ECLI:NL:RBGEL:2024:2411

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
24 april 2024
Zaaknummer
AWB - 23 _ 4224
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een omgevingsvergunning voor de plaatsing van een kleine windturbine in strijd met het bestemmingsplan

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 25 april 2024, wordt het beroep van eiser tegen de van rechtswege verleende omgevingsvergunning voor de plaatsing van een kleine windturbine beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede terecht heeft afgeweken van het bestemmingsplan, omdat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening en voldaan wordt aan de afwijkingsvoorwaarden uit het bestemmingsplan. Eiser, die zich vertegenwoordigd liet bijgestaan door mr. B. Oudenaarden, heeft bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning die op 10 december 2022 van rechtswege is verleend, omdat het college niet tijdig op de aanvraag heeft beslist. De rechtbank heeft op 12 maart 2024 de zaak behandeld, waarbij ook de gemachtigden van het college en de derde-partij aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de omgevingsvergunning voldoet aan de voorwaarden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en dat de aanvraag voor de omgevingsvergunning is ingediend voordat de Omgevingswet in werking trad. De rechtbank stelt vast dat de windturbine, met een ashoogte van 30 meter, binnen de grenzen van het bestemmingsplan ligt en dat de bouwhoogte van de windturbine in overeenstemming is met de regels van het parapluplan. Eiser heeft aangevoerd dat het college niet heeft beoordeeld of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening, maar de rechtbank oordeelt dat het college de relevante rapportages heeft meegenomen in zijn besluitvorming. De rechtbank wijst het beroep van eiser af, waardoor de omgevingsvergunning in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/4224

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats 1] , eiser

(gemachtigde: mr. B. Oudenaarden),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede

(gemachtigde: mr. N. Ergun en [naam gemachtigde 1] ).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde partij] uit [plaats 2]

(gemachtigde: [naam gemachtigde 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de van rechtswege aan de derde-partij verleende omgevingsvergunning die in de beslissing op bezwaar van 22 mei 2023 met een aanvulling in stand is gelaten.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 12 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde, de gemachtigden van het college en namens de derde-partij [persoon A] en [naam gemachtigde 2] .

Totstandkoming van het besluit

2. De derde-partij heeft een omgevingsvergunning aangevraagd voor het plaatsen van een kleine windturbine met een ashoogte van 30 meter op het adres [locatie] in [plaats 1] . [1] Omdat het college niet tijdig op de aanvraag heeft beslist is de omgevingsvergunning op
10 december 2022 van rechtswege verleend. Het college heeft in het besluit van
16 december 2022 schriftelijk bevestigd dat sprake is van een omgevingsvergunning van rechtswege. Eiser heeft tegen de van rechtswege verleende omgevingsvergunning een bezwaarschrift ingediend. Het bezwaarschrift is in de beslissing op bezwaar van
23 mei 2023 ongegrond verklaard en de beslissing op bezwaar is voorzien van een nadere onderbouwing.
2.1.
Het perceel van eiser ligt op een afstand van ongeveer 175 meter van de windturbine. Tussen partijen is niet in geschil en ook de rechtbank stelt vast dat eiser belanghebbende is in deze procedure.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de verleende omgevingsvergunning. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. In de bijlage bij de uitspraak staan de voor de uitspraak van belang zijnde (wets)artikelen.
5. Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat voor die datum de aanvraag om de omgevingsvergunning is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. [2]
Planologisch kader
6. Het perceel waar het in deze procedure om gaat ligt binnen de grenzen van het bestemmingsplan “Agrarisch Buitengebied Ede 2012” (het bestemmingsplan) en het paraplubestemmingsplan “Parapluplan Buitengebied Ede 2020” (het parapluplan).
Het perceel heeft de bestemming “Agrarisch”.
De regels van het parapluplan gelden ter aanvulling op of aanpassing van de regels “Agrarisch” van het bestemmingsplan “Agrarisch Buitengebied Ede 2012”.
6.1.
In artikel 3.2.6 van het bestemmingsplan staat dat de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 4 meter.
In artikel 3.4.13 van het bestemmingsplan staat dat het college daarvan kan afwijken en dat de bouwhoogte van een windturbine niet meer mag bedragen dan 15 meter.
In artikel 3.2.3 van het parapluplan staat onder andere dat het bevoegd gezag een omgevingsvergunning kan verlenen voor het bouwen van een windturbine binnen of aansluitend aan het bouwvlak en dat de bouwhoogte niet meer dan 30 meter mag bedragen en de locatie vanuit landschappelijk oogpunt aanvaardbaar is en er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing.
Wanneer kan het college afwijken van het bestemmingsplan?
7. Het college kan de omgevingsvergunning slechts verlenen indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en in dit geval met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking. [3]
Voldoet de omgevingsvergunning aan de goede ruimtelijke ordening?
8. Eiser voert aan dat het college bij de beslissing op bezwaar niet heeft beoordeeld of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Hiertoe voert eiser aan dat het college de met de aanvraag meegezonden rapportages zoals externe veiligheid, slagschaduw en geluid niet heeft beoordeeld.
8.1.
Van de bevoegdheid om met een zogeheten binnenplanse mogelijkheid af te wijken van het bestemmingsplan kan slechts gebruik worden gemaakt als de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Bij zijn besluitvorming over een aanvraag als hier aan de orde heeft het college beleidsruimte. Dat betekent dat het college de keuze heeft om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan al dan niet te gebruiken. Deze beleidsruimte kan uitgewerkt zijn in beleidsregels. De rechtbank oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht en of het college bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
8.2.
De beroepsgrond slaagt niet. Bij de bij de aanvraag ingediende stukken zit een (reeds geaccepteerde) melding op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer (het Activiteitenbesluit) van
10 oktober 2022 voor de realisatie van de windturbine. Daarvoor is een slagschaduwrapport opgesteld door [naam bedrijf 1] van 29 augustus 2022. In dit rapport staat dat ten aanzien van het aspect slagschaduw, bij de woning van eiser sprake is van een goed woon- en leefklimaat. De woning van eiser ligt buiten het slagschaduwgebied van de windturbine. Verder ligt het perceel van eiser aan de zuidzijde van de windmolen. Dat betekent dat niet verwacht wordt dat op het perceel van eiser enig effect optreedt door slagschaduw van de windturbine.
Voor de melding op grond van het Activiteitenbesluit is ook het geluid beoordeeld. Daarvoor is een akoestisch onderzoek opgesteld door [naam bedrijf 2] van
7 oktober 2022. Uit dit onderzoek blijkt dat voor de woning van eiser ruimschoots voldaan wordt aan de geluidnormen op grond van het Activiteitenbesluit.
Ook is een rapport van de [naam bedrijf 2] aanwezig van 21 december 2021 waarin het aspect veiligheid is beoordeeld. Uit dit rapport blijkt dat aan de veiligheidseisen voldaan wordt.
De conclusies van de voorgaande rapporten zijn door eiser niet bestreden.
Gelet hierop heeft het college tot de conclusie kunnen komen dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Voor zover eiser aanvoert dat de windturbine meer geluid produceert dan in het hiervoor bedoelde rapport is aangegeven is die stelling ook niet onderbouwd en zou dat een kwestie van handhaving zijn die in deze procedure niet aan de orde kan komen.
Wordt voldaan aan de voorwaarden in artikel 3.2.3. van het parapluplan?
9. Eiser voert aan dat niet voldaan is aan de voorwaarden voor een binnenplanse afwijking van het bestemmingsplan uit artikel 3.2.3, aanhef en onder a en d van het parapluplan.
Eiser voert aan dat de maximale bouwhoogte van 30 meter wordt overschreden. Volgens eiser moet bij het meten uitgegaan worden van de tiphoogte van de windturbine in plaats van de ashoogte zoals het college heeft gedaan. Naar de mening van eiser wordt in artikel 3.2.3, aanhef en onder a van het parapluplan verwezen naar de bouwhoogte van een bouwwerk zoals opgenomen in artikel 2.1 van het bestemmingsplan.
Daarnaast voert eiser aan dat het college niet heeft kunnen concluderen dat de locatie vanuit landschappelijk oogpunt aanvaardbaar is en er sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing is. Gezien de hoogte en positie van de beoogde nieuwe aanplant ten opzichte van de windturbine valt niet in te zien op welke wijze tot die conclusie gekomen kan worden. De nieuwe aanplant valt namelijk nagenoeg volledig weg tegen de aanwezige (agrarische bedrijfs)gebouwen.
Als niet voldaan wordt aan de voorwaarden van artikel 3.2.3. van het parapluplan dan had volgens eiser in plaats van de reguliere voorbereidingsprocedure de openbare uitgebreide voorbereidingsprocedure gevolgd moeten worden.
Bouwhoogte
9.1.
De beroepsgrond slaagt niet. In artikel 3.2.3., aanhef en onder a van het parapluplan staat dat de bouwhoogte van een windturbine niet meer mag bedragen dan 30 meter. In artikel 2.1 van het bestemmingsplan staat bij de wijze van meten aangegeven dat de hoogte van windturbines gemeten moet worden vanaf het peil tot aan de (wieken)as. Het parapluplan brengt geen wijziging in deze wijze van meten.
De windturbine is gemeten vanaf het peil tot aan de (wieken)as 30 meter hoog. Het betoog van eiser dat voor de bouwhoogte uitgegaan moet worden van de tiphoogte volgt de rechtbank niet. In het bestemmingsplan staat een specifieke wijze van meten opgenomen voor een windturbine. Met het begrip “bouwhoogte” zoals opgenomen in artikel 3.2.3, aanhef en onder a van het parapluplan wordt naar het oordeel van de rechtbank de hoogte van de windturbine bedoeld, gelet op de wijze van meten uit het bestemmingsplan. In tegenstelling tot in de door eiser aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2018 [4] is in de voorliggende bestemmingsplannen niet een definitie opgenomen ten aanzien van de ashoogte van een windturbine. Dat betekent dat de situatie in de uitspraak van de Afdeling niet één op één vergelijkbaar is met de voorliggende zaak. Daarbij is de bouwhoogte in de door eiser aangehaalde uitspraak ook niet één op één vergelijkbaar met deze situatie.
Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat het college is uitgegaan van de juiste wijze van meten.
Landschappelijke inpassing
9.2.
De beroepsgrond slaagt niet. Aan de omgevingsvergunning ligt het inpassingsplan van 23 maart 2023 ten grondslag. Hieruit blijkt dat het bouwplan zorgvuldig landschappelijk wordt ingepast, want daarin staat het volgende. Windturbines kunnen door beplanting wel beter worden opgenomen in het landschap. De windturbine heeft een hoogte van 30 meter, die dicht in de buurt komt van de hoogte van een volwassen volgroeide boom. Het aanplanten van een boom van dergelijke hoogte is echter niet mogelijk omdat de windturbine anders dus niet zou functioneren. De windturbine ligt in het heide-broek ontginningslandschap. Van oudsher komen in dit landschapstype houtwallen, singels en knotbomen in de lagere gebieden voor. Er is op het perceel sprake van een bestaande houtwal aan knotbomen. Met de aanplant van nieuwe knotbomen aan de andere zijde wordt hierbij aangesloten. De knotbomen markeren de sloten en maken de lagere/nattere ligging zichtbaar. Daarbij zal er nog een struweel aangeplant worden. De voor de ontwikkeling gekozen landschapselementen zijn passend bij het landschapstype.
De rechtbank oordeelt dat het college heeft kunnen concluderen dat de windturbine zorgvuldig landschappelijk wordt ingepast en dat deze inpassing ook op voldoende wijze geborgd is in de omgevingsvergunning.

Conclusie en gevolgen

10. Uit de voorgaande rechtsoverwegingen volgt dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening en dat de omgevingsvergunning voldoet aan de voorwaarden om met toepassing van artikel 3.2.3. van het parapluplan af te wijken van het bestemmingsplan.
Dit betekent ook dat het college terecht de reguliere voorbereidingsprocedure heeft toegepast. Het betoog dat het college een andere voorbereidingsprocedure had moeten volgen slaagt niet.
11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Dijkman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
(...)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
(...)
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,

Bestemmingsplan Agrarisch Buitengebied Ede 2012

Artikel 2.1
(...)
bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
(...)
de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
(…)
Artikel 3.1
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn als volgt bestemd:
a. agrarische doeleinden, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen;
b. grondgebonden agrarische bedrijven, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’ tevens een intensieve veehouderij als hoofdtak is toegestaan;
(...)
met daaraan ondergeschikt:
(...)
y. een windturbine;
(...)
3.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
(...)
e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 meter.
3.4.13 Windturbine
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2.6 onder e voor het bouwen van een windturbine binnen of aansluitend aan het bouwvlak, met inachtneming van de volgende bepalingen:
a. de bouwhoogte van een windturbine mag niet meer bedragen dan 15 meter;
b. per bouwvlak of aansluitend daaraan is ten hoogste 1 windturbine toegestaan en deze moet zijn gelegen achter de voorgevelrooilijn;
c. indien de windturbine gerealiseerd wordt aansluitend aan het bouwvlak, dan mag de afstand tot het bouwvlak niet meer bedragen dan 10 meter;
d. er is sprake van een landschappelijke inpassing;
e. het plaatsen van de windturbine leidt niet tot een onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen.

Parapluplan Buitengebied Ede 2020

Artikel 3.2.3
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het bouwen van een windturbine binnen of aansluitend aan het bouwvlak, met inachtneming van de volgende bepalingen:
a. de bouwhoogte van een windturbine mag niet meer bedragen dan 30 meter. Wordt de installatie op een bestaand gebouw geplaatst dan geldt daarvoor een maximale bouwhoogte van 5 meter voor de installatie;
b. per bouwvlak of aansluitend daaraan is ten hoogste 1 windturbine toegestaan en deze moet zijn gelegen achter de voorgevelrooilijn;
c. indien de windturbine gerealiseerd wordt aansluitend aan het bouwvlak, dan mag de afstand tot het bouwvlak niet meer bedragen dan 10 meter;
d. de locatie is vanuit landschappelijk oogpunt aanvaardbaar en er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;

Voetnoten

1.De aanvraag ziet op de activiteiten bouwen en afwijken van het bestemmingsplan zoals opgenomen in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).
2.Dit volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.
3.Dit staat in artikel 2.12, aanhef, eerste lid en onder 1°, van de Wabo.
4.Uitspraak van Afdeling van 21 februari 2018 ECLI:NL:RVS:2018:616 269.