Verzoeker heeft aan zijn verzoek - dat is gegrond op artikel 16, 17, dan wel 21 AVG jo. artikel 35 UAVG - samengevat het volgende ten grondslag gelegd. Verweerster heeft haar onderzoek onzorgvuldig verricht en daarbij onvoldoende rekening gehouden met de alledaagse realiteit van de door hem aangeboden vorm van hulpverlening. Het onderzoek is (mede) gebaseerd op onjuiste uitgangspunten en aannames en de bevindingen zijn onjuist. Bij [betrokkene 2] ging het om intensieve, ‘24/7-beschikbaarheid’, zoals vermeld in de zorgbeschrijving / het zorgplan. Er was bijna voortdurend één op één begeleiding nodig en verzoeker heeft deze geboden onder moeilijke, ongebruikelijke en heftige omstandigheden. In overleg met de SVB heeft verzoeker in de zorgovereenkomst het totaalpakket aan aangeboden zorg opgenomen. Daarbij is een inschatting gemaakt van de maximale uren die zouden kunnen worden afgenomen (238,33 uren), waarvoor een vast maandbedrag van
€ 5.152,00 is afgesproken. Het zorgkantoor is akkoord gegaan met de ingediende zorgovereenkomst en zorgbeschrijving, zodat de zorg op deze wijze mocht worden ingezet en dit achteraf niet aan verzoeker kan worden tegengeworpen. Uit de door verzoeker aangeleverde stukken, waaronder verklaringen van [betrokkene 2] en zijn (zorg)curator, blijkt afdoende dat de gedeclareerde zorg daadwerkelijk conform het zorgplan is geleverd en ontvangen, zodat het pgb niet onrechtmatig is besteed en er niet is gefraudeerd. Er is, ook tijdens de detentie van [betrokkene 2] , adequate en kwalitatief goede zorg verleend. [betrokkene 2] en zijn (zorg)curator zijn daarover uitermate tevreden en [betrokkene 2] wil nog steeds de zorg van verzoeker ontvangen. Anders dan verweerster stelt was van zorgverlening door [betrokkene 4] (vrijwel) geen sprake. [betrokkene 2] wilde en wil dit ook niet. Verzoeker heeft een verklaring gegeven voor het verschil tussen de uren in de zorgovereenkomst en de aangeleverde urenregistratie. Tegenover de gedeclareerde zorg heeft voldoende Wlz-zorg gestaan. Verzoeker mocht voor het permanente zorgaanbod volstaan met een totaalfactuur, zonder specificatie van het aantal geleverde uren. Hoewel minder relevant is hoeveel uren daadwerkelijk worden geleverd, heeft verzoeker van een deel van de geleverde zorg een urenregistratie bijgehouden. Ook als in de zorgovereenkomst geen aantal uren zou zijn ingevuld, dan had verzoeker redelijkerwijs aanspraak kunnen maken op hetzelfde maandtarief (minstens 80 uren per maand tegen het uurtarief van tenminste € 63,00). Verzoeker was niet wettelijk verplicht om van de dagbesteding en individuele zorg zorgrapportages bij te houden en de uren te verantwoorden. Zelfs als verzoeker de administratie niet voldoende op orde had, rechtvaardigt dat niet de conclusie dat sprake is van fraude. Van het antedateren van de zorgovereenkomst door verzoeker is geen sprake; de (zorg)curator van [betrokkene 2] kon het document niet eerder ondertekenen. Verweerster heeft de vermeende fraude met dan wel misbruik of oneigenlijke besteding van pgb-gelden door verzoeker niet aannemelijk gemaakt. Ook als gelden onrechtmatig zouden zijn besteed, dan betekent dat nog niet dat sprake is van fraude. Niets wijst op een opzettelijke benadeling of opzettelijke misleiding door verzoeker. De vermeende fraude ten aanzien van het dossier met kenmerk 2020-0131 staat niet vast en hierover heeft nog geen rechter geoordeeld. Het arrest van 15 augustus 2023 geldt op parallelle wijze voor de onderhavige situatie. Aan de vereisten voor een EVR-registratie is door verweerster niet voldaan. Ook heeft verweerster niet op een juiste wijze aan haar maatregelenbeleid getoetst; zij heeft een te hoog aantal punten toegekend. Het is aan verweerster om aannemelijk te maken dat zij op goede gronden tot registratie is overgegaan, maar dat heeft zij niet gedaan. Verweerster is te lichtvaardig en op onjuiste gronden tot de EVR-registratie overgegaan, met als gevolg dat zij jegens verzoeker onrechtmatig en onzorgvuldig handelt ex artikel 6:162 BW (onrechtmatige daad) en schadeplichtig is. Verweerster had niet tot registratie mogen overgaan, omdat de grote belangen van verzoeker zwaarder wegen dan die van verweerster. Verzoeker wordt gehinderd in de uitoefening van zijn bedrijf (het verlenen van zorg), omdat de EVR-registratie eraan in de weg staat dat budgethouders bij hem zorg mogen inkopen, waardoor hij daaruit geen inkomen meer kan genereren. Ook kan hij zich als gevolg van de registratie niet meer vrij op de financiële markt bewegen; hij kan geen andere of nieuwe verzekeringen afsluiten en geen bankleningen aangaan, of tegen (veel) minder gunstige voorwaarden. De EVR-registratie is, ook voor wat betreft de duur van de registratie, disproportioneel. De gevolgen van de registratie staan niet in verhouding tot hetgeen verzoeker wordt verweten. Verweerster had, ook gelet op de gevoerde en lopende bestuursrechtelijke procedures, tot verwijdering van de persoonsgegevens moeten overgaan. Tenslotte dient ook rekening te worden gehouden met de onduidelijkheid die heerst(e) over vaste maandbedragen, de registratie van de uren door een zorgverlener die 24-uurszorg levert en het aantal uren dat daarbij in de zorgovereenkomst dient te worden opgenomen, aldus verzoeker.