ECLI:NL:RBGEL:2024:2166

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 april 2024
Publicatiedatum
15 april 2024
Zaaknummer
293850
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Feitelijke aanranding van de eerbaarheid met geweld in de nachtelijke uren

Op 5 april 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van feitelijke aanranding van de eerbaarheid. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 21 april 2023 in Nijmegen, waar de verdachte de kamer van de aangeefster binnendrong terwijl zij sliep. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het betasten van de borsten van de aangeefster en het drukken van een hand op haar mond, waardoor zij niet in staat was om hulp te roepen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de man was die de aangeefster op haar kamer heeft aangerand, en dat er voldoende bewijs was, waaronder DNA-materiaal, dat de verdachte verbond aan de misdaad. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die bestond uit materiële schade en smartengeld. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de totale schadevergoeding is vastgesteld op € 5.119,71, inclusief wettelijke rente. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de impact op de aangeefster in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05.293850-23
Datum uitspraak : 5 april 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2000 in [geboorteplaats] ,
volgens het BRP nog wonende aan de [adres 1] , [plaats] ,
maar volgens verdachte thans zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.
Raadsman: mr. P.L.O. van de Waarsenburg, advocaat in Nijmegen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 22 maart 2024.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 april 2023 te Nijmegen, in elk geval in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, een persoon, te weten [slachtoffer] , in haar eigen woning/kamer, heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het op en/of onder de kleding, vastpakken en/of betasten van de borst(en) van die [slachtoffer] ,
waarbij dat geweld en/of die één of meer andere feitelijkheden en/of die bedreiging met geweld en/of met één of meer andere feitelijkheden er in heeft/hebben bestaan dat verdachte
- in de nachtelijke uren en/of zonder toestemming van die [slachtoffer] , de woning/kamer van die [slachtoffer] heeft betreden en/of
- terwijl die [slachtoffer] in haar bed lag te slapen, op die [slachtoffer] is gaan zitten en/of liggen en/of
- (daardoor) die [slachtoffer] heeft belet het bed en/of de woning/kamer te verlaten en/of
- zijn, verdachtes hand op/over de mond van die [slachtoffer] heeft gelegd/gedrukt en/of daarop gelegd/gedrukt heeft gehouden en/of
- (daardoor) die [slachtoffer] heeft belet enig geluid te kunnen maken en/of
- (vervolgens) zijn, verdachtes (andere) hand onder het shirt/hemdje van die [slachtoffer] heeft gebracht en/of
aldus voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan en/of
een situatie heeft gecreëerd waaraan die [slachtoffer] zich niet kon en/of durfde te onttrekken;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 april 2023 te Nijmegen, althans in Nederland, met [slachtoffer] , van wie hij wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dat deze niet of niet volkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, immers heeft hij, verdachte, in de nachtelijke uren haar kamer betreden, terwijl zij lag te slapen, op haar is gaan zitten/liggen, zijn hand op haar mond gelegd en vervolgens zijn (andere) hand onder haar shirtje heeft gebracht en haar borsten heeft vastgepakt en/of betast.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit. Verdachte is niet degene geweest die toen op de kamer van aangeefster is geweest en haar heeft aangerand.
Beoordeling door de rechtbank
Aangeefster [slachtoffer] (hierna: aangeefster) woont op 21 april 2023 aan de [adres 1] in Nijmegen, kamer [nummer 2] . Zij heeft verklaard dat zij op vrijdag 21 april 2023 in bed lag te slapen op haar kamer. Zij ging om 03:00 uur naar bed. De deur van haar kamer was dicht. Toen ze wakker werd, lag ze op haar rug. Ze dacht dat ze een nachtmerrie of een slaapverlamming had. Ze had niet door wat er gebeurde. Ze voelde een hand op haar mond. Ze bewoog heen en weer, maar die hand bleef op haar mond. Ze was niet echt wakker. Iemand zei dingen tegen haar, maar ze wist niet meer wat. Aangeefster viel weer in slaap, maar besefte toch dat het echt was. Ze voelde een hand onder haar hemdje tussen haar borsten. Hij zat bovenop haar, ze voelde die druk op haar buik en bovenbenen. Ze bewoog toen heel hard heen en weer. Zijn hand raakte hierdoor weg en aangeefster gilde heel hard. Hij legde toen nog een keer zijn hand op haar mond, maar ging daarna weg. Aangeefster zag dat het haar buurjongen was. Het was donker op haar kamer, maar het licht dat ze zag, kwam van de gang omdat de deur open was. Ze herkende zijn stem en hij stonk. Somalische mensen hebben een bepaalde geur en dat rook aangeefster. Het was precies die geur die ze rook als hij voorbij liep. Aangeefster ging vervolgens naar haar buurmeisje [naam] . Ze was in shock en huilde heel lang. Daarna belde ze de politie. [2]
Getuige [naam] woont op 21 april 2023 aan de [adres 1] in Nijmegen, kamer [nummer 1] . Zij heeft verklaard dat het die nacht begon met een gil. Zij dacht dat ze droomde, totdat ze echt wakker werd omdat ze paniekerig geklop op haar deur hoorde. Ze deed open en zag aangeefster staan, helemaal in shock en aan het shaken. Aangeefster vertelde dat hij in haar kamer was geweest. [naam] nam aangeefster mee naar binnen en daar vertelde aangeefster wat er was gebeurd. Ze was helemaal overstuur. Ze vertelde dat hij bij haar binnen was gekomen en dat ze wakker werd op het moment dat hij aan haar borsten zat. Ondertussen had hij zijn hand op haar mond. Aangeefster probeerde tegen te stribbelen, terwijl die andere hand nog bij haar borsten voelde. Op een gegeven moment kon aangeefster blijkbaar gillen en rende verdachte weg. Op de vraag wie zij bedoelt met “hij” zegt [naam] : “ [verdachte] ”. [3]
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] werden op 21 april 2023, omstreeks 04:50 uur, verzocht om te gaan naar de [adres 1] in Nijmegen. Ter plaatse zagen zij dat aangeefster in paniek was. Zij zagen dat haar benen hevig trilden en dat zij tranen in haar ogen had. Ze was heel erg bewegelijk en had angst in haar ogen. Ze gaf meerdere malen aan dat zij niet naar buiten durfde. Verbalisanten hoorden dat aangeefster verklaarde dat ze aan het slapen was en dat ze ineens wakker werd en iemand op haar zag liggen. Ze voelde een hand tegen haar mond. Dit was met kracht zodat ze niet kon praten. Ze voelde vervolgens zijn hand tegen haar borsten aan. Ze probeerde zijn hand van haar mond af te halen. Pas toen ze kracht gebruikte en uiteindelijk zijn hand van haar mond kreeg, krijste ze zo hard als ze kon. Ze zag dat hij schrok en gelijk de kamer uitrende. De deur was op een kier, dus er was licht in haar kamer. Ze zag een donkere jongen die ze gelijk herkende als haar overbuurman. Verbalisanten zagen dat aangeefster een wondje had onder haar linker neusgat. Dit was een vers wondje omdat er bloed op zat. Aangeefster gaf zelf ook aan dat ze dit wondje eerder niet had. [4]
Op 21 april 2023 woont verdachte aan de [adres 1] in Nijmegen, kamer [nummer 4]. Hij is de enige man van Somalische afkomst die op deze gang woont. [5]
De politie heeft het inbeslaggenomen spaghettishirt dat aangeefster aan had ten tijde van de aanranding bemonsterd, onder meer aan de binnenzijde ter hoogte van de linkerborst ( [bemonstering 1] ). Uit deze bemonstering is een DNA-mengprofiel van minimaal vier donoren verkregen, waaruit vanuit een relatief kleine hoeveelheid DNA een DNA-profiel kon worden afgeleid. Het DNA-profiel van verdachte komt overeen met dit profiel. Het DNA-profiel uit de bemonstering is ongeveer twintig miljoen keer waarschijnlijker wanneer – kort gezegd - verdachte donor is dan wanneer dit niet zo is.
Ook de buitenzijde van de mond van aangeefster is door de politie bemonsterd
( [bemonstering 2] ). Uit deze bemonstering is een DNA-mengprofiel van minimaal drie donoren verkregen, waaruit vanuit een relatief kleine hoeveelheid DNA een DNA-profiel kon worden afgeleid. Het DNA-profiel van verdachte komt overeen met dit profiel. Het DNA-profiel uit de bemonstering is meer dan één miljard keer waarschijnlijker wanneer – kort gezegd – verdachte donor is dan wanneer dit niet zo is. [6]
De rechtbank concludeert hieruit, met inachtneming van de rest van het dossier, dat verdachte donor is van een relatief klein deel van het celmateriaal op de binnenzijde van het spaghettishirt ter hoogte van de linkerborst van aangeefster en van een relatief klein deel van het celmateriaal op de buitenzijde van de mond van aangeefster.
Gelet op de voorgaande bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat verdachte de man is geweest die aangeefster op haar kamer in haar bed heeft aangerand. Er is geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster. De rechtbank acht deze authentiek, gedetailleerd en consistent. Aangeefster heeft snel na het voorval aangifte gedaan bij de politie en de verklaring die zij daar heeft afgelegd komt op belangrijke onderdelen overeen met wat zij direct na het voorval hierover aan haar buurvrouw [naam] (getuige [naam] ) en de ter plaatse gekomen verbalisanten heeft verteld. De verklaringen van verbalisanten en van getuige [naam] onderschrijven de emotionele en fysieke toestand van aangeefster direct na het incident. Het dossier bevat verder geen enkel aanknopingspunt dat aangeefster niet de waarheid heeft gesproken.
Daarnaast wordt het betasten van de borst(en) van aangeefster en het drukken op de mond met een hand bevestigd door het feit dat DNA-materiaal van verdachte is aangetroffen op juist die twee plekken. Voor de aanwezigheid van zijn DNA op deze plekken heeft verdachte geen andere aannemelijke verklaring gegeven. De raadsman heeft ter zitting een alternatief scenario geschetst. Dat bestaat hieruit, dat verdachte en aangeefster gebruikmaakten van meerdere gemeenschappelijke ruimtes, deurklinken en keukengerei op de gang waar zij toen woonden, waardoor de mogelijkheid heeft bestaan dat het DNA van verdachte op andere wijze op de mond en het shirt van aangeefster terecht is gekomen. De rechtbank gaat hieraan voorbij, omdat aan dit scenario op geen enkele wijze handen en voeten is gegeven en het louter uit veronderstellingen bestaat.
De rechtbank kwalificeert de door verdachte verrichte handeling als ontuchtig. Het onverhoeds aanraken van de borsten, intieme lichaamsdelen, is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm een handeling van seksuele aard die in strijd is met de sociaal-ethische norm en die niet anders geïnterpreteerd kan worden dan als ontuchtige handeling.
Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat sprake is van dwang. Verdachte is ongevraagd midden in de nacht de kamer van aangeefster binnengekomen en is, terwijl zij in bed lag te slapen, op haar gaan zitten. Daarbij heeft hij een hand op haar mond gedrukt zodat ze geen geluid kon maken. Met zijn andere hand betastte hij haar borsten. Aldus heeft verdachte geweld gebruikt om te voorkomen dat aangeefster kon ontkomen of alarm kon slaan en heeft hij met zijn handelen een situatie gecreëerd waarin aangeefster werd gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling.
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks21 april 2023 te Nijmegen,
in elk geval in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid
en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, een persoon, te weten [slachtoffer] , in haar eigen woning/kamer, heeft gedwongen tot het
plegen en/ofdulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het
op en/ofonder de kleding, vastpakken en/of betasten van de borst(en) van die [slachtoffer] ,
waarbij dat geweld en/of die één of meer andere feitelijkheden
en/of die bedreiging met geweld en/of met één of meer andere feitelijkheden er in heeft/hebben bestaan dat verdachte
- in de nachtelijke uren en
/ofzonder toestemming van die [slachtoffer] , de woning/kamer van die [slachtoffer] heeft betreden en
/of- terwijl die [slachtoffer] in haar bed lag te slapen, op die [slachtoffer] is gaan zitten en/of liggen en
/of- (daardoor) die [slachtoffer] heeft belet het bed en/of de woning/kamer te verlaten en
/of- zijn, verdachtes hand op/over de mond van die [slachtoffer] heeft gelegd/gedrukt en/of daarop gelegd/gedrukt heeft gehouden en
/of- (daardoor) die [slachtoffer] heeft belet enig geluid te kunnen maken en
/of- (vervolgens) zijn, verdachtes (andere) hand onder het shirt/hemdje van die [slachtoffer] heeft gebracht en
/ofaldus voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan en/of
een situatie heeft gecreëerd waaraan die [slachtoffer] zich niet kon en/of durfde te onttrekken.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Feitelijke aanranding van de eerbaarheid.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om ingeval van enige bewezenverklaring een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen in combinatie met een werkstraf.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid. Hij is midden in de nacht de kamer van aangeefster binnengedrongen en terwijl zij in bed lag te slapen op haar gaan zitten. Daarbij heeft hij een hand op haar mond gelegd en met zijn andere hand haar borsten betast. Dat het handelen van verdachte is gestaakt is enkel te wijten aan aangeefster, die op enig moment heeft kunnen gillen, waarna verdachte zich uit de voeten heeft gemaakt. Verdachte heeft met zijn handelen niet alleen de lichamelijke integriteit van aangeefster, maar ook haar gevoel van veiligheid aangetast, omdat het feit heeft plaatsgevonden terwijl aangeefster in haar eigen bed lag te slapen. Een plek waar iemand zich bij uitstek veilig hoort te voelen. Dat het voorgaande grote impact op aangeefster heeft gehad blijkt duidelijk uit haar aangifte, alsook uit de schriftelijke slachtofferverklaring die is toegevoegd aan de vordering van aangeefster als benadeelde partij. Zo is zij onder meer zo spoedig als mogelijk was vertrokken uit de [adres 1] in Nijmegen en heeft zij via een crisisopvang uiteindelijk een nieuwe woonplek gevonden.
Uit de justitiële documentatie van 9 februari 2024 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat gelet op de ernst van het feit een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf de enige passende strafmodaliteit is. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan het verzoek van de raadsman om een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen in combinatie met een werkstraf. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder het feit dat hij sinds het gebeuren een zwervend bestaan leidt, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in verband met het feit een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 12.642,51 aan materiële schade en € 2.500,00 aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- € 200,00 aan weggegooid beddengoed,
- € 500,00 aan verhuiskosten,
- € 1.369,71 aan kosten voor crisisopvang Iriszorg,
- € 500,00 aan herinrichtingskosten,
- € 10.000,00 aan toekomstige schade,
- € 50,00 aan medische kosten, en
- € 22,80 aan reiskosten.
Met betrekking tot de gevorderde toekomstige schade heeft de benadeelde partij gevorderd dat de rechtbank verdachte verplicht tot het stellen van zekerheid, zoals bedoeld in artikel 6:105 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het volgende standpunt gesteld.
De gevorderde materiële schade kan worden toegewezen voor zover het betreft de posten weggegooid beddengoed, verhuiskosten, kosten voor crisisopvang, herinrichtingskosten, medische kosten en reiskosten. De post toekomstige schade is deels toewijsbaar. Ten aanzien van de hoogte daarvan refereert de officier van justitie zich aan het oordeel van de rechtbank. Ditzelfde geldt voor de vordering tot verplichte zekerheidsstelling. Voor het niet toewijsbare deel van de toekomstige schade verzoekt de officier van justitie de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. De gevorderde immateriële schade kan worden toegewezen.
De officier van justitie vordert ten slotte toekenning van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard voor wat betreft de materiële schade. Er wordt een beperkt beeld geschetst van de benadeelde partij en het lijkt erop dat de schade niet alleen is veroorzaakt door de vermeende aanranding, met als gevolg dat in deze zaak niet valt vast te stellen welk deel voor vergoeding in aanmerking komt. Bovendien zijn allerlei kosten niet gespecificeerd en heeft de benadeelde partij niet voldaan aan de schadebeperkingsplicht.
Met betrekking tot de immateriële schade heeft de verdediging aangevoerd dat het gevorderde bedrag te hoog is. Een bedrag van € 350,00 ligt meer in de rede.
Overwegingen van de rechtbank
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.
De kosten voor weggegooid beddengoed (€ 200,00), verhuiskosten (€ 500,00), kosten voor crisisopvang (€ 1.369,71), herinrichtingskosten (€ 500,00) en medische kosten (€ 50,00) staan naar het oordeel van de rechtbank in direct verband met het bewezenverklaarde feit, zijn voldoende onderbouwd en komen redelijk voor. De in verband met deze posten gevorderde schadevergoeding zal daarom worden toegewezen.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering voor zover deze ziet op de post toekomstige schade (€ 10.000,00). Dergelijke schade kan op grond van artikel 6:105 BW “na afweging van goede en kwade kansen bij voorbaat geschieden”. Dat kan echter alleen als voldoende concreet onderbouwd wordt dat deze schade ook daadwerkelijk zal worden geleden. Naar het oordeel van de rechtbank is dit deel van de vordering echter met dusdanig veel onzekere factoren omgeven, dat dit op dit moment met geen enkele zekerheid is vast te stellen of te schatten en dus aan toewijzing in de weg staat. De begroting van deze toekomstige schade kan hierdoor niet bij voorbaat geschieden. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering (in zoverre) zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Met betrekking tot de gevorderde reiskosten – bestaande uit twee maal € 11,40 voor ‘zitting’ en ‘gesprek OvJ’ – overweegt de rechtbank dat reiskosten voor bezoeken aan de advocaat, het Openbaar Ministerie en de rechtbank proceskosten betreffen. Deze kosten komen niet op grond van artikel 532 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) voor vergoeding in aanmerking. De civiele proceskostenregeling is vastgelegd in de artikelen 237 tot en met 240 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Deze geeft een (in beginsel) exclusieve en limitatieve regeling voor de proceskostenvergoeding en deze regeling is volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad van overeenkomstige toepassing op de vordering van de benadeelde partij in het strafgeding. Uit artikel 238 Rv volgt dat (alleen) een in persoon procederende partij reis- en aanverwante kosten als proceskosten vergoed kan krijgen. Procedeert de benadeelde partij met een gemachtigde, dan komen slechts de kosten voor salaris en noodzakelijke verschotten van de gemachtigde voor vergoeding in aanmerking, en dus niet ook de in artikel 238 lid 1 Rv bedoelde kosten van de benadeelde partij (Hoge Raad 28 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:414, r.o. 2.4.1-2.4.2). Omdat de benadeelde partij in deze zaak procedeert met een gemachtigde komen de opgevoerde reiskosten niet voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft volgens artikel 6:106 BW recht op vergoeding van smartengeld in het geval dat:
- verdachte het oogmerk had het nadeel toe te brengen,
- de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen,
- de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad, of
- de benadeelde partij op andere wijze in de persoon is aangetast.
Om te spreken van een aantasting in persoon op andere wijze moet sprake zijn van geestelijk letsel of een diepe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, persoonlijke integriteit of een fundamenteel recht.
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter terechtzitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde feit schade heeft geleden die valt binnen een hiervoor genoemde categorie van artikel 6:106 BW.
Door het bewezenverklaarde feit is de benadeelde partij op andere wijze in de persoon aangetast. Er is immers sprake van een inbreuk op de persoonlijke integriteit. Hoewel op basis van de ingediende schadevergoedingsvordering niet naar objectieve maatstaven kan worden vastgesteld dat er bij de benadeelde sprake is van geestelijk letsel, is de rechtbank van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending – zeker in de omstandigheden zoals hierboven omschreven – meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon zonder meer kan worden aangenomen. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld daarom vaststellen op het gevorderde bedrag van € 2.500,00.
Conclusie
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij toewijzen tot een bedrag van
€ 5.119,71, bestaande uit € 2.619,71 aan materiële schade en € 2.500,00 aan smartengeld.
Wettelijke rente
Ten aanzien van de verschillende toe te wijzen posten aan materiële schade geldt dat de benadeelde partij geen concrete opgave en onderbouwing heeft gegeven waarmee kan worden vastgesteld vanaf wanneer zij welke kosten precies heeft moeten dragen. De rechtbank wijst de gevorderde wettelijke rente daarover daarom toe vanaf de datum van de toegezonden toelichting op het verzoek tot schadevergoeding, zoals subsidiair gevorderd, te weten 20 maart 2024, tot de dag der algehele voldoening.
Over het toegewezen smartengeld is verdachte wettelijke rente verschuldigd vanaf 21 april 2023 tot de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht de aan de benadeelde partij toegewezen bedragen aan de Staat te betalen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om de toegewezen bedragen betaald te krijgen. De proceskosten tot vandaag worden begroot op nihil.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 246 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
 bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten
5 (vijf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren schuldig heeft maakt aan een strafbaar feit;
 veroordeelt verdachte in verband met het feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van bedragen van
€ 2.619,71,vermeerderd met de
wettelijke rente vanaf 20 maart 2024tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald aan materiële schade en
€ 2.500,00,vermeerderd met de
wettelijke rente vanaf 21 april 2023tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald aan smartengeld;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om de toegewezen bedragen betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nihil;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade;
 legt aan verdachte
de verplichting op om aan de Staat te betalen, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag van
€ 2.619,71aan materiële schade en
€ 2.500,00aan smartengeld, telkens vermeerderd met de hiervoor omschreven wettelijke rente tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 61 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Bruins, voorzitter, mr. L.J. Saarloos en mr. F.J.H. Hovens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. van Gameren, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 april 2024.
Mr. Saarloos is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 3] van de politie Eenheid Oost-Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer [nummer 3] , gesloten op 8 november 2023 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte, p. 14-17.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam] , p. 77-78.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 11.
5.Verklaring verdachte ter terechtzitting op 22 maart 2024.
6.NFI-rapport Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek, d.d. 13 oktober 2023, p. 68-76.