ECLI:NL:RVS:2013:BY9928
Raad van State
- Hoger beroep
- R.W.L. Loeb
- A.M. van Meurs-Heuvel
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om gesubsidieerde rechtsbijstand op basis van vermogen
In deze zaak heeft de Raad van State op 30 januari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank 's-Hertogenbosch. Het betreft een verzoek van [appellante] om gesubsidieerde rechtsbijstand, dat door de raad op 17 september 2010 werd afgewezen. De reden voor de afwijzing was dat het vermogen van [appellante] in het peiljaar het heffingvrij vermogen overschreed, zoals bepaald in artikel 34, tweede lid, van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb).
[Appellante] heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing en stelde dat de rechtbank niet had erkend dat zij haar vermogen in eigen beheer had opgebouwd om haar hypotheekschuld af te lossen. Tevens betoogde zij dat de vereisten voor een toevoeging, gezien de huidige economische situatie, niet meer van deze tijd zijn. De rechtbank had echter terecht vastgesteld dat de Wrb geen ruimte biedt voor een hardheidsclausule of andere uitzonderingen op de regel dat bij overschrijding van het heffingvrij vermogen geen rechtsbijstand kan worden verleend.
De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. De beslissing van de rechtbank om het verzoek om gesubsidieerde rechtsbijstand af te wijzen, werd daarmee bekrachtigd. De Raad van State concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 30 januari 2013.