ECLI:NL:RBGEL:2024:249

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 januari 2024
Publicatiedatum
18 januari 2024
Zaaknummer
C/05/419819 / HZ ZA 23-165
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot oprichting vereniging voor mandelig perceel en aansprakelijkheidsverzekering

In deze zaak vorderde de eisende partij, een buurtgenoot, dat de gedaagden verplicht zouden worden om samen met haar een vereniging op te richten voor het aangaan van een aansprakelijkheidsverzekering voor een mandelig perceel. De eisende partij was tegen de oprichting van de vereniging gestemd en was geen lid geworden van de reeds opgerichte vereniging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagden niet verplicht kunnen worden om een vereniging op te richten, omdat dit in strijd zou zijn met de negatieve vrijheid van vereniging zoals vastgelegd in artikel 11 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank oordeelde dat de eisende partij geen recht had om de gedaagden te dwingen tot deelname aan een vereniging, aangezien zij zelf ook had gekozen om geen lid te worden van de bestaande vereniging. De rechtbank wees de vorderingen van de eisende partij af en veroordeelde haar in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van de vrijheid van vereniging en de voorwaarden waaronder een vereniging kan worden opgericht, evenals de noodzaak van duidelijkheid in de vorderingen die worden ingediend.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/419819 / HZ ZA 23-165
Vonnis van 17 januari 2024
in de zaak van
[eisende partij],
te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eisende partij] ,
advocaat: mr. J. Brouwer te Veenendaal,
tegen

1.[gedaagde partij 1] ,

te [plaats] ,
advocaat: mr. B.H.M. Karens te Ede,
2.
[gedaagde partij 2],
te [plaats] ,
advocaat: mr. B.H.M. Karens te Ede,
3.
[gedaagde partij 3],
te [plaats] ,
advocaat: mr. M.J.M. Groen te Almere,
4.
[gedaagde partij 4],
te [plaats] ,
advocaat: mr. M.J.M. Groen te Almere,
5.
[gedaagde partij 5],
te [plaats] ,
advocaat: mr. B.H.M. Karens te Ede,
6.
[gedaagde partij 6],
te [plaats] ,
advocaat: mr. B.H.M. Karens te Ede,
7.
[gedaagde partij 7],
te [plaats] ,
advocaat: mr. B.H.M. Karens te Ede,
8.
[gedaagde partij 8],
te [plaats] ,
advocaat: mr. M.A. Kale te Nunspeet,
9.
[gedaagde partij 9],
te [plaats] ,
niet verschenen,
10.
[gedaagde partij 10],
te [plaats] ,
advocaat: mr. D.S. Muller te Harderwijk,
11.
[gedaagde partij 11],
te [plaats] ,
advocaat: mr. B.H.M. Karens te Ede,
12.
[gedaagde partij 12],
te [plaats] ,
advocaat: mr. B.H.M. Karens te Ede,
13.
[gedaagde partij 13],
te [plaats] ,
advocaat: mr. B.H.M. Karens te Ede,
14.
[gedaagde partij 14],
te [plaats] ,
advocaat: mr. B.H.M. Karens te Ede,
15.
[gedaagde partij 15],
te [plaats] ,
advocaat: mr. M.J.M. Groen te Almere,
16.
[gedaagde partij 16],
te [plaats] ,
advocaat: mr. M.J.M. Groen te Almere,
gedaagde partijen, hierna gezamenlijk te noemen: gedaagden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 13 september 2023
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 11 december 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn buurtgenoten van elkaar. Zij zijn allen eigenaar van kavels in een woongebied te [plaats] . Het woongebied, dat ook [naam gebied] wordt genoemd, bevat een mandelig perceel met een toegangsweg, parkeerplaatsen en achterpaden. Van dit perceel zijn partijen dus gezamenlijk eigenaar.
2.2.
Met betrekking tot de mandeligheid is een deelgenotenreglement overeengekomen. Dit deelgenotenreglement is in de leveringsakten van de percelen van de verschillende eigenaren opgenomen. In het deelgenotenreglement staat, voor zover hier relevant:
Beheer
Artikel 6
De deelgenoten dragen gezamenlijk zorg voor het beheer.
Onder beheer wordt verstaan het verrichten van alle handelingen welke dienstig kunnen zijn voor de instandhouding van de Mandelige Zaak.(…)
Andere handelingen
Artikel 7
Tot alle andere handelingen dan beheershandelingen zijn de deelgenoten slechts gezamenlijk bevoegd.
Iedere deelgenoot heeft er recht op dat de Mandelige Zaak wordt verzekerd tegen de gebruikelijk risico’s.
Het sluiten van deze verzekeringsovereenkomst(en), het wijzigen en beëindigen daarvan, alsmede het in ontvangst nemen van de verzekeringspenningen is niet onder het beheer begrepen.”.
2.3.
De mede-eigenaren van het mandelig perceel hebben op 28 oktober 2019 een vergadering belegd waarin onder andere is gesproken over het oprichten van een vereniging voor het beheer van het mandelig perceel. [eisende partij] heeft (als enige) tegen het oprichten van deze vereniging gestemd. Op deze vergadering is ook gesproken over het aangaan van een aansprakelijkheidsverzekering ten behoeve van het mandelig perceel. [eisende partij] en de andere eigenaren hebben allen gestemd voor het aangaan van een verzekeringsovereenkomst.
2.4.
De vereniging “ [naam vereniging] ” (hierna ook: de vereniging) is opgericht op 3 maart 2020. [eisende partij] is geen lid geworden van de vereniging.
2.5.
De vereniging heeft voor het mandelig perceel een aansprakelijkheidsverzekering afgesloten.
2.6.
Vanaf 25 juli 2022 is [eisende partij] op verzoek van de vereniging als medeverzekerde op de polis bijgeschreven door de verzekeraar.
2.7.
De advocaat van [eisende partij] heeft contact opgenomen met de verzekeraar. Na eerdere correspondentie, heeft hij op 21 november 2022 per e-mail aan de gevolmachtigde van de verzekeraar bericht, voor zover hier relevant:

Op 5 september heb ik u de leveringsakte toegezonden en verwezen naar artikel 7 van het daarin opgenomen reglement.
[artikel 7 van het deelgenotenreglement]
Daarmee heb ik inmiddels bijna 3 maanden geleden al aangetoond dat de verzekeringsovereenkomst niet rechtsgeldig tot stand is gekomen. Cliënte is immers geen lid van de vereniging en de vereniging (of een bestuurder daarvan) is dan ook niet bevoegd mijn cliënte te binden. Ik heb gevraagd mij aan te geven wat, in dat licht, uw mededeling impliceert dat u bevoegd om mijn cliënte “aan te tekenen op de polis”. Is de overeenkomst met cliënte naar uw mening rechtsgeldig? Op grond waarvan? Is mijn cliënte (mede-)verzekerde. Verleent u cliënte in voorkomend geval dekking onder de polis? Is zij naar uw mening gerechtigd aan een opvolgend eigenaar van haar aandeel in de mandeligheid de verzekering over te dragen (zonder dat de opvolgend eigenaar gehouden is om lid te worden van uw verzekerde, de [naam vereniging] te Speuld)?(…)”.
2.8.
De gevolmachtigde van de verzekeraar heeft op 29 november 2022 geantwoord:

We hebben contact gehad met onze eigen juridische dienst en met de verzekeraar Nationale Nederlanden. Beiden geven aan dat het niet aan VCN als gevolmachtigde of aan de verzekeraar is om te bepalen over de verzekeringsovereenkomst rechtsgeldig gesloten is. Dit is een interne kwestie van de [naam vereniging].”.
2.9.
Over de verzekering is ook contact geweest tussen de advocaat van [eisende partij] en een juridisch adviseur van de vereniging. Voor zover hier relevant, heeft de juridisch adviseur van de vereniging op 23 februari 2023 aan de advocaat van [eisende partij] bericht:

Zoals u in uw e-mail aangeeft wordt het bestaan van de verzekeringsovereenkomst door de contractpartijen niet betwist. Door uw cliënte op te nemen als mede-verzekerde op de polis, is voldaan aan het bepaalde zoals bedoeld in artikel 7.2 van de akte van levering.(…)
Het staat uw cliënte vrij om met gebruikmaking van artikel 8 van de akte de deelgenoten op te roepen voor een vergadering en een ander voorstel tot het aangaan van een verzekering in stemming te brengen. Nu zij dat nochtans heeft nagelaten en sinds 25 juli 2022 verzekerd is, is er geen grondslag voor het dagvaarden van alle deelgenoten.
Bij wijze van tegemoetkoming heeft mijn cliënt, de vereniging, bij haar leden, zijnde de deelgenoten, gesondeerd op welke basis uw cliënte mogelijk zou kunnen verwachten dat een door haar uit te schrijven vergadering kan bijdragen aan het oplossen van deze kwestie. Hieruit is het volgende naar voren gekomen:
Uw cliënte tijdens deze vergadering een concept oprichtingsakte voor de tweede vereniging, louter bedoeld voor een verzekering, presenteert, inclusief een voorstel voor leden van een bestuur;
Uw cliënte een verzekeringsofferte presenteert van een goed bekend staande verzekeringsmaatschappij die bereid is te verzekeren zonder beheersbepalingen en huishoudelijk reglement en tegen een vergelijkbare c.q. acceptabele premie. De
concept oprichtingsakte, bestuursvoorstel en verzekeringsofferte dienen uiterlijk twee weken voorafgaand aan deze vergadering met alle deelgenoten te worden gedeeld (per email);
3.
Alle kosten voor het opstellen van de te presenteren informatie zal voor haar rekening komen als oproepende partij.
U zal begrijpen dat cliënt dienaangaande niet vooruit kan lopen op (de uitslag van) een stemming tijdens zo’n vergadering. (…)”.

3.Het geschil

3.1.
[eisende partij] vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad vonnis gedaagden zal veroordelen om binnen 14 dagen na betekening van het vonnis met haar over te gaan tot oprichting van een verenging tot het aangaan van verzekeringsovereenkomsten betreffende de mandeligheid [naam gebied] te [plaats] , met veroordeling van gedaagden in de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten inclusief nakosten.
3.2.
Gedaagden, met uitzondering van [gedaagde partij 9] , voeren (deels bij afzonderlijke conclusies) verweer. Gedaagden concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [eisende partij] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eisende partij] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eisende partij] in proceskosten deels inclusief nakosten en rente.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Procedureel
4.1.
Gedaagde [gedaagde partij 9] is niet in het geding verschenen. Bij de dagvaarding zijn de bij de wet voorgeschreven formaliteiten in acht genomen, zodat tegen [gedaagde partij 9] verstek wordt verleend. De overige gedaagden zijn wel in de procedure verschenen en hebben verweer gevoerd. Op grond van artikel 140 lid 3 Rv wordt één vonnis gewezen dat voor alle partijen als een vonnis op tegenspraak geldt.
4.2.
Op grond van artikel 139 Rv wordt de vordering van [eisende partij] ingeval van verstekverlening toegewezen, tenzij deze de rechter onrechtmatig of ongegrond voorkomt. Daarbij geldt dat de verweren die door de wel verschenen gedaagde(n) zijn aangevoerd niet in het voordeel van de niet verschenen gedaagde(n) werken, tenzij sprake is van een rechtsbetrekking tussen partijen die verplicht tot een voor alle partijen gelijke beslissing (vergelijk Hoge Raad 28 mei 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2911). Naar het oordeel van de rechtbank doet deze uitzonderingssituatie zich in dit geval voor. Gelet op de aard van de zaak moet de beslissing ten opzichte van alle betrokkenen hetzelfde zijn. Het gaat namelijk over de mandeligheid waar alle partijen eigenaar van zijn. In zo’n situatie is sprake van een processueel ondeelbare rechtsbetrekking. De door gedaagden aangevoerde verweren werken dus in het voordeel van gedaagde [gedaagde partij 9] .
Oprichten vereniging
4.3.
[eisende partij] wil dat gedaagden samen met haar een vereniging oprichten om vervolgens die vereniging een (aansprakelijkheids)verzekeringsovereenkomst aan te laten gaan voor het mandelig perceel. [eisende partij] vreest dat indien zij een beroep zou doen op de onder r.o. 2.5 bedoelde verzekering, haar dekking zou worden geweigerd omdat de verzekeraar zich op het standpunt zou kunnen stellen dat de verzekeringsovereenkomst niet rechtsgeldig tot stand is gekomen aangezien [eisende partij] geen lid is van de [naam vereniging] . Volgens [eisende partij] brengt artikel 7 van het deelgenotenreglement namelijk mee dat verzekeringsovereenkomsten alleen door alle deelgenoten gezamenlijk (in unanimiteit) kunnen worden aangegaan. Een vereniging zou daarvoor noodzakelijk zijn, aangezien verzekeraars mandeligheden alleen willen verzekeren als de deelgenoten zich hebben verenigd in een rechtspersoon.
4.4.
Volgens gedaagden is de hiervoor geschetste vrees van [eisende partij] ongegrond en is [eisende partij] verzekerd onder de aansprakelijkheidsverzekering die door de [naam vereniging] is aangegaan. Onder andere om die reden is het oprichten van een tweede vereniging volgens gedaagden onnodig. Verder hebben gedaagden onder meer als verweer aangevoerd dat zij niet verplicht kunnen worden tot oprichting van of deelname aan de door [eisende partij] gewenste vereniging. Dit verweer slaagt. De rechtbank licht dit hierna toe.
4.5.
In het tussenvonnis (comparitievonnis) van 13 september 2023 heeft de rechtbank haar voorlopige zienswijze gegeven. Daarbij heeft de rechtbank een uiteenzetting gegeven van de (negatieve) vrijheid van vereniging. In het tussenvonnis (comparitievonnis) van 13 september 2023 heeft de rechtbank onder meer als volgt overwogen:

Tot de burgerlijke rechten behoort het recht om verenigingen tot stand te brengen. Artikel 2:26 BW en volgende geeft regels voor de gewone vereniging. Ook het spiegelbeeldige recht, het recht om niet verenigd te zijn, behoort tot de vrijheid van vereniging. Beide grondrechten zijn ook geworteld in het Europese recht (art. 11 EVRM). Onder vrijheid van vereniging kan ook worden verstaan het ontbreken van de verplichting om tot een bepaalde vereniging toe te treden en de vrijheid om het lidmaatschap van een vereniging te beëindigen (negatieve vrijheid van vereniging). Een grondregel van ons recht is, dat er geen organisatiedwang bestaat. Dat deze negatieve verenigingsvrijheid uit de positieve verenigingsvrijheid voortvloeit, blijkt onder meer uit de jurisprudentie van het EHRM over art. 11 EVRM (zie EHRM 30 juni 1993, NJ 1994/223 (Sigurdur A. Sigurjonsson/IJsland) en andere arresten zoals besproken door A-G De Bock in haar conclusie (onderdelen 5.7-5.9) voor HR 6 december 2019, NJ 2021/241; JOR 2020/108 (OvRAN)). In art. 11 lid 2 EVRM ligt een mogelijkheid besloten tot uitzondering op de positieve en negatieve verenigingsvrijheid. Het moet dan gaan om uitzonderingen die een wettelijke grondslag hebben en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, voor de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
.
4.6.
Toewijzing van de vordering van [eisende partij] zou ertoe leiden dat gedaagden worden verplicht om een vereniging op te richten die zij niet willen. Dit is in strijd met de negatieve vrijheid van vereniging zoals vastgelegd in artikel 11 EVRM. Het oprichten van een vereniging impliceert immers ook deelname aan (en lidmaatschap van) die vereniging. [eisende partij] , zo begrijpt de rechtbank, wil dat alle deelgenoten lid worden en blijven van de op te richten vereniging. Tegelijkertijd heeft [eisende partij] zelf besloten om geen lid te worden van de [naam vereniging] . Zij heeft daarmee ook gebruik gemaakt van haar recht om niet verplicht deel te nemen aan een vereniging. Dit recht kan zij gedaagden niet ontzeggen.
4.7.
Hetgeen [eisende partij] ten grondslag legt aan haar vordering, past niet in de uitzondering van artikel 11 lid 2 EVRM. [eisende partij] baseert haar vordering op het deelgenotenreglement, in het bijzonder artikel 7 daarvan. In dat artikel is bepaald dat iedere deelgenoot er recht op heeft dat het mandelig perceel wordt verzekerd en dat het aangaan van een verzekeringsovereenkomst geen beheershandeling is, zodat de deelgenoten daartoe slechts gezamenlijk bevoegd zijn. Voor zover deze bepaling al tot gevolg heeft dat een vereniging moet worden opgericht omdat verzekeraars dat eisen, hetgeen door gedaagden wordt betwist, geldt dat geen sprake is van een uitzondering zoals bedoeld in artikel 11 lid 2 EVRM. De wettelijke grondslag is niet gesteld en niet valt in te zien dat de door [eisende partij] gewenste vereniging noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, voor de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
4.8.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de vordering van [eisende partij] ook niet toewijsbaar is, omdat deze onduidelijk is. [eisende partij] specificeert in haar vordering niet hoe de op te richten vereniging eruit moet zien. Bij toewijzing van de vordering zou daarom niet duidelijk zijn welke vereniging precies moet worden opgericht. [eisende partij] heeft geen (concept)oprichtingsakte of (concept)statuten overgelegd. Dat dergelijke stukken relevant zijn, blijkt al uit het feit dat [eisende partij] geen lid is van de [naam vereniging] omdat zij zich niet heeft willen binden aan het huishoudelijk regelement van die vereniging.
4.9.
De vordering van [eisende partij] tot vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten zal ook worden afgewezen. Deze is niet toewijsbaar omdat de hiervoor besproken vordering van [eisende partij] ongegrond is.
Proceskosten
4.10.
[eisende partij] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld.
Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van gedaagden [aantal gedaagden 1] (gezamenlijk) als volgt vastgesteld:
- griffierecht
314,00
- salaris advocaat
1.196,00
(2,00 punten × € 598,00)
Totaal
1.510,00
Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van gedaagden [aantal gedaagden 2] (gezamenlijk) als volgt vastgesteld:
- griffierecht
314,00
- salaris advocaat
1.196,00
(2,00 punten × € 598,00)
Totaal
1.510,00
Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van gedaagde [gedaagde partij 8] als volgt vastgesteld:
- griffierecht
314,00
- salaris advocaat
1.196,00
(2,00 punten × € 598,00)
Totaal
1.510,00
Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van gedaagde [gedaagde partij 10] als volgt vastgesteld:
- griffierecht
314,00
- salaris advocaat
1.196,00
(2,00 punten × € 598,00)
Totaal
1.510,00
Ten aanzien van gedaagde [gedaagde partij 9] , die niet is verschenen, worden de proceskosten vastgesteld op nihil.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [eisende partij] af,
5.2.
veroordeelt [eisende partij] in de proceskosten, aan de zijde van [aantal gedaagden 1] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.510,00,
5.3.
veroordeelt [eisende partij] in de proceskosten, aan de zijde van [aantal gedaagden 2] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.510,00,
5.4.
veroordeelt [eisende partij] in de aan de zijde van [aantal gedaagden 2] na dit vonnis ontstane kosten begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen onder de voorwaarde dat [eisende partij] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.5.
veroordeelt [eisende partij] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde partij 8] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.510,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van veertien dagen na dit vonnis tot aan de voldoening,
5.6.
veroordeelt [eisende partij] in de aan de zijde van [gedaagde partij 8] na dit vonnis ontstane kosten begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen onder de voorwaarde dat [eisende partij] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.7.
veroordeelt [eisende partij] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde partij 10] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.510,00,
5.8.
veroordeelt [eisende partij] in de aan de zijde van [gedaagde partij 10] na dit vonnis ontstane kosten begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen onder de voorwaarde dat [eisende partij] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.9.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.M.C. Boesberg en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2024.
ES/FB