Uitspraak
RECHTBANK Gelderland
1.[gedaagde partij 1] ,
2.
[gedaagde partij 2],
3.
[gedaagde partij 3],
4.
[gedaagde partij 4],
5.
[gedaagde partij 5],
6.
[gedaagde partij 6],
7.
[gedaagde partij 7],
8.
[gedaagde partij 8],
9.
[gedaagde partij 9],
10.
[gedaagde partij 10],
11.
[gedaagde partij 11],
12.
[gedaagde partij 12],
13.
[gedaagde partij 13],
14.
[gedaagde partij 14],
15.
[gedaagde partij 15],
16.
[gedaagde partij 16],
1.De procedure
2.De feiten
Op 5 september heb ik u de leveringsakte toegezonden en verwezen naar artikel 7 van het daarin opgenomen reglement.
We hebben contact gehad met onze eigen juridische dienst en met de verzekeraar Nationale Nederlanden. Beiden geven aan dat het niet aan VCN als gevolmachtigde of aan de verzekeraar is om te bepalen over de verzekeringsovereenkomst rechtsgeldig gesloten is. Dit is een interne kwestie van de [naam vereniging].”.
Zoals u in uw e-mail aangeeft wordt het bestaan van de verzekeringsovereenkomst door de contractpartijen niet betwist. Door uw cliënte op te nemen als mede-verzekerde op de polis, is voldaan aan het bepaalde zoals bedoeld in artikel 7.2 van de akte van levering.(…)
Bij wijze van tegemoetkoming heeft mijn cliënt, de vereniging, bij haar leden, zijnde de deelgenoten, gesondeerd op welke basis uw cliënte mogelijk zou kunnen verwachten dat een door haar uit te schrijven vergadering kan bijdragen aan het oplossen van deze kwestie. Hieruit is het volgende naar voren gekomen:
Alle kosten voor het opstellen van de te presenteren informatie zal voor haar rekening komen als oproepende partij.
3.Het geschil
4.De beoordeling
Tot de burgerlijke rechten behoort het recht om verenigingen tot stand te brengen. Artikel 2:26 BW en volgende geeft regels voor de gewone vereniging. Ook het spiegelbeeldige recht, het recht om niet verenigd te zijn, behoort tot de vrijheid van vereniging. Beide grondrechten zijn ook geworteld in het Europese recht (art. 11 EVRM). Onder vrijheid van vereniging kan ook worden verstaan het ontbreken van de verplichting om tot een bepaalde vereniging toe te treden en de vrijheid om het lidmaatschap van een vereniging te beëindigen (negatieve vrijheid van vereniging). Een grondregel van ons recht is, dat er geen organisatiedwang bestaat. Dat deze negatieve verenigingsvrijheid uit de positieve verenigingsvrijheid voortvloeit, blijkt onder meer uit de jurisprudentie van het EHRM over art. 11 EVRM (zie EHRM 30 juni 1993, NJ 1994/223 (Sigurdur A. Sigurjonsson/IJsland) en andere arresten zoals besproken door A-G De Bock in haar conclusie (onderdelen 5.7-5.9) voor HR 6 december 2019, NJ 2021/241; JOR 2020/108 (OvRAN)). In art. 11 lid 2 EVRM ligt een mogelijkheid besloten tot uitzondering op de positieve en negatieve verenigingsvrijheid. Het moet dan gaan om uitzonderingen die een wettelijke grondslag hebben en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, voor de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.”
.