ECLI:NL:RVS:2013:BY9928

Raad van State

Datum uitspraak
30 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201206325/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • A.M. van Meurs-Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om gesubsidieerde rechtsbijstand op basis van vermogen

In deze zaak heeft de Raad van State op 30 januari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank 's-Hertogenbosch. Het betreft een verzoek van [appellante] om gesubsidieerde rechtsbijstand, dat door de raad op 17 september 2010 werd afgewezen. De reden voor de afwijzing was dat het vermogen van [appellante] in het peiljaar het heffingvrij vermogen overschreed, zoals bepaald in artikel 34, tweede lid, van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb).

[Appellante] heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing en stelde dat de rechtbank niet had erkend dat zij haar vermogen in eigen beheer had opgebouwd om haar hypotheekschuld af te lossen. Tevens betoogde zij dat de vereisten voor een toevoeging, gezien de huidige economische situatie, niet meer van deze tijd zijn. De rechtbank had echter terecht vastgesteld dat de Wrb geen ruimte biedt voor een hardheidsclausule of andere uitzonderingen op de regel dat bij overschrijding van het heffingvrij vermogen geen rechtsbijstand kan worden verleend.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. De beslissing van de rechtbank om het verzoek om gesubsidieerde rechtsbijstand af te wijzen, werd daarmee bekrachtigd. De Raad van State concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 30 januari 2013.

Uitspraak

201206325/1/A2.
Datum uitspraak: 30 januari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Tilburg,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 15 juni 2012 in zaak nr. 11/320 in het geding tussen:
[appellante]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 17 september 2010 heeft de raad een verzoek van [appellante] om gesubsidieerde rechtsbijstand afgewezen.
Bij besluit van 30 december 2010 heeft hij het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 juni 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Nadat partijen daartoe toestemming hadden verleend, heeft de Afdeling bepaald dat behandeling van de zaak ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Ingevolge artikel 34, tweede lid, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) wordt geen rechtsbijstand verleend, indien de rechtzoekende over een vermogen beschikt dat meer bedraagt dan het heffingvrij vermogen.
2.        De raad heeft het verzoek afgewezen, omdat het vermogen van [appellante] in het peiljaar het heffingvrij vermogen, als bedoeld in die bepaling, overschrijdt.
3.    [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat zij haar vermogen in eigen beheer heeft opgebouwd om daarmee te zijner tijd haar hypotheekschuld te kunnen aflossen en de vereisten om in aanmerking te kunnen komen voor een toevoeging, gelet op de huidige economische situatie, niet meer van deze tijd zijn.
3.1.    De rechtbank heeft met juistheid uit voormelde bepaling afgeleid dat de raad de aanvraag om gesubsidieerde rechtsbijstand moet afwijzen, indien het vermogen van de aanvrager het heffingvrij vermogen overschrijdt en overwogen dat de Wrb niet in een hardheidsclausule of een andere mogelijkheid om van die bepaling af te wijken voorziet. Of de bepaling al dan niet van deze tijd is, is niet ter beoordeling aan de rechter.
Het betoog faalt.
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb    w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2013
47-680.