ECLI:NL:RBGEL:2024:2348

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
22 april 2024
Zaaknummer
AWB - 23 _ 1344
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag toevoeging voor rechtsbijstand op basis van de Wet op de rechtsbijstand

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Gelderland het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een toevoeging voor rechtsbijstand. De aanvraag was ingediend door haar rechtsbijstandverlener zonder medeweten van eiseres. De rechtbank stelt vast dat de raad voor rechtsbijstand de aanvraag op 21 september 2022 heeft afgewezen, omdat het vermogen van eiseres het heffingsvrije vermogen overschrijdt. Eiseres betwist de afwijzing en stelt dat de aanvraag niet door haar is ondertekend en dat zij niet op de hoogte was van de aanvraag. De rechtbank oordeelt dat de raad de wettelijke plicht heeft om op de aanvraag te beslissen, ook al was eiseres niet op de hoogte van de aanvraag. De rechtbank concludeert dat de raad terecht heeft geoordeeld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een toevoeging, omdat haar vermogen te hoog is. Eiseres stelt ook dat de raad het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden, maar de rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van ongelijk behandelde vergelijkbare gevallen. De privacyklacht van eiseres wordt buiten beschouwing gelaten, omdat deze losstaat van de procedure. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de raad de aanvraag om een toevoeging voor rechtsbijstand mocht afwijzen. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/1344

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

en

het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand, de raad

(gemachtigde: mr. M. Rutten).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag om een toevoeging voor rechtsbijstand op basis van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb).
1.1.
De raad heeft deze aanvraag met het besluit van 21 september 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 14 februari 2023 op het bezwaar van eiseres is de raad bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De raad heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 21 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigde van de raad.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 20 september 2022 heeft de rechtsbijstandverlener namens eiseres verzocht om een toevoeging voor rechtsbijstand bij een hoger beroepsprocedure in een civielrechtelijk geschil.
2.1.
De raad heeft het verzoek van de rechtsbijstandverlener afgewezen. Hieraan heeft hij ten grondslag gelegd dat het vastgestelde vermogen van eiseres de wettelijke vastgestelde financiële grenzen overschrijdt.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de raad de aanvraag om een toevoeging voor rechtsbijstand terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3.1.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.2.
De voor de beoordeling van belang zijnde wetgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Is de toestemming van eiseres van belang voor de aanvraag?
4. Eiseres stelt dat de raad ten onrechte heeft beslist op de aanvraag om een toevoeging, omdat haar rechtsbijstandverlener zonder haar medeweten een aanvraag heeft gedaan. Eiseres voert aan dat de aanvraag niet is ondertekend door haar dan wel haar advocaat. Op de zitting heeft eiseres onder meer verklaard dat zij geen opdracht heeft gegeven om een toevoeging aan te vragen en dat over de aanvraag door haar advocaat niet met haar is gecommuniceerd. Eiseres heeft op de zitting aangegeven dat zij wel een toevoeging wenst, maar dat zij zich niet kan vinden in de procedure van de aanvraag. Volgens eiseres dient de raad alvorens de aanvraag in behandeling te nemen, te controleren of een rechtzoekende op de hoogte is van de aanvraag. De raad dient de rechtsbijstandverlener in dit geval ter verantwoording te roepen.
4.1.
De raad stelt zich op het standpunt dat hij de wettelijke plicht heeft om op een toevoegingsaanvraag van een rechtsbijstandverlener te beslissen. De aanvraag wordt mede namens de rechtzoekende ondertekend door de rechtsbijstandverlener. Ter zitting heeft de raad aangegeven dat hij ervan uitgaat dat de advocaat de aanvraag voor een toevoeging met eiseres doorgenomen heeft. Als er tussen eiseres en haar advocaat wat betreft de procedure van de aanvraag miscommunicatie is geweest, adviseert de raad aan eiseres dat zij zich richt tot de Nederlandse orde van advocaten. De raad heeft die bevoegdheid niet.
4.2.
De rechtbank is met de raad van oordeel dat hij op de aanvraag moest beslissen en ervan uit mocht gaan dat de aanvraag namens eiseres was ingediend. Een aanvraag kan alleen worden ingediend door een rechtsbijstandverlener en de aanvraag wordt mede namens een rechtzoekende ingediend. Ook wordt de aanvraag mede namens de rechtzoekende ondertekend door de rechtsbijstandverlener. De raad heeft de wettelijke plicht om op een toevoegingsaanvraag van een rechtsbijstandverlener te beslissen. Dat de handtekening van de rechtsbijstandverlener dan wel de handtekening van eiseres bij de aanvraag ontbreekt, maakt dit niet anders. De raad heeft de vrijheid om te beslissen of hij een indiener van een aanvraag om rechtsbijstand in de gelegenheid stelt de aanvraag alsnog te ondertekenen (op straffe van een buitenbehandelingstelling van de aanvraag), of dat hij dit gebrek in de aanvraag passeert en de aanvraag in behandeling neemt. In dit geval heeft de raad van de rechtsbijstandverlener vernomen dat alle gegevens volledig en naar waarheid zijn ingevuld en zag hij geen reden de (digitale) aanvraag niet in behandeling te nemen.
4.3.
De beroepsgrond slaagt niet.
Voldoet het inkomen en vermogen van eiseres voor een toevoeging?
5. Eiseres stelt dat de raad is uitgegaan van een onjuist inkomen. Haar inkomen over het peiljaar 2020 is door de inspecteur van de belastingen lager vastgesteld dan het inkomen dat door haar rechtsbijstandverlener aan de raad is opgegeven. Eiseres is bovendien geschrokken van de manier waarop tussen haar advocaat en de raad wordt gecommuniceerd over haar inkomen en vermogen. Zij is daardoor geschonden in haar privacy. Volgens eiseres is het niet nodig dat de raad bij de afwijzing van de aanvraag haar inkomen en vermogen in bedragen noemt. De raad kan ook zonder bedragen te noemen aan haar advocaat communiceren dat eiseres niet in aanmerking komt voor een toevoeging. Eiseres is daardoor geconfronteerd met een forse rekening van haar advocaat voor de juridische bijstand die hij aan haar heeft verleend. Eiseres voert verder aan dat uitsluitend haar inkomen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) onvoldoende is om in haar levensonderhoud te voorzien. Eiseres kon financieel niet goed rondkomen. Daarom heeft zij noodgedwongen haar woning moeten verkopen. Het uit de verkoop verkregen vermogen is bedoeld om in de kosten van het bestaan te kunnen voorzien.
5.1.
De raad stelt zich op het standpunt dat hij de aanvraag terecht heeft afgewezen, omdat het vermogen van eiseres in het peiljaar het heffingsvrije vermogen overschrijdt. Op de zitting heeft de raad aangegeven dat opnieuw is gekeken naar het inkomen en vermogen van eiseres. Bij de definitieve aanslag inkomstenbelasting is het inkomen van eiseres in het peiljaar 2020 inderdaad naar beneden bijgesteld, maar is het vermogen van eiseres hetzelfde gebleven. De raad stelt dat hij een afnameplicht heeft en het inkomen en vermogen baseert op de gegevens die hij verkrijgt van de belastingdienst. De raad dient bij de afwijzing van de aanvraag om een toevoeging de financiële draagkracht aan te geven. Daarom worden de verkregen gegevens over het inkomen en vermogen ook genoemd. De rechtzoekende weet dan op basis van welke inkomens- en vermogensgegevens de raad zijn beslissing heeft gebaseerd. De raad benadrukt dat hij geen rekening kan houden met de omstandigheid dat eiseres haar vermogen dat is vrijgekomen uit de verkoop van haar woning gereserveerd heeft als aanvulling op haar AOW.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat de raad terecht heeft overwogen dat eiseres niet voor een toevoeging in aanmerking komt vanwege een te hoog vermogen. De raad dient bij een aanvraag voor een toevoeging de inkomens- en vermogensgegevens bij de belastingdienst op te vragen. Bij de bekendmaking van de beslissing worden die bedragen vervolgens genoemd om, zoals ook de raad heeft aangegeven, de rechtzoekende op die manier te informeren op welke inkomens- en vermogensgegevens de raad de beslissing heeft gebaseerd. Niet in geschil is dat het
vermogenvan eiseres juist is vastgesteld en dat dit vermogen meer bedraagt dan het heffingsvrije vermogen. Dat volgens eiseres de raad in haar afwijzing ten onrechte haar inkomen en vermogen in bedragen noemt, maakt niet dat het besluit van de raad onjuist is. Eiseres zou over dit procedurele punt kunnen klagen bij de raad.
5.3.
De raad heeft verder, onder verwijzing naar jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, terecht gesteld dat de herkomst en toekomstige bestemming van vermogen geen aanleiding kan zijn om anders te beslissen. [1] Dat eiseres financieel niet rondkomt van haar inkomen en noodgedwongen haar woning heeft moeten verkopen is spijtig, maar dat doet niet af aan het oordeel dat de raad terecht in aanmerking heeft genomen dat eiseres meer vermogen heeft dan het heffingsvrije vermogen en daarom niet voor een toevoeging in aanmerking komt.
5.4.
De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de raad het gelijkheidsbeginsel geschonden?
6. Eiseres stelt dat de raad met de afwijzing van de toevoeging het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden. Zij heeft daarover op de zitting aangevoerd dat zij het oneerlijk vindt dat mensen met hetzelfde of zelfs een hoger inkomen dan zij heeft, maar die hun woning niet noodgedwongen hebben verkocht, wél voor gefinancierde rechtsbijstand in aanmerking komen. Volgens eiseres gaat het om vermogen, of dat nu in de stenen zit of niet. Als eiseres haar woning niet had verkocht, was zij in de schulden gekomen, maar dan kwam zij wel voor een toevoeging in aanmerking. Eiseres ervaart dit als onrechtvaardig.
6.1.
Voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel moet sprake zijn van een rechtens vergelijkbaar geval, dat de raad ongelijk heeft behandeld. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval geen sprake. Door de verkoop van de woning, heeft eiseres geld ontvangen en wordt eiseres geacht haar advocaat zelf te kunnen betalen. Een rechtzoekende met een laag inkomen die zijn huis niet heeft verkocht, kan dat niet. De overwaarde zit dan nog “in stenen” en daarvan kun je geen kosten van rechtsbijstand betalen. Dat voelt mogelijk oneerlijk. Maar dat gevoel maakt niet dat sprake is van gelijke gevallen die ongelijk worden behandeld.
6.2.
De beroepsgrond slaagt niet.
Privacy schending
7. Eiseres stelt dat sprake is van schending van haar privacy, omdat haar (financiële) gegevens zonder haar toestemming aan derden zijn verstrekt.
7.1.
De raad merkt op dat hij de stelling van eiseres dat sprake zou zijn van schending van de privacy als klacht in behandeling heeft genomen.
7.2.
De rechtbank stelt vast dat de grond van eiseres inzake de privacy schending los van deze procedure staat en buiten beschouwing wordt gelaten.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de raad de aanvraag om een toevoeging voor rechtsbijstand mocht afwijzen. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van N. Habibi, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op:
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Wettelijk kader
Wet op de rechtsbijstand (Wrb)
Artikel 7 Wrb
1. Het bestuur heeft tot taak om:
a. zorg te dragen voor de organisatie van alsmede de verlening van rechtsbijstand;
b. zorg te dragen voor de organisatie van alsmede de uitvoering van de mediation alsmede het gebruik van mediation te bevorderen.
2. Het bestuur treft in ieder geval een afzonderlijke voorziening die belast is met de verlening van rechtshulp, het bevorderen van het gebruik van mediation, het verwijzen naar een mediator alsmede met het benaderen van de wederpartij van de rechtzoekende met het oog op mediation.
3. Met het oog op de uitvoering van de taken, bedoeld in het eerste lid, heeft het bestuur voorts tot taak:
a. het nemen van besluiten op aanvragen om verlening van toevoegingen;
b. de vaststelling en uitbetaling van vergoedingen aan rechtsbijstandverleners en mediators;
c. de controle op werkzaamheden van rechtsbijstandverleners en mediators, voor zover deze niet elders in deze wet aan anderen is opgedragen;
d. het sluiten van overeenkomsten met ingeschreven advocaten of met personen, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder c, alsmede met mediators;
e. de vaststelling van de draagkracht overeenkomstig de bepalingen van deze wet en het zo nodig verstrekken van een verklaring hieromtrent, voor zover dat bij wettelijk voorschrift is bepaald;
f. het vergoeden van de in deze wet bedoelde, door de rechtzoekende met een grensoverschrijdend geschil als bedoeld in hoofdstuk IIIa gemaakte kosten.
Artikel 24 Wrb
1. Het bestuur beslist op de aanvraag om een toevoeging ten behoeve van:
a. rechtsbijstand door een advocaat;
b. rechtsbijstand door een medewerker die in dienstbetrekking is bij een voorziening, tenzij het betreft een medewerker van de voorziening, bedoeld in artikel 7, tweede lid, of van een voorziening als bedoeld in artikel 8, tweede lid, voorzover het de verlening van rechtshulp betreft;
c. rechtsbijstand door personen, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder c.
2. De rechtsbijstandverlener dient mede namens de rechtzoekende, een aanvraag om een toevoeging in bij een vestiging van de raad in het ressort waar de rechtsbijstandverlener kantoor houdt. De aanvraag wordt mede namens de rechtzoekende, ondertekend door de rechtsbijstandverlener.
3. De aanvraag om een toevoeging bevat een genoegzame omschrijving van de feiten en omstandigheden betreffende het rechtsprobleem waarvoor rechtsbijstand wordt gevraagd, de aan te voeren gronden dan wel een aanduiding van de werkzaamheden op basis van de toevoeging die ter zake van het rechtsprobleem nodig worden geacht.
4. De rechtsbijstandverlener kan slechts met instemming van het bestuur de toevoeging weigeren. Zolang de toevoeging niet is gewijzigd of ingetrokken, is hij verplicht de nodige rechtsbijstand te verlenen.
5. De toevoeging vermeldt een omschrijving van het rechtsbelang terzake waarvan de toevoeging is verleend. Het besluit vermeldt tevens het bedrag van de eigen bijdrage die op de voet van het bepaalde in artikel 35 is verschuldigd.
Artikel 25 Wrb
3. De inspecteur verstrekt op verzoek van het bestuur het bedrag aan vermogen dat meer bedraagt dan het drempelbedrag, genoemd in artikel 9.4a, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 van de rechtzoekende en van degenen als bedoeld in artikel 34, derde lid. Voor zover van de rechtzoekende of van degenen als bedoeld in artikel 34, derde lid, geen vermogens- of inkomensgegeven beschikbaar is, verstrekt de inspecteur op verzoek van het bestuur zo mogelijk het bedrag dat in het peiljaar het vermogen of inkomen zo goed mogelijk benadert.
Artikel 34 Wrb
1. Rechtsbijstand overeenkomstig de bepalingen van deze wet wordt verleend aan hen wier inkomen per jaar € 21 800 [Red: per 1 januari 2024: € 31.100] of minder bedraagt, indien zij alleenstaand zijn, dan wel, indien zij met één of meer anderen een gemeenschappelijke huishouding voeren, ten hoogste € 31 000 [Red: per 1 januari 2024: € 44.000] .
2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid wordt geen rechtsbijstand verleend, indien de rechtzoekende beschikt over een vermogen dat meer bedraagt dan het drempelbedrag, genoemd in artikel 9.4a, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001.
3. Bij de vaststelling van het inkomen en vermogen van de rechtzoekende worden, behoudens het geval van onderling tegenstrijdige belangen, mede in aanmerking genomen het inkomen en vermogen van:
a. de echtgenoot of geregistreerde partner van de rechtzoekende, tenzij deze op het moment van de aanvraag duurzaam van hem gescheiden leeft;
b. de persoon van verschillend of gelijk geslacht met wie de rechtzoekende duurzaam een gezamenlijke huishouding voert, tenzij tussen deze en de rechtzoekende op het moment van de aanvraag een bloedverwantschap in de eerste of tweede graad bestaat.
Artikel 34a Wrb
1. Het inkomen van de rechtzoekende is het inkomensgegeven in het peiljaar. Voor zover van de rechtzoekende geen inkomensgegeven beschikbaar is, wordt onder inkomen verstaan het bedrag dat in het peiljaar het inkomen zo goed mogelijk benadert, dan wel het door het bestuur op grond van door de rechtzoekende overgelegde gegevens vastgestelde bedrag aan inkomen. Indien een inkomensgegeven over het peiljaar beschikbaar is dat afwijkt van het eerder toegepaste inkomensgegeven of het bedrag, bedoeld in de tweede volzin, en dat gevolg heeft voor het al dan niet verlenen van een toevoeging of de hoogte van de door de rechtzoekende verschuldigde eigen bijdrage, neemt het bestuur ambtshalve een besluit dat in de plaats komt van het eerder genomen besluit. Artikel 34d, eerste lid, derde volzin, is van toepassing.
2. Indien op grond van het ambtshalve besluit van het bestuur, bedoeld in het eerste lid, de rechtzoekende een hogere eigen bijdrage verschuldigd is, is hij hetgeen meer moet worden betaald verschuldigd aan het bestuur. Is de rechtzoekende een lagere eigen bijdrage of geen eigen bijdrage verschuldigd, dan kan hij het teveel betaalde vorderen van het bestuur. Over de te betalen of te vorderen bedragen worden geen renten en kosten vergoed. Artikel 34f is van overeenkomstige toepassing.
3. Het vermogen is het vermogen in het peiljaar. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing.
4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gegeven voor de vaststelling van het voor de financiële draagkracht in aanmerking te nemen inkomen en vermogen.

Voetnoten

1.ABRvS 30 januari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BY9928.