10.2.De vraag die voorligt is of artikel 2.34, eerste lid, onderdeel c, ziet op het feitelijke aantal geiten of het vergunde aantal geiten. Vast staat immers dat het vergunde aantal geiten niet toeneemt omdat zowel in de oude als de nieuwe milieuvergunning 5.510 geiten worden vergund. Als dus wordt uitgegaan van de vergunde aantallen, dan is er geen sprake van strijd met artikel 2.34, eerste lid, onder c. Het feitelijk aanwezige aantal geiten binnen het bedrijf zal wel gaan toenemen, omdat vergunninghouder in de oude situatie vanwege dierenwelzijnseisen niet volledig gebruik maakt van de milieuvergunning. In de bestaande situatie worden ongeveer 3.700 geiten gehouden, tegenover 5.510 geiten in de nieuwe situatie. Er zullen dus feitelijk wel minimaal 1.800 geiten extra worden gehouden.
De rechtbank is van oordeel dat het vergroten van het aantal geiten als bedoeld in artikel 2.34, eerste lid, onder c, ziet op een vergroting ten opzichte van de vergunde situatie. In de toelichting bij de omgevingsverordening staat namelijk dat met het verbod is beoogd te komen tot een bevriezing van “de bestaande legale situatie per 30 augustus 2017”. De bestaande legale situatie is dat er 5.510 geiten mogen worden gehouden. Naar het oordeel van de rechtbank is dus in zoverre geen sprake van strijdigheid met artikel 2.34, eerste lid, onder c, van de omgevingsverordening Gelderland. Verder wordt in dit artikel geen onderscheid gemaakt naar de leeftijd van de geiten. Dat in de nieuw vergunde situatie 10 geiten ouder dan één jaar extra worden vergund dan ten opzichte van de in 2007 vergunde situatie leidt daarom niet tot strijd met dit artikel uit de omgevingsverordening.
De aanvraag is ook niet in strijd met artikel 2.34, eerste lid, onder d, omdat de staloppervlakte weliswaar toeneemt, maar het vergunde aantal geiten niet.
De beroepsgrond slaagt niet.
11. Het perceel is in het bestemmingsplan “Buitengebied herziening 2016” bestemd als “Agrarisch” met de aanduiding “bouwvlak” en “specifieke vorm van agrarisch – niet grondgebonden veehouderij”. Op grond van artikel 3.2.2, onder a, onder 2, zijn ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - niet grondgebonden veehouderij” uitsluitend bestaande veestallen toegestaan.
Een deel van het bouwvlak waar de uitbreiding van de stallen is voorzien heeft daarnaast de dubbelbestemming “Leiding – Hoogspanningsverbinding”. Op grond van artikel 22.2 geldt ter plaatse van deze dubbelbestemming een bouwverbod.
Het bouwen van de stallen is daarom in strijd met het bestemmingsplan.
12. Het college heeft in het bestreden besluit met betrekking tot het bouwverbod onder de hoogspanningsleiding met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1o, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met artikel 22.3 uit de planregels een binnenplanse afwijking verleend. Artikel 22.3 luidt als volgt:
“Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 22.2 ten behoeve van bebouwing als toegestaan ingevolge de overige bestemmingen van deze gronden, mits:
geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;
vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende hoogspanningsverbindingbeheerder.”
Volgens het college heeft de leidingbeheerder [bedrijf] op 26 september 2019 een advies afgegeven waarmee zij instemmen met de bouw van de uitbreiding binnen de dubbelbestemming.