [slachtoffer 2] heeft de man toen een vuistslag op zijn hoofd gegeven. Hij heeft nog een paar vuistslagen op zijn kaak gekregen. Vervolgens sloeg de man andere vrienden. [5]
[slachtoffer 5] heeft verklaard dat een onbekende man op een fiets de straat in kwam rijden, de fiets van zich afgooide en op [slachtoffer 1] afliep. De jongeman droeg geen schoenen. Hij gaf [slachtoffer 1] zeer veel klappen en trappen, ook toen [slachtoffer 1] op de grond lag. [6] De jongen straalde veel woede uit. [slachtoffer 2] is nog op [slachtoffer 1] afgelopen om hem te helpen. De man richtte zich toen op [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] kreeg ook echt een portie klappen van de man. [7]
[slachtoffer 4] heeft verklaard dat ze een hofje in liepen en dat er ineens iemand van zijn fiets afstapte en begon te schreeuwen. De man begon te duwen en te slaan, waarbij vooral [slachtoffer 1] het doelwit was. [slachtoffer 4] zag dat [slachtoffer 1] op de grond lag en klappen kreeg. Hij werd door de man met de vuist een stuk of tien keer hard op zijn gezicht en hoofd geslagen. [slachtoffer 1] had bloed op zijn gezicht en kleding. Ineens stond de man voor [slachtoffer 4] en gaf hem met zijn vuist hard een klap op zijn linkeroor en -kaak, waardoor [slachtoffer 4] zijn evenwicht verloor en viel. De man heeft hem ook op zijn linkerbeen getrapt. [8]
[slachtoffer 3] heeft verklaard dat er een man op een fiets aan kwam. Hij heeft achteraf gehoord dat deze man [verdachte] heet. De man reed direct op hun groepje af, gooide zijn fiets neer en begon met het neerslaan van zijn vrienden. De man heeft hem met beide vuisten tegen zijn hoofd gestompt. [9]
Verdachte heeft verklaard dat hij naar zijn idee een paar jongens goed heeft geraakt. [10]
De rechtbank leidt uit voornoemde bewijsmiddelen af dat verdachte, kennelijk op verzoek van het meisje, op de fiets naar de groep waarmee [slachtoffer 1] in de stad was, is gegaan. Hij heeft de fiets van zich afgegooid en heeft eerst [slachtoffer 1] meerdere klappen gegeven. [slachtoffer 1] is daarbij geraakt in het gezicht en tegen zijn borstkas. Nadat [slachtoffer 1] op de grond was gevallen, heeft verdachte hem nog een aantal keren met de vuist tegen het hoofd geslagen en tegen het lichaam getrapt. Toen [slachtoffer 2] zijn broer te hulp wilde schieten, heeft verdachte [slachtoffer 2] meerdere keren met de vuist geslagen. Daarna heeft hij ook [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] met de vuist geslagen en [slachtoffer 4] een trap gegeven.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is hoe het op [slachtoffer 1] toegepaste geweld moet worden gekwalificeerd. [slachtoffer 5] heeft verklaard dat verdachte [slachtoffer 1] onder meer tegen het hoofd heeft getrapt toen die op de grond lag. Zijn verklaring vindt echter geen bevestiging in de verklaringen van de andere betrokkenen. Integendeel. [slachtoffer 1] heeft verklaard tegen het lichaam te zijn getrapt. Nu onvoldoende is gebleken dat [slachtoffer 1] tegen zijn hoofd is geschopt of getrapt, is de rechtbank van oordeel dat poging tot doodslag niet kan worden bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken. Ook voor de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling bevat het dossier naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende bewijs nu het letsel dat [slachtoffer 1] bij het incident heeft opgelopen op basis van de beschikbare bewijsmiddelen niet kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel. Verdachte zal daarom ook van het subsidiair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Wel acht de rechtbank de meer subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling bewezen. Verdachte heeft [slachtoffer 1] meerdere keren met de vuisten in het gezicht en tegen het hoofd geslagen en tegen het lichaam getrapt. Daarbij bestond de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] door het geweld zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Verdachte heeft die kans door zijn handelen ook aanvaard.
De rechtbank acht daarnaast ook feit 2 bewezen, te weten dat verdachte [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] tegen het gezicht, hoofd en/of lichaam heeft geslagen en [slachtoffer 4] heeft geschopt dan wel getrapt.
Beroep op noodweer
Verdachte heeft ten aanzien van de feiten 1 en 2 bij de politie verklaard dat hij thuis was en door zijn vriendin die huilde en in paniek was, werd gebeld. Ze zei dat ze lastig werd gevallen door een groep jongens, dat ze op de grond was gegooid, dat haar arm bloedde en dat haar telefoon kapot was. Verdachte is toen in de auto gesprongen. Hij had geen schoenen aan. Hij parkeerde zijn auto op de stoep en kreeg toen een lekke band. Aan een jongen heeft hij toen gevraagd of hij diens fiets mocht lenen omdat zijn vriendin in nood was. Toen dat niet mocht, heeft verdachte de jongen een duw gegeven en zijn fiets gepakt. Eenmaal bij zijn vriendin aangekomen heeft hij aan zijn vriendin gevraagd wie het was. Zijn vriendin wees naar een jongen en zei “hij was het”. Verdachte is op de jongen afgelopen en vroeg aan hem hoe hij heette. Toen de jongen dat niet wilde zeggen pakte verdachte hem bij zijn shirt vast en vroeg hem nogmaals “hoe heet jij”. Op dat moment kreeg hij een klap op zijn achterhoofd. Hij weet niet van wie hij de klap kreeg. Hij draaide zich om en zag de groep op hem afkomen. Hij is vervolgens van zich af gaan slaan.
De rechtbank leest in de verklaring van verdachte een beroep op noodweer.
De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweer dient vast te staan dat sprake is geweest van een noodweersituatie. Met andere woorden dat er sprake moet zijn geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de verdachte, waartegen hij zich noodzakelijk moest verdedigen.
Uit hetgeen door verdachte is verklaard is niet aannemelijk geworden dat sprake is geweest van een noodweersituatie. Ook uit andere stukken in het dossier blijkt niet van een noodweersituatie waartegen verdachte zich moest verdedigen. Uit de verklaring van verdachte komt naar voren dat hij door zijn vriendin is gebeld, omdat zij zou zijn lastiggevallen door een groep jongens. Verdachte is direct en zonder schoenen aan te trekken, in de auto gesprongen en naar het centrum gereden. Hij heeft daarmee zelf de confrontatie met de groep jongens opgezocht. Uit de bewijsmiddelen komt naar voren dat verdachte vanaf het moment van aankomst bij de groep jongens agressief was. Dat vindt bevestiging in de verklaring van verdachte zelf, daar waar hij heeft verklaard dat hij zijn auto op de stoep parkeerde, waarbij een band lek raakte, hij een jongen duwde en diens fiets afpakte en na aankomst een jongen bij zijn shirt vastpakte om hem te vragen naar zijn naam. Hij staat ook alleen in zijn verklaring dat hij de eerste was die een klap kreeg. Ieder ander verklaart dat verdachte als eerste begon te slaan. Het beroep op noodweer wordt daarom verworpen.
Feit 3
[slachtoffer 5] heeft verklaard dat hij met [slachtoffer 4] en [naam 3] op 26 mei 2018 [11] op de Welgelegenbrug in [woonplaats] op een bankje was gaan zitten. Opeens kwam een Seat Leon in hun richting rijden. De auto stopte op de rijbaan en er stapten twee personen uit, te weten de jongeman die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] had mishandeld, en een oudere man. [slachtoffer 5] zag en voelde dat de oudere man hem met zijn tot vuist gebalde hand opzettelijk en met kracht op zijn mond sloeg. Toen hij op de grond bij het restaurant lag, voelde hij dat hij werd geraakt op zijn lichaam en gezicht. [12]
[getuige 1] heeft verklaard dat zij en haar vriendin op 26 mei 2018 uit de stad kwamen. Ze zagen dat er voor [bedrijf 1] iets aan de hand was. Er was een schreeuwende ruzie en op een gegeven moment begonnen de jongens elkaar te slaan. De ruzie was tussen twee jongens. De ene jongen, een blonde jongen die eruit zag alsof hij van het kamp kwam, hoorde bij de auto. Hij had volgens [getuige 1] zijn vader bij zich, een oudere man. De andere jongen was een Turkse jongen. De ruzie begon op de brug en verplaatste zich naar de parkeerplaats van [bedrijf 1] . De blonde jongen begon met schreeuwen en was best wel agressief. Hij sloeg meerdere keren met zijn vuist op het hoofd van de Turkse jongen. Dat was aan de kant van de parkeerplaats van [bedrijf 1] . De Turkse jongen deed zijn handen voor zijn hoofd. De vader van de blonde jongen kwam erbij en begon ook op de Turkse jongen in te slaan. Hij sloeg met zijn vuist in de richting van het hoofd van de Turkse jongen. De Turkse jongen sloeg toen de vader op zijn hoofd en die viel op de grond. Toen de vader later opstond was zijn oog helemaal beurs. De blonde jongen werd helemaal gek. Hij sloeg hard op het hoofd van de Turkse jongen, waardoor de jongen op de grond terecht kwam. De blonde jongen bleef met zijn vuist inslaan op het hoofd van de jongen. [13]
[getuige 2] zag bij [bedrijf 1] dat [verdachte] vol op [slachtoffer 5] ging. Hij gaf [slachtoffer 5] hard, met kracht, een vuistslag en bleef uithalen naar [slachtoffer 5] . [slachtoffer 5] gleed uit en viel op zijn rug. [verdachte] begon op hem in te trappen, eerst op zijn buik en later op zijn hoofd. Hij maakte eerst een voetbalbeweging, haalde goed en met kracht uit, en deed dat meerdere keren. Daarna trapte hij hem meerdere keren hard met een neerwaartse beweging. [14]
Verdachte heeft verklaard dat hij en zijn vader in zijn auto langs restaurant [bedrijf 2] reden. Daar zaten een paar van de jongens van de groep. Zijn vader is toen gestopt, waarop verdachte en zijn vader naar de jongens zijn toegelopen. Verdachte en zijn vader hebben een jongen die weg wilde lopen geslagen. De jongen viel toen op de grond, waarna verdachte hem heeft geschopt. [15]
De rechtbank acht op basis van voornoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte en zijn vader [slachtoffer 5] in het gezicht en tegen het hoofd en lichaam hebben geslagen. Daarnaast heeft verdachte [slachtoffer 5] ook geschopt of getrapt. Verdachte heeft dat zelf verklaard. De rechtbank overweegt dat de verklaringen over het schoppen/trappen door [medeverdachte] uiteen lopen. Er zijn verklaringen dat deze [slachtoffer 5] (neerwaartse) trappen zou hebben gegeven, maar ook verklaringen waaruit naar voren komt dat alleen verdachte [slachtoffer 5] heeft getrapt. Nu de rechtbank niet zonder twijfel kan vaststellen dat [medeverdachte] ook heeft geschopt dan wel getrapt, gaat de rechtbank ervan uit dat alleen verdachte [slachtoffer 5] heeft geschopt dan wel getrapt.
De rechtbank is ten aanzien van het toegepaste geweld van oordeel dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn vader. Toen verdachte de jongens op het bankje bij [bedrijf 2] zag zitten, heeft zijn vader de auto direct gestopt en zijn verdachte en zijn vader allebei uitgestapt en verhaal gaan halen bij de jongens. Zij hebben daarna allebei geweld tegen [slachtoffer 5] gebruikt, waarbij verdachte heeft geslagen en geschopt/getrapt en zijn vader heeft geslagen.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is hoe het op [slachtoffer 5] toegepaste geweld moet worden gekwalificeerd. De rechtbank acht anders dan de officier van justitie poging tot doodslag niet bewezen. Uit het dossier komt naar voren dat [slachtoffer 5] met zijn armen zijn hoofd heeft beschermd. [slachtoffer 5] heeft in zijn aangifte niet verklaard dat hij tegen zijn hoofd is geschopt of getrapt. Het letsel dat hij in zijn gezicht had, past naar het oordeel van de rechtbank bij een vuistslag in zijn gezicht. [slachtoffer 5] heeft het kennelijk niet nodig gevonden een arts te bezoeken. Een geneeskundige verklaring betreffende de door hem opgelopen letsels ontbreekt in het dossier. De rechtbank kan daarom niet vaststellen dat de schoppende dan wel trappende bewegingen het hoofd van [slachtoffer 5] hebben geraakt of zelfs maar daarop gericht waren. Slechts is komen vast te staan dat hij op het lichaam is geraakt. De rechtbank is van oordeel dat er gelet op het voorgaande onvoldoende bewijs is voor poging tot doodslag en zal verdachte daarom van feit 3 primair vrijspreken.
Wel is er naar het oordeel van de rechtbank voldoende bewijs voor poging tot zware mishandeling. Verdachte en zijn vader hebben [slachtoffer 5] meerdere keren met de vuisten in het gezicht en tegen het hoofd geslagen. Daarnaast heeft verdachte [slachtoffer 5] tegen het lichaam geschopt dan wel getrapt. Bij de geweldpleging bestond de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 5] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Verdachte en zijn vader hebben door hun handelen die kans daarop ook aanvaard.
Noodweer
Verdachte heeft verklaard dat hij na het eerste incident zijn ouders heeft gebeld om hem op te halen. Ze hebben zijn auto opgehaald. Zijn vader is in die auto gestapt en verdachte is met hem meegereden. Toen ze langs restaurant [bedrijf 2] reden, zaten daar een paar van de jongens van die groep. Zijn vader is gestopt, waarop verdachte en zijn vader naar de jongens toe zijn gelopen. Verdachte heeft aan de jongens om de namen van de andere jongens van de groep gevraagd. Hij heeft daarbij gezegd dat de telefoon van zijn vriendin kapot was en dat hij gewoon wilde dat die werd vergoed. Een van de jongens wilde weglopen. Zijn vader wilde de jongen vastpakken en op dat moment sloeg de jongen zijn vader. Zijn vader ging half naar de grond. Verdachte is toen op de jongen afgevlogen en werd door de jongen met gebalde vuist in het gezicht geslagen. Toen zijn vader er weer bijkwam heeft die de jongen weer geslagen. De jongen viel toen op de grond, waarna verdachte hem heeft geschopt.
De rechtbank leest in de verklaring van verdachte dat [slachtoffer 5] het eerst sloeg een beroep op noodweer.
Zoals de rechtbank hiervoor al heeft overwogen dient voor een geslaagd beroep op noodweer vast te staan dat sprake is geweest van een noodweersituatie.
Uit het dossier blijkt niet van een noodweersituatie waartegen verdachte zich moest verdedigen. Verdachte heeft zelf de confrontatie opgezocht. Toen hij door zijn vader was opgehaald en de groep jongens zag heeft zijn vader direct de auto gestopt. In de manier waarop verdachte en zijn vader de auto op de brug hebben stilgezet, ziet de rechtbank aanwijzingen dat verdachte bij het uitstappen al opgewonden dan wel agressief was. Uit het dossier komt naar voren dat de auto midden op de brug is stilgezet op een zodanige manier dat er geen verkeer meer langs kon. [16] Verdachte en zijn vader zijn vervolgens beiden uitgestapt en naar de jongens toe gegaan. Uit de verklaring van [getuige 1] blijkt dat verdachte schreeuwde en agressief was. Uit het dossier kan de rechtbank weliswaar niet afleiden wie de eerste klap heeft gegeven, duidelijk is dat door het gedrag van verdachte en zijn vader de situatie is geëscaleerd. Het beroep op noodweer wordt daarom verworpen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 meer subsidiair, 2 en 3 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1. meer subsidiair
hij op
of omstreeks26 mei 2018, te [woonplaats] ,
in elk geval in Nederland,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
,om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] met kracht meermalen
, althans eenmaal,tegen het gezicht en
/ofhet hoofd en
/ofhet lichaam heeft geslagen en
/ofvervolgens – terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag – deze meermalen,
althans eenmaal,tegen het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen en
/ofgeschopt en/of getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op
of omstreeks26 mei 2018 te [woonplaats]
, in elk geval in Nederland,[slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en
/of[slachtoffer 4] heeft mishandeld, door voornoemde [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en
/of[slachtoffer 4] , meermalen, althans eenmaal, tegen het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam te slaan
en/of te schoppenen/of te trappen;
3. subsidiair
hij op
of omstreeks26 mei 2018, te [woonplaats] ,
in elk geval in Nederland,tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf, om aan [slachtoffer 5] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 5] met kracht meermalen,
althans eenmaal,tegen het
gezicht en
/ofhet hoofd en
/ofhet lichaam heeft geslagen en
/ofvervolgens – terwijl die [slachtoffer 5] op de grond lag – deze meermalen, althans eenmaal, tegen het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen en/of geschopt en/of getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 meer subsidiair:
Poging tot zware mishandeling
feit 2:
Mishandeling, meermalen gepleegd
feit 3 subsidiair:
Medeplegen van poging tot zware mishandeling.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek van de dagen die verdachte in verzekering gesteld is geweest.
De beoordeling door de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee pogingen tot zware mishandeling en aan een mishandeling van meerdere personen. Zijn vriendin had hem gebeld dat zij door een groep jongens werd lastig gevallen. Verdachte is direct in de auto gesprongen en naar de stad gereden. Hij reed zijn band lek toen hij de auto op de stoep wilde parkeren. Hij heeft toen een jongen geduwd en diens fiets tegen de zin van die jongen meegenomen om naar de groep jongens te kunnen gaan. Daar aangekomen heeft hij direct de confrontatie gezocht en veel geweld gebruikt ten aanzien van een van de jongens. Toen diens vrienden hem te hulp wilden schieten, heeft hij ook hen geslagen dan wel getrapt. Dat een van de slachtoffers riep dat hij pas 15 jaar was, weerhield hem niet. Na dit incident is verdachte door zijn ouders opgehaald. Verdachte zag een deel van de groep op een bankje bij een brug. Hij en zijn vader zijn gestopt en uitgestapt. Toen de jongens geen namen wilden noemen en weg wilden gaan, hebben verdachte en zijn vader opnieuw buitensporig geweld gebruikt tegen een van deze jongens. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij met zo veel agressie heeft gehandeld in plaats van de hulp van bijvoorbeeld de politie te zoeken. Bij het tweede incident was verdachte zelfs al weg voordat de politie ter plaatse kwam. Het handelen van verdachte heeft veel impact gehad op de slachtoffers. Zo heeft [slachtoffer 1] in zijn schriftelijke slachtofferverklaring verklaard dat hij dacht dat verdachte hem zou doodslaan en heeft het geweld ervoor gezorgd dat hij al jaren niet meer de stad is in geweest.
De rechtbank heeft in aanmerking genomen de justitiële documentatie van verdachte. Daaruit komt naar voren dat verdachte eerder voor geweldsmisdrijven is veroordeeld. Die veroordelingen hebben hem er kennelijk niet van kunnen weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen. De rechtbank houdt rekening met het feit dat verdachte op 16 februari 2024 door deze rechtbank tot 6 jaar gevangenisstraf is veroordeeld vanwege een verkeersongeval. Artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht is daarom van toepassing.
De rechtbank heeft verder in aanmerking genomen de rapporten die over verdachte zijn opgemaakt. De reclassering heeft in de onderhavige zaak op 1 februari 2021 een rapport opgemaakt. Daaruit blijkt dat het de reclassering niet is gelukt om met verdachte in contact te komen. Ook latere pogingen daartoe in 2022 en 2023 leidden niet tot een contact met verdachte.
De rechtbank heeft verder gezien dat een pro justitierapport en reclasseringsadvies, die zijn opgemaakt in de eerder genoemde verkeerszaak, aan het dossier zijn toegevoegd. Verdachte heeft ook aan het in die zaak opgemaakte reclasseringsadvies geen medewerking verleend.
Uit de ten behoeve van een andere strafzaak omtrent verdachte opgemaakte Pro Justitia rapportage van 17 november 2023, opgemaakt door drs. K.A. Rose, GZ-psycholoog, komt onder andere naar voren dat antisociale trekken in de persoonlijkheid worden gezien. Verdachte heeft moeite met autoriteit/gezag. Hij is zelfbepalend, wat invloed heeft op zijn mate van empathie. Hij is weinig berouwvol ten aanzien van zijn gedrag in het verleden en over zijn strafblad. Hij wijt antisociaal gedrag aan omstandigheden en toont hier weinig verantwoordelijkheid voor. Zijn gewetensfunctie lijkt beperkt te zijn. Er is geen stoornis in de impulscontrole vastgesteld waardoor hij zijn gedrag niet kon controleren. Verdachte lijkt zich, vanuit zijn antisocialiteit, weinig aan te trekken van de consequenties van zijn gedrag en te weigeren om zijn gedrag aan te passen ten aanzien van maatschappelijke normen, waarden en veiligheid.
De rechtbank heeft gelet op voornoemde rapportage geen aanleiding om ervan uit te gaan dat verdachte ten tijde van de onderhavige delicten niet in staat was zijn gedrag te controleren en te beheersen.
Gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan en rekening houdend met de persoon en de omstandigheden van verdachte, voor zover bekend, acht de rechtbank een gevangenisstraf passend en geboden.
De rechtbank constateert dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn, welke overschrijding grotendeels niet aan verdachte te wijten is geweest. Indien geen sprake zou zijn geweest van een overschrijding van de redelijke termijn, zou de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden aan verdachte hebben opgelegd. Rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd dat verdachte in verzekering is gesteld is geweest, opleggen.
Dit is minder dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank tot een deels andere bewezenverklaring komt.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in verband met feit 1 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 297,51 aan materiële schade en € 2.500,00 aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft in verband met feit 2 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 600,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen kunnen worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente. Ze heeft oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank overweegt dat [slachtoffer 1] voor de volgende schadeposten een vergoeding heeft gevorderd:
  • Reiskosten € 13,79
  • Tandartskosten € 98,04
  • Kosten poloshirt € 80,00
  • Gederfde inkomsten € 105,68
De rechtbank is van oordeel dat het overgelegde kostenoverzicht van de tandarts niet lijkt te zien op het herstel van de tand. Het lijkt eerder op een reguliere behandeling bij de tandarts. Ter terechtzitting heeft de rechtbank hierover niet meer duidelijkheid verkregen. De rechtbank acht de kosten van de tandarts daarom onvoldoende onderbouwd en zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren voor zover het deze kosten betreft. De benadeelde partij kan deze kosten nog wel aan de burgerlijke rechter voorleggen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De reiskosten naar Slachtofferhulp en de kosten voor een poloshirt komen redelijk voor. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering voor wat betreft de reiskosten en kosten voor de poloshirt tot een hoogte van € 93,79 kan worden toegewezen.
Uit de toelichting op de vordering blijkt dat de gederfde inkomsten betrekking hebben op de uren die [slachtoffer 1] niet kan werken vanwege zijn aanwezigheid bij de inhoudelijke behandeling van de zaak op 23 april 2024. De rechtbank stelt vast dat deze kosten daarom moeten worden aangemerkt als proceskosten (verletkosten).
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij het burgerlijk procesrecht van toepassing is. Ingevolge artikel 238 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) komen reis- en verblijfkosten slechts voor vergoeding in aanmerking voor zover in persoon – dat wil zeggen: zonder gemachtigde (advocaat) – wordt geprocedeerd. Procedeert de benadeelde partij met een gemachtigde, dan komen slechts de kosten voor salaris en noodzakelijke verschotten van de gemachtigde voor vergoeding in aanmerking, en dus niet ook de in artikel 238 lid 1 Rv bedoelde kosten van de benadeelde partij (ECLI:NL:HR:2023:414).
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 1] procedeert met een advocaat. Hij kan gelet op het voorgaande dan ook geen aanspraak maken op een vergoeding voor zijn proceskosten. De rechtbank wijst deze post daarom af.
Smartengeld
De benadeelde partij heeft volgens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht op vergoeding van smartengeld in het geval dat:
  • verdachte het oogmerk had het nadeel toe te brengen,
  • de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen,
  • de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad, of
  • de benadeelde partij op andere wijze in de persoon is aangetast.
Om te spreken van een aantasting in persoon op andere wijze moet sprake zijn van geestelijk letsel of een diepe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, persoonlijke integriteit of een fundamenteel recht.
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer 1] door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen één van de hiervoor genoemde categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt.
Door feit 1 heeft hij lichamelijk letsel opgelopen. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 1.500,00 vaststellen.
De rechtbank zal de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre nog wel aan de burgerlijke rechter voorleggen.
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 2] door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen één van de hiervoor genoemde categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt.
Door feit 2 heeft hij immers lichamelijk letsel opgelopen. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 600,00 vaststellen.
Verdachte is vanaf 26 mei 2018 wettelijke rente over de aan beide benadeelde partijen toegewezen bedragen verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht de aan beide benadeelde partijen toegewezen bedragen aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 45, 47, 57, 63, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder 1 primair, 1 subsidiair en 3 primair tenlastegelegde;
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • veroordeelt verdachte in verband met feit 1 meer subsidiair tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 93,79 aan materiële schade en € 1.500,00 aan smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2018 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade betreffende de tandartskosten en in het meergevorderde betreffende het smartengeld;
 wijst de vordering af voor zover dit de gederfde inkomsten betreft;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 1] , een bedrag te betalen van € 1.593,79 aan materiële schade en smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2018 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 25 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
  • veroordeelt verdachte in verband met feit 2 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 600,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2018 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 2] , een bedrag te betalen van € 600,00 aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2018 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 12 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.S.M. van Bergen (voorzitter), mr. C.H. van Breevoort-de Bruin en mr. E.H.T. Rademaker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.C.M. Althoff, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 mei 2024.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer ON34018003 WELGELEGEN, gesloten op 8 oktober 2018 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , p. 39-40.
3.Medische informatie van Huisartsenpraktijk [naam 4] , p. 55.
4.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , p. 134.
5.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , p. 59-60.
6.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 5] , p. 67-68.
7.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 5] , p. 75-76.
8.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 4] , p. 108.
9.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] , p. 100.
10.Proces-verbaal van aangifte van [verdachte] , p. 81.
11.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 5] , p. 75.
12.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 5] , p. 68.
13.Proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] , p. 125-126.
14.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , p. 134.
15.Proces-verbaal van aangifte van [verdachte] , p. 81.
16.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] , p. 122.