ECLI:NL:RBGEL:2024:2742

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 mei 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
C/05/431453 / HA RK 24-24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ontslag of schorsing van stichtingsbestuurders en conservatoir beslag

In deze beschikking van de Rechtbank Gelderland, uitgesproken op 6 mei 2024, is een verzoek behandeld tot ontslag of schorsing van de bestuurders van een stichting, alsook een verzoek tot opheffing van conservatoir beslag. De verzoekers, erfgenamen van een overleden persoon met een verstandelijke beperking, stelden dat de bestuurders van de stichting hun taken verwaarloosden en niet voldeden aan de statutaire doelstellingen. De rechtbank oordeelde dat de verzoekers niet-ontvankelijk waren in hun verzoek tot ontslag van de bestuurders, omdat zij niet als belanghebbenden konden worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de bestuurders van de stichting niet in hun taken verwaarloosd hadden en dat er geen grond was voor ontslag of schorsing. Het verzoek tot opheffing van het conservatoir beslag werd afgewezen, omdat dit niet kon worden gecombineerd met de verzoekschriftprocedure. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rekestnummer: C/05/431453 / HA RK 24-24
Beschikking van 6 mei 2024
in de zaak van
1. de stichting
[verzoeker sub 1] ,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: [verzoeker sub 1] ,
2.
[verzoeker sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [verzoeker sub 2] ,
3.
[verzoeker sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [verzoeker sub 3] ,
4.
[verzoeker sub 4],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [verzoeker sub 4] ,
verzoekers,
advocaat mr. R.F.A. Rorink te Hardenberg,
en

1.[verweerder sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [verweerder sub 1] ,
2.
[verweerder sub 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [verweerder sub 2] ,
3. de stichting
[verweerder sub 3] ,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: [verweerder sub 3] ,
verweerders,
advocaat mr. W.H. van Zundert te Bilthoven.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift van 30 januari 2024, met 54 producties;
  • de akte uitlating van 23 februari 2024, met de producties 55 tot en met 87;
  • de oproepbrieven van 27 februari 2024;
  • het verweerschrift van 29 maart 2024, met 9 bijlagen;
  • de mondelinge behandeling van 8 april 2024, waar zijn verschenen:
  • aan de zijde van verzoekers: mevrouw [verzoeker sub 3] , de heer [verzoeker sub 4] en de heer [naam 1] , bijgestaan door mr. Rorink voornoemd;
  • aan de zijde van verweerders: de heer [verweerder sub 1] , bijgestaan door mr. Van Zundert voornoemd;
  • de spreekaantekeningen van mr. Rorink;
  • de spreekaantekeningen van mr. Van Zundert.
1.2.
Tenslotte is beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op [datum] 1964 is de heer [naam 2] (hierna: [naam 2] ) geboren. Zijn ouders hadden twee kinderen. De broer van [naam 2] is op jonge leeftijd overleden. [naam 2] was zijn leven lang ernstig verstandelijk en meervoudig beperkt en woonde in een zorginstelling. Hij had geen partner of kinderen. [naam 2] is op [datum] 2023, op 58-jarige leeftijd, overleden. De erfgenamen van [naam 2] zijn zijn neven en nichten, waaronder [verzoeker sub 2] , [verzoeker sub 3] en [verzoeker sub 4] (hierna: [verzoekers] ).
2.2.
De ouders van [naam 2] waren de eigenaars van een aantal onroerende zaken - grondpercelen inclusief een boerderij (hierna: de boerderij) - gelegen aan de [adres boerderij] . Vanaf juli 1986 werd een deel van de onroerende zaken verpacht aan een familielid van [naam 2] vader.
2.3.
Op 4 juni 1996 hebben de ouders van [naam 2] samen met [verweerder sub 1] en [verweerder sub 2] [verweerder sub 3] opgericht. De ouders van [naam 2] , [verweerder sub 1] en [verweerder sub 2] werden tot de bestuurders benoemd. In de statuten is onder meer vermeld:
‘(…)
DOEL EN MIDDELEN
Artikel 2
1. De stichting heeft ten doel:
a. de zorg en de verlichting van het lot van enkelvoudig en meervoudig gehandicapte personen;
b. de zorg en verlichting van het lot van (…) [ [naam 2] ] (...).
2. De stichting tracht haar doel onder meer te verwezenlijken door:
- de exploitatie van de boerderij aan de [adres boerderij] , en de daarbij behorende gronden alsmede het beheer daarvan;
- alle andere wettige middelen, welke voor het bereiken van de doelstellingen van de stichting bevorderlijk kunnen zijn.
(…)’
VERMOGEN
Artikel 3
Het vermogen van de stichting zal worden gevormd door:
(…);
inkomen uit het haar toekomende vermogen;
(…) erfstellingen (…);
(…)’.
2.4.
In het op 29 november 1996 gemaakte testament heeft [vader naam 2] , voor het geval hij gelijktijdig met of na zijn echtgenote mocht komen te overlijden, [verweerder sub 3] aangewezen als zijn enig erfgenaam, onder de last om met het uit de nalatenschap verkregen vermogen het lot en de leefomstandigheden van enkelvoudig en meervoudig gehandicapte personen (in het bijzonder [naam 2] ) te verlichten. Ook is [verweerder sub 3] aangewezen als executeur-testamentair met het recht van bezit en bewindvoerder van de nalatenschap.
2.5.
Op 27 augustus 1998 hebben de ouders van [naam 2] , vanwege de beperkingen van [naam 2] , de boerderij verkocht en geleverd aan [verweerder sub 3] .
2.6.
De moeder van [naam 2] is in 2001 overleden. De vader van [naam 2] is op [datum] 2004 overleden.
2.7.
Op 19 oktober 2004 is de heer [naam 3] , zoon van [verweerder sub 1] en [verweerder sub 2] , benoemd tot medebestuurder van [verweerder sub 3] .
2.8.
Op 14 maart 2017 is [verweerder sub 1] door deze rechtbank benoemd tot mentor van [naam 2] . De goederen van [naam 2] zijn onder bewind gesteld van een derde (hierna: IVB).
2.9.
Vanaf 13 maart 2019 is door [verweerder sub 3] en IVB gecorrespondeerd over (onder meer) het al dan niet realiseren van de doelstelling van [verweerder sub 3] .
2.10.
Op 3 juli 2020 is [verweerder sub 1] door deze rechtbank ontslagen als mentor van [naam 2] en is IVB benoemd tot opvolgend mentor.
2.11.
Bij brief van 31 december 2020 heeft mr. Rorink namens [verzoeker sub 2] , in zijn hoedanigheid van zaakwaarnemer van [naam 2] , verweerders aansprakelijk gesteld voor schade als gevolg van (vermeend) onrechtmatig handelen van verweerders jegens [naam 2] . Op dezelfde datum heeft mr. Rorink namens [verzoeker sub 2] , in zijn hoedanigheid van zaakwaarnemer van [naam 2] , de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om conservatoir beslag op de boerderij te mogen leggen, met begroting van de vordering op
€ 600.000. Het verlof is op 4 januari 2021 verleend, waarna [verzoeker sub 2] ten laste van [verweerder sub 3] het beslag heeft doen leggen.
2.12.
Bij beschikking van deze rechtbank van 13 juni 2022 is IVB ontslagen als bewindvoerder van [naam 2] en zijn [verzoeker sub 3] en [verzoeker sub 4] tot opvolgend bewindvoerders benoemd.
2.13.
Vanaf 7 juni 2023 hebben mr. Rorink en [verweerder sub 3] over en weer veelvuldig gecorrespondeerd, voornamelijk over - kort gezegd - het al dan uitvoeren van de wens van de ouders van [naam 2] .
2.14.
Op 18 oktober 2023 is [verzoeker sub 1] is opgericht, op initiatief van een aantal erfgenamen van [naam 2] . In de statuten is onder meer vermeld:
‘(…)
DOEL
Artikel 3.
De stichting heeft ten doel de zorg en de verlichting van het lot van enkelvoudig en meervoudig gehandicapte personen.
De stichting tracht haar doel te bereiken door:
- het (doen) exploiteren van een zorgboerderij;
- het inzetten van alle wettige middelen, welke voor het bereiken van genoemde doelstelling bevorderlijk kunnen zijn.
(…)’.
2.15.
Vanaf 27 oktober 2023 hebben mr. Rorink en [verweerder sub 3] over en weer veelvuldig gecorrespondeerd, voornamelijk over - kort gezegd - de oprichting van [verzoeker sub 1] , haar doelstelling/activiteiten en het al dan niet uitvoeren van de wens van de ouders van [naam 2] .
2.16.
In de periode van 30 december 2023 tot 26 januari 2024 heeft [verzoeker sub 1] bij de [gemeente] een vergunningaanvraag ingediend voor de realisatie van een zorgboerderij aan de [adres boerderij] .
2.17.
Op 8 januari 2024 is de zoon van [verweerder sub 1] en [verweerder sub 2] uit bestuur van [verweerder sub 3] getreden.
2.18.
Op 18 januari 2024 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank aan [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] op hun verzoek verlof verleend voor het ten laste van [verweerder sub 3] leggen van conservatoir beslag op de boerderij. Vervolgens hebben [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] dit beslag gelegd.

3.Het geschil

3.1.
Verzoekers verzoeken de rechtbank om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
bij wege van voorlopige voorziening gerekwestreerden te schorsen als bestuurders van [verweerder sub 3] en één of meer tijdelijke bestuurders te benoemen;
in de hoofdzaak gerekwestreerden te ontslaan als bestuurders van [verweerder sub 3] ;
nieuwe bestuursleden te benoemen in het bestuur van [verweerder sub 3] ;
gerekwestreerden hoofdelijk te veroordelen in de kosten van het geding, waaronder uitdrukkelijk te begrijpen de beslagkosten.
3.2.
Verzoekers hebben aan hun verzoeken, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Verzoekers zijn ieder voor zich en gezamenlijk in voldoende mate als belanghebbende aan te merken bij het onderhavige verzoek, omdat (I) de statutaire doelstelling van [verzoeker sub 1] gelijk is aan die van [verweerder sub 3] , (II) [verzoekers] mede-erfgenamen zijn van [naam 2] en (III) [verzoeker sub 3] en [verzoeker sub 4] de laatste bewindvoerders van [naam 2] waren. Verzoekers hebben de motivatie en kennis en kunde om ter plaatse een zorgboerderij te realiseren. De wens van de ouders van [naam 2] , het realiseren van een zorgboerderij, is - na bijna 30 jaar - nog steeds niet door [verweerder sub 3] uitgevoerd. De stichtingsbestuurders hebben nagelaten uitvoering te geven aan de testamentaire last die in het testament van de vader van [naam 2] was opgenomen. [verweerder sub 3] heeft nimmer aangetoond dat pas na april 2025 - als (volgens [verweerder sub 3] ) de pachtovereenkomst eindigt - begonnen kan worden met het realiseren van de zorgboerderij. Die pachtovereenkomst heeft bovendien geen betrekking op de opstallen, maar op slechts een deel van de landbouwgrond. [verweerder sub 3] heeft nagelaten een boedelbeschrijving op te maken. [verweerder sub 3] heeft niet voldaan aan haar wettelijke verplichting ex artikel 4:161 BW om jaarlijks verantwoording af te leggen, wat als wanbeheer valt aan te merken. [verweerder sub 3] heeft zich niet laten benoemen tot bewindvoerder over het vermogen van [naam 2] . [verweerder sub 3] heeft verhinderd dat er toezicht kon worden gehouden op het beheer van het vermogen van [naam 2] . [verweerder sub 3] heeft financieel niets betekend voor [naam 2] , terwijl de boerderij verpacht was en er een zeer waardevol melkquotum was. [naam 2] is zwaar tekort gedaan door [verweerder sub 3] c.q. haar bestuurders. [verweerder sub 3] wilde zelfs niet de (in september 2022 door verzoekers) voor [naam 2] aangeschafte fiets vergoeden en evenmin zijn overlijdensadvertentie. De nalatenschap van [naam 2] is bescheiden, maar had zeer aanzienlijk moeten zijn. [verweerder sub 1] en [verweerder sub 2] hebben zich gericht naar andere belangen dan die van [verweerder sub 3] , waardoor [naam 2] schade heeft geleden. Die schade moet door [verweerder sub 3] dan wel haar bestuursleden worden vergoed. Verzoekers willen openheid van zaken. Verweerders verwaarlozen de boerderij, hetgeen in strijd is met de statuten van [verweerder sub 3] , en kwalificeert als wanbeheer. [verweerder sub 3] lijkt het stichten van een zorgboerderij te willen verhinderen. De boerderij bevindt zich in deplorabele/desolate toestand. De bestuursleden van [verweerder sub 3] moeten worden ontslagen, wegens verwaarlozing van hun taak, wegens andere gewichtige redenen althans wegens ingrijpende wijziging van omstandigheden op grond waarvan het voortduren van hun bestuurderschap in redelijkheid niet kan worden geduld, nu zij hebben gehandeld in strijd met de statuten van [verweerder sub 3] en/of zich schuldig hebben gemaakt aan wanbeheer. Het bestuur van [verweerder sub 3] is in redelijkheid niet gekwalificeerd te achten als het aankomt op het ontwikkelen en exploiteren van een zorgboerderij. Het verkopen en leveren van de boerderij aan een derde is te kwalificeren als een onrechtmatige daad jegens [verzoeker sub 1] en ook ten opzichte van de erfgenamen van [naam 2] . Het mag zo zijn dat de vader van [naam 2] niet wilde dat zijn familie zijn nalatenschap in handen kreeg, maar geen van de leden van de familie van destijds is nog in leven en het geschil van destijds is niet meer relevant, aldus verzoekers.
3.3.
Verweerders voeren verweer en hebben daartoe, samengevat, het volgende aangevoerd. Verzoekers zijn niet-ontvankelijk, omdat zij geen belanghebbenden zijn. De neven en nichten van [naam 2] hebben sinds 1986 meer dan 25 jaar niet naar hem omgekeken. [verzoeker sub 1] is pas recent opgericht. Met de oprichting van [verweerder sub 3] hebben de ouders van [naam 2] beoogd om te voorkomen dat de boerderij in handen zou vallen van de familie van vaderszijde met wie zij ruzie hadden. Dat belang wordt niet gediend met het informeren (c.q. de ‘fishing expedition’) van de familie naar de stand van zaken. [verweerder sub 1] koerst naar behoren op het door de ouders van [naam 2] beoogde doel. Er is geen reden om de benoeming van [verweerder sub 1] en [verweerder sub 2] , die het volste vertrouwen van de vader van [naam 2] hadden en op zijn verzoek bestuurders van [verweerder sub 3] zijn geworden, in twijfel te trekken. De bestuurders van [verweerder sub 3] waren en zijn bij de vervulling van hun taken volstrekt integer. De verwijten en beschuldigingen van verzoekers, onder meer dat [verweerder sub 3] geen voorbereidingen treft of heeft getroffen voor het stichten van een zorgboerderij voor gehandicapten, zijn onterecht. Het stichten van een zorgboerderij wordt wel degelijk voortvarend door [verweerder sub 3] voorbereid en daarbij worden diverse derden met kennis van zaken betrokken. [verweerder sub 3] is, zoals ook in eerdere juridische procedures door haar duidelijk is gemaakt, pas vanaf april 2025 in staat om de testamentaire last te realiseren, omdat zij tot die tijd is gebonden aan de pachtovereenkomst. Zoals blijkt uit de in eerdere procedures overgelegde zorgplannen, hebben [verweerder sub 1] en [verweerder sub 2] [naam 2] vanaf 2004 elke twee weken opgehaald en naar de boerderij gebracht, totdat dat vanaf 2019 steeds minder goed mogelijk was. Omdat de boerderij voor hem een vertrouwde omgeving was, is daar zo weinig mogelijk aangepast.
De aan het verzoekschrift ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden zijn niet voldoende aannemelijk; ter zake doende feiten zijn niet gesteld of bewezen en alles is gebaseerd op verdachtmakingen, suggesties, geruchten, aannames en veronderstellingen. Dit geldt ook voor het conservatoir-beslagrekest, waarin de voorzieningenrechter met een onjuiste voorstelling van zaken op het verkeerde been is gezet. Verzoekers proberen via gekunstelde constructies het volledige beheer over de boerderij te verkrijgen en de taken van [verweerder sub 3] over te nemen. Daar wil [verweerder sub 3] niet aan meewerken. Verzoekers dienen de wens van de ouders van [naam 2] te respecteren en [verweerder sub 3] niet langer in de weg te staan. Verzoekers hebben niet concreet onderbouwd dat verweerders hebben gehandeld in strijd met de wet of de statuten van [verweerder sub 3] dan wel dat sprake is van wanbeheer. Hetgeen verzoekers aanvoeren kan de conclusie van wanbeheer niet dragen en is blijkbaar enkel gericht op het frustreren van de goede gang van zaken van [verweerder sub 3] . Verzoekers proberen het imago van [verweerder sub 1] aan te tasten en zijn goede naam te bezoedelen/beschadigen. [verzoeker sub 1] heeft een verboden karakter, omdat zij ‘onder valse vlag’ in strijd met haar notariële oprichtingsakte handelt en haar feitelijke doel is om de uitoefening van de rechten van [verweerder sub 3] te verstoren. [verzoeker sub 1] brengt schade toe aan [verweerder sub 3] . Weliswaar hebben verzoekers voor [naam 2] een fiets aangeschaft, maar alleen om juridisch een goede sier te maken. [verweerder sub 3] verzoekt het conservatoir beslag op haar vermogen op te heffen, omdat dit op verschillende gronden onrechtmatig is; het is onder valse voorwendselen gelegd en hindert de voortgang van het project dat [verweerder sub 3] voor ogen staat. Volgens verweerders moeten de verzoeken worden afgewezen, met veroordeling van verzoekers in de proceskosten.
3.4.
Op de stellingen van verzoekers en verweerders wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In artikel 2:298 lid 1 BW is (onder meer) bepaald dat een bestuurder op verzoek van een belanghebbende door de rechtbank kan worden ontslagen wegens verwaarlozing van zijn taak, wegens andere gewichtige redenen of wegens ingrijpende wijziging van omstandigheden op grond waarvan het voortduren van zijn bestuurderschap in redelijkheid niet kan worden geduld. In lid 2 van dit artikel is bepaald dat de rechtbank, hangende het onderzoek, voorlopige voorzieningen in het bestuur kan treffen en de bestuurder kan schorsen.
Zijn de verzoekers aan te merken als belanghebbenden?
4.2.
In deze verzoekschriftprocedure moet in de eerste plaats de vraag worden beantwoord of de verzoekers als belanghebbenden als bedoeld in artikel 2:298 lid 1 BW zijn aan te merken.
4.3.
Wie tot de belanghebbenden zijn te rekenen, moet voor ieder type verzoekschriftprocedure uit de aard van de procedure en de daarmee verband houdende wetsbepalingen worden afgeleid (Hoge Raad 25 oktober 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0387,
NJ1992/149 (
Veldhof/Woltjer Stichting)). Daarbij zal een rol spelen in hoeverre deze persoon door de uitkomst van de desbetreffende procedure zodanig in een eigen belang kan worden getroffen dat deze daarin behoort te mogen opkomen, of in hoeverre deze anderszins zo nauw betrokken is of is geweest bij het onderwerp dat in de procedure wordt behandeld, dat daarin een belang is gelegen om in de procedure te verschijnen (Hoge Raad 6 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF9440,
NJ2003/486 (
Pich/Issaurat); Hoge Raad 10 november 2006,
NJ2007/45 (
Lips/Broex)).
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat [verzoeker sub 1] in deze procedure niet als belanghebbende als bedoeld in artikel 2:298 lid 1 BW is aan te merken. Daarvoor is het volgende van belang.
4.5.
[verzoeker sub 1] is niet een persoon die behoort tot de kring van de bij [verweerder sub 3] betrokkenen, zoals een oprichter van [verweerder sub 3] , iemand die deel uitmaakt van een orgaan van [verweerder sub 3] , een (potentieel) begunstigde van [verweerder sub 3] of iemand die op andere wijze aan [verweerder sub 3] gelieerd is. De omstandigheid dat de oprichters/bestuurders van [verzoeker sub 1] erfgenamen zijn van de zoon van de medeoprichter van [verweerder sub 3] , maakt dat niet anders. Weliswaar ligt de doelstelling van [verweerder sub 3] ook (de oprichters/bestuurders van) [verzoeker sub 1] na aan het hart en is de zorg en verlichting van het lot van gehandicapte personen ook haar statutaire doelstelling, maar dit maakt haar nog niet tot belanghebbende in de zin van artikel 2:298 lid 1 BW. Bij het voorgaande is van belang dat niet gesteld of gebleken is dat [verzoeker sub 1] ten aanzien van [verweerder sub 3] in het algemeen en/of de boerderij in het bijzonder een of meer rechten heeft waarvoor het door haar verzochte van belang zou zijn. Evenmin is gesteld of gebleken dat [verzoeker sub 1] een rechtspersoon is waarvan [verweerder sub 3] zich op grond van haar statuten de belangen dient aan te trekken; het stond en staat [verweerder sub 3] geheel vrij om de wens van (de betrekkelijk kort geleden en kennelijk uit onvrede over [verweerder sub 3] opgerichte) [verzoeker sub 1] - om zich met [verweerder sub 3] in te laten - naast zich neer te leggen. [verzoeker sub 1] heeft niet aangetoond dat zij door de uitkomst van deze procedure zodanig in een rechtstreeks eigen belang wordt geraakt dat zij daarin behoort te mogen opkomen ter bescherming van dat belang. Het voorgaande betekent dat [verzoeker sub 1] in haar verzoeken niet-ontvankelijk is.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat [verzoekers] wel als belanghebbenden zijn aan te merken. Daarvoor is het volgende van belang.
4.7.
Een wezenlijk verschil tussen verzoekster [verzoeker sub 1] en [verzoekers] is gelegen in het al dan niet zijn van erfgenaam (dan wel voormalig bewindvoerder) van [naam 2] . [verzoeker sub 1] is geen erfgenaam van [naam 2] (en evenmin was zij bewindvoerder van hem). Hoewel het enkele bestaan van bloedverwantschap met de medeoprichter van [verweerder sub 3] op zichzelf nog niet voldoende belang oplevert om als belanghebbende als bedoeld in artikel 2:298 lid 1 BW te worden erkend, hebben [verzoekers] zich op het standpunt gesteld dat de bestuurders van [verweerder sub 3] hun taken hebben verwaarloosd, waardoor [naam 2] (en zijn erfgenamen) schade heeft (hebben) geleden. In dit verband is van belang dat de statuten van [verweerder sub 3] een al dan niet op geld waardeerbare verplichting van [verweerder sub 3] jegens [naam 2] - tevens aanspraak/recht van [naam 2] op [verweerder sub 3] - omvatten. Dit leidt ertoe dat [verzoekers] in hun hoedanigheid van erfgenamen van [naam 2] door de uitkomst van deze procedure zodanig in een rechtstreeks eigen belang worden geraakt, dat zij daarin behoren te mogen opkomen ter bescherming van dat belang. Dit geldt niet voor de hoedanigheid (van [verzoeker sub 3] en [verzoeker sub 4] ) als voormalig bewindvoerders van [naam 2] , omdat niet gesteld of gebleken is dat de uitkomst van deze procedure hen als zodanig raakt. De omstandigheid dat in deze verzoekschriftprocedure niet kan worden beoordeeld of door [verzoekers] daadwerkelijk schade is geleden door de (vermeende) taakverwaarlozing van verweerders, doet aan het voorgaande niet af. De conclusie is dat [verzoekers] (als mede-erfgenamen van [naam 2] ) ontvankelijk zijn in hun verzoeken, zodat de rechtbank toekomt aan de inhoudelijke beoordeling daarvan.
Ontslaggronden artikel 2:298 lid 1 BW
4.8.
De rechtbank is van oordeel dat [verzoekers] de aan hun verzoeken ten grondslag gelegde stellingen ter zake van de in artikel 2:298 lid 1 BW genoemde ontslaggronden, tegenover de gemotiveerde betwisting van verweerders onvoldoende hebben onderbouwd, zodat de verzoeken niet toewijsbaar zijn. Daarvoor is het volgende van belang.
4.9.
Tussen [verzoekers] en verweerders is niet in geschil dat [verweerder sub 3] , in plaats van [naam 2] , enig erfgenaam van [naam 2] vader is. Evenmin is in geschil dat ‘de zorg en verlichting van het lot van [naam 2] ’ de enige statutaire doelstelling van [verweerder sub 3] en verplichting jegens [naam 2] is. Redelijkerwijs mag worden aangenomen dat deze doelstelling ziet op het persoonlijk welzijn van [naam 2] . Niet gesteld of gebleken is dat deze doelstelling betrekking heeft op een bepaald(e) inkomen, vermogen of nalatenschap van [naam 2] . Verweerders hebben toegelicht hoe zij feitelijk invulling hebben gegeven aan de zorg voor [naam 2] , gedurende zijn leven. [verzoekers] hebben nagelaten om concreet te onderbouwen wat verweerders jegens [naam 2] meer of anders hadden moeten doen en in welke mate zij - door dat (volgens verzoekers) na te laten - [naam 2] tekort hebben gedaan. Dat er, zonder dat een zorgboerderij is gerealiseerd, sinds het overlijden van de ouders van [naam 2] inmiddels vele jaren zijn verstreken en ook geruime tijd is verstreken sinds het overlijden van [naam 2] , rechtvaardigt op zichzelf niet de conclusie dat sprake is van een of meer van de door verzoekers gestelde ontslaggronden. Het enkele feit dat verweerders anders hebben gehandeld dan verzoekers zouden hebben willen zien is daartoe onvoldoende. Dit geldt ook voor de omstandigheden dat de boerderij in de loop der tijd in verval is geraakt en dat [verweerder sub 1] en [verweerder sub 2] inmiddels op leeftijd zijn. Ook geldt dit voor de omstandigheid dat [verweerder sub 3] over de nalatenschap van de ouders van [naam 2] aan [verzoekers] , mede gelet op onenigheid binnen de familie van [naam 2] , geen openheid hebben willen geven. Deze omstandigheden geven ook in onderlinge samenhang bezien geen aanleiding om anders te oordelen. Volgens verweerders handelden en handelen zij in de gegeven omstandigheden wel degelijk voortvarend conform de statutaire doelstellingen en is er geen grond voor ontslag. Zij hebben in dit verband aangevoerd dat zij [naam 2] sinds 2004 frequent naar zijn ouderlijk huis (de boerderij) hebben gebracht en de situatie daar in zijn belang ongewijzigd hebben gelaten. [verzoekers] hebben dit niet of onvoldoende weersproken. Het mag zo zijn dat ook [verzoekers] naar [naam 2] hebben omgezien, maar dat maakt het voorgaande niet anders. Tussen [verzoekers] en verweerders is niet in geschil dat in elk geval tot april 2025 sprake is van een pachtovereenkomst, althans hebben [verzoekers] dit onvoldoende weersproken. De omstandigheid dat die pachtovereenkomst kennelijk slechts betrekking heeft op een deel van de onroerende zaken, betekent dat [verweerder sub 3] vooralsnog niet volledig de vrije beschikking heeft over de aan haar in eigendom toebehorende onroerende zaken. Weliswaar hebben [verzoekers] gesteld dat dit niet in de weg hoeft te staan aan de realisatie van een zorgboerderij, maar zij gaan eraan voorbij dat het niet aan hen, maar aan [verweerder sub 3] is om (onder meer) te bepalen waar de zorgboerderij op de percelen van [verweerder sub 3] wordt gesitueerd en wanneer en hoe die zorgboerderij daar wordt gerealiseerd. De rechtbank heeft geen aanleiding om te veronderstellen dat hetgeen verweerders ter zake van de voorbereiding voor de realisatie van de zorgboerderij hebben aangevoerd niet juist is en bovendien geldt dat zij daarover aan [verzoekers] geen verantwoording verschuldigd zijn. Dat en waarom (eventuele) verkoop en levering van de boerderij door [verweerder sub 3] aan een derde jegens [verzoekers] onrechtmatig is, is door hen niet of onvoldoende onderbouwd, zodat daaraan voorbij wordt gegaan. Dit nog los van het feit dat niet vast staat dat daarvan sprake is of zal zijn. De rechtbank gaat voorbij aan het bewijsaanbod van [verzoekers] , omdat verder geen feiten zijn gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden.
Voorlopige voorziening?
4.10.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat - voor zover [verzoekers] bij hun schorsingsverzoek al een rechtens te respecteren belang hebben - het belang van [verzoekers] niet opweegt tegen de belangen van verweerders. Daarbij is ook van belang dat de verzochte schorsing in de gegeven omstandigheden een te ingrijpende, disproportionele maatregel voor zowel (de governance van) [verweerder sub 3] als voor [verweerder sub 1] en [verweerder sub 2] persoonlijk is.
Tegenverzoek: opheffing conservatoir beslag
4.11.
Het verzoek van verweerders om de ten laste van [verweerder sub 3] gelegde conservatoire beslagen op te heffen, moet worden aangemerkt als een zelfstandig tegenverzoek. Op een vordering tot opheffing van een beslag is artikel 705 Rv van toepassing. Die procedure is geen verzoekschrift-, maar een dagvaardingsprocedure. Ter zitting heeft de rechtbank verweerders voorgehouden dat een geschil waarop de verzoekschriftprocedure van toepassing is, niet kan worden gecombineerd met een geschil waarvoor de dagvaardingsprocedure geldt (Hoge Raad 13 mei 1988, ECLI:NL:HR:1988:AC3067,
NJ1989/72 (
IJsunie/Hubregtse)). Dit betekent dat het (niet door verweerders ingetrokken) tegenverzoek niet toewijsbaar is.
Overigens vervalt het beslag van rechtswege als de eis in de hoofdzaak wordt afgewezen en deze afwijzing in kracht van gewijsde is gegaan (artikel 704 lid 2 Rv).
Proceskosten
4.12.
Meer nog dan in de omstandigheid dat verzoekers en verweerders in deze procedure over en weer in het ongelijk zijn gesteld, ziet de rechtbank in hun onderlinge bejegening in en buiten rechte, aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat verzoekers en verweerders hun eigen kosten dragen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de verzoeken van verzoekers en verweerders af,
5.2.
compenseert de proceskosten, in die zin dat verzoekers en verweerders de eigen kosten dragen.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.E.M. Overkamp en in het openbaar uitgesproken op 6 mei 2024.