In een procedure tussen [gezamenlijke eisers in conv. en gedaagden in reconv.] en [voormalig belanghebbende 1] (hierna: [voormalig belanghebbende 1] ) is op 4 maart 1998 in kort geding een vonnis gewezen door de Arrondissementsrechtbank te Arnhem met daarin het volgende:
“Ter verduidelijking zal in het hierna volgende worden verwezen naar een aan dit vonnis gehechte en als illustratie nummer 1 aan te duiden plattegrond, waarop de percelen 766, 835 en 836 (bij het kadaster bekend als respectievelijk de percelen 766, 1096 en 1129) staan aangegeven, alsmede de twee garages (nummer 1092) (…) Het gaat in het onderhavige geval met name om de uitleg van
de laatste alinea van de erfdienstbaarheidsbepaling: “Op de weg zullen door de eigenaren van de betrokken erven geen wagens of andere voertuigen of welke andere zaken ook mogen worden geplaatst, anders dan voor het directe gebruik van de weg als zodanig, zodat dit gebruik door de eigenaren van de betrokken erven ongehinderd zal kunnen plaats hebben.” (…) De erfdienstbaarheid is (onder meer) gevestigd ten behoeve van de (bereikbaarheid van de) percelen 766 en 835 en kan blijkens de tekst van de erfdienstbaarheidsbepaling in ieder geval worden uitgeoefend over een strook grond langs de noordoostelijke en noordwestelijke gevels van de fabriekshal van [voormalig belanghebbende 1] . De erfdienstbaarheidsbepaling geeft verder het recht van uitweg over een strook grond, waarop,
naar de tekst van de bepaling te oordelen, geen voertuigen of andere zaken mogen worden geplaatst, anders dan voor het directe gebruik door de eigenaren van de betrokken percelen zelf, “zodat dit gebruik (bedoeld wordt kennelijk: en wel op zodanige wijze dat dit gebruik) ongehinderd zal kunnen
plaatsvinden.” Het voorgaande leidt voorshands tot de conclusie dat er op het gehele terrein (als gearceerd op illustratie 1) dan wel op een groot deel daarvan een beperkt (direct) gebruik door de eigenaren is toegestaan, waaronder voorshands wordt begrepen het plaatsen van voertuigen en/of andere zaken voor zover dit plaatsen in tijd is beperkt, bijvoorbeeld voor het inrijden van het terrein, het in/uitladen van een voertuig en het weer wegrijden. Uit de betreffende tekst is voorshands niet
zonder meer af te leiden dat het is toegestaan om voertuigen en/of andere (roerende) zaken langdurig te plaatsen en/of op te slaan. (…) Gebied A is dat deel van het terrein dat loopt langs de noordoostelijke zijde van de fabriekshal van [voormalig belanghebbende 1] tot aan de garages enerzijds en het hek evenwijdig aan de [straatnaam 1] anderzijds, alsmede wordt begrensd door een lijn welke evenwijdig loopt aan de noordwestelijke zijde van het perceel van [gezamenlijke gedaagden in conv. en eisers in reconv.] en welke op illustratie 3 zichtbaar is naast een rij van vijf bakstenen breed, waarvan de bakstenen in tegenstelling tot het overige wegdek in de lengterichting zijn gelegd, en wel (gezien in de richting van de garages) rechts van deze rij bakstenen, en voorts lopende tot aan het hek dat evenwijdig staat aan de [straatnaam 1] .
Gebied B is dat deel van het terrein dat zich bevindt aan de noordwestelijke zijde van de fabriekshal van [voormalig belanghebbende 1] , vanaf het toegangshek tot en met de opening naar de [straatnaam 1] . (…) [voormalig belanghebbende 1] zal worden veroordeeld om het gehele terrein, aangeduid met de letters A en B op vorenbedoelde illustratie 2, vrij te houden ten behoeve van het recht van uitweg van [gezamenlijke eisers in conv. en gedaagden in reconv.] . Met vrij wordt bedoeld dat het slechts zal zijn toegestaan om op het terrein slechts gedurende korte tijd, voor direct gebruik als omschreven onder 4.4, voertuigen en/of andere zaken te plaatsen. Voorts zal [voormalig belanghebbende 1] worden veroordeeld om ten aanzien van derden (waarmee onder andere [gezamenlijke gedaagden in conv. en eisers in reconv.] en de bezoekers van zijn bedrijf worden bedoeld) ervoor zorg te dragen dat het gedeelte, aangeduid met de letter A, vrij (als in vorenbedoelde zin) zal worden gehouden, met dien verstande dat [voormalig belanghebbende 1] geacht wordt aan deze laatste veroordeling te hebben voldaan, wanneer zij het gedeelte A als hiervoor omschreven onder 4.6 en op de wijze als in
illustratie 2 en 3 aangegeven met een gele Verflijn zal hebben omlijnd en voorts voor alle bezoekers duidelijk en op niet mis te verstane wijze kenbaar zal hebben gemaakt dat het, met uitzondering van het kort plaatsen van Voertuigen en/of andere zaken (bijvoorbeeld ten behoeve van het uitladen van voertuigen), niet zal zijn toegestaan om voertuigen en/of andere zaken binnen het gebied aangegeven
met de gele verflijn (voor lange tijd) te plaatsen en,/of te parkeren.”