ECLI:NL:RBGEL:2024:2158

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 maart 2024
Publicatiedatum
15 april 2024
Zaaknummer
47542
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen met een verstandelijk beperkte persoon

Op 29 maart 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met een verstandelijk beperkte persoon. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op of omstreeks 14 augustus 2020 in Doesburg handelingen heeft gepleegd met het slachtoffer, die lijdt aan een ernstige verstandelijke beperking. De verdachte was zich bewust van de beperking van het slachtoffer, waardoor deze niet in staat was om haar wil te bepalen of kenbaar te maken. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer als betrouwbaar beoordeeld, ondersteund door verklaringen van getuigen en de verdachte zelf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen, maar heeft hem vrijgesproken van het primair tenlastegelegde feit van seksueel binnendringen, omdat er onvoldoende bewijs was voor deze beschuldiging. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 93 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 120 uren. Daarnaast is er een contactverbod opgelegd voor de duur van twee jaar. De benadeelde partij, het slachtoffer, heeft recht op smartengeld, dat door de rechtbank is vastgesteld op € 750,00, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/047542-22
Datum uitspraak : 29 maart 2024
Tegenspraak (279 Sv)
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 1993 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] , [postcode] , in [woonplaats] .
raadsvrouw: mr. H. Hadžić, advocaat in Arnhem, waarnemend voor mr. B.J. Schadd.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 augustus 2020 te Doesburg, althans in Nederland,
met [slachtoffer] ,
van wie hij, verdachte, wist dat deze aan een zodanige psychische stoornis,
psychogeriatrische aandoening en/of verstandelijke handicap leed dat deze niet of
onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of
daartegen weerstand te bieden,
een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit
het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten
- het brengen van zijn vinger(s) in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die
[slachtoffer] en/of
- het brengen van zijn tong tussen en/of over de schaamlippen van die [slachtoffer] en/of
- het likken/kussen van de billen en/of de borsten en/of de buik van die [slachtoffer] en/of
- het betasten van de borsten en/of de billen van die [slachtoffer] en/of
- het kussen van het gezicht van die [slachtoffer] en/of
- het leggen van de hand van die [slachtoffer] op zijn, verdachtes, penis;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 augustus 2020 te Doesburg, althans in Nederland,
met [slachtoffer] ,
van wie hij, verdachte, wist dat deze aan een zodanige psychische stoornis,
psychogeriatrische aandoening en/of verstandelijke handicap leed dat deze niet of
onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of
daartegen weerstand te bieden,
een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- het betasten van de borsten en/of de buik van die [slachtoffer] en/of
- het likken/kussen van de borsten van die [slachtoffer] .
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak voor het primair tenlastegelegde bepleit wegens gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs. De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstande dat het likken van de borsten niet bewezen kan worden.
Beoordeling door de rechtbank
Ten laste is gelegd dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een zedenfeit. De rechtbank stelt voorop dat zedenzaken zich doorgaans kenmerken door het feit dat er slechts twee personen aanwezig waren bij de ten laste gelegde seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Ook in deze zaak is dat aan de orde. Bij een ontkennende verdachte brengt dit in veel gevallen met zich dat slechts de verklaringen van het (vermeende) slachtoffer als wettig bewijsmiddel voorhanden zijn. Op grond van het bepaalde in artikel 342, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is de enkele verklaring van één getuige (in deze zaak het slachtoffer) in beginsel onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Daar staat tegenover dat, met name in zedenzaken, een geringe mate aan steunbewijs in combinatie met de verklaringen van het slachtoffer voldoende wettig bewijs kan opleveren. Voor een bewezenverklaring is daarnaast vereist dat de rechtbank uit de wettige bewijsmiddelen onverminderd de overtuiging heeft gekregen dat de verdachte de hem verweten feiten heeft begaan.
Bewijsmiddelen
Uit het indicatiebesluit AWBZ-zorg en ontwikkelingsperspectief volgt dat [slachtoffer] een ernstige verstandelijke beperking heeft en dat zij sociaal-emotioneel functioneert op het niveau van een kind in de leeftijd van 4 jaar en 7 maanden. [2]
[aangever] , de nicht (en voormalig persoonlijk begeleider) van [slachtoffer] , heeft op 17 augustus 2020 verklaard dat zij vrijdagavond (
de rechtbank begrijpt: 14 augustus 2020) met de familie samen waren. Niemand wist op een goed moment later op de avond waar [slachtoffer] was. Toen [slachtoffer] rond 0:30 uur aan kwam lopen, zei ze dat ze een wandeling had gemaakt met [verdachte] . Ze vertelde dat hij haar had aangeraakt bij haar borsten en buik en haar ook kusjes had gegeven, waarbij ze haar borsten aanwees. [aangever] hoorde dit direct die vrijdagnacht van [slachtoffer] . Samen met de moeder van [slachtoffer] heeft ze [slachtoffer] toen uitgekleed. Volgens [aangever] stonken de borsten van [slachtoffer] naar spuug, het was een nare zure geur. [3]
[getuige] , de moeder van [slachtoffer] , heeft op 19 augustus 2020 verklaard dat [slachtoffer] tegen haar had verteld dat [verdachte] snoepjes had. [slachtoffer] vertelde dat er dingen met [verdachte] zijn gebeurd die mensen doen als ze getrouwd zijn. Ze had dit als eerste aan haar nicht verteld. Het was gebeurd op 14 augustus (
de rechtbank begrijpt: 14 augustus 2020). [getuige] heeft verklaard dat [slachtoffer] dit op een angstige manier vertelde en angstig huilde. [4]
[slachtoffer] heeft tijdens de voorbereiding op het studioverhoor op 19 augustus 2020 verklaard dat de buurjongen aan haar had gezeten. Hij wilde haar snoepjes geven. Ze waren in een park. [slachtoffer] deed met haar handen voor dat hij aan haar borsten had gezeten. [5] Tijdens het studioverhoor op 20 augustus 2020 heeft [slachtoffer] verklaard dat hij (de rechtbank begrijpt: verdachte) aan haar vroeg of ze naar buiten kwam. Hij had snoep, chips, chocola en alcohol. Ze verklaarde dat hij haar heeft aangeraakt, “hier” (gaat met haar beide handen naar haar borsten) en dat hij daar ‘tuf’ deed. Ze weet dat omdat de tuf stonk. Ze verklaarde dat hij haar tussen het topje en onder haar topje aanraakte. Toen ze liepen, deed hij een hand op haar buik. [6]
Verdachte heeft verklaard dat hij die avond met [slachtoffer] naar het park liep. Hij heeft verklaard dat hij haar heeft aangeraakt. Hij heeft met zijn vingers haar borsten aangeraakt en gevoeld tussen haar borsten. Ook heeft hij haar borsten gekust en erover gewreven en over haar buik gevoeld. [7] Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] vanwege haar ziekte geen onderscheid kan maken met wie ze mee gaat. Zij heeft een verstandelijke beperking. [8]
Betrouwbaarheid
De rechtbank ziet zich in de eerste plaats voor de vraag gesteld of de verklaringen van [slachtoffer] als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt en voor het bewijs kunnen worden gebezigd. [slachtoffer] heeft op 19 augustus 2020 ter gelegenheid van de voorbereiding op het studioverhoor verklaard en op 20 augustus 2020 in een studioverhoor een verklaring afgelegd. Voorts heeft zij verklaringen afgelegd tegenover familieleden, zoals hierboven bij de bewijsmiddelen weergegeven. De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer] consistent heeft verklaard en dat haar verklaringen specifiek en gedetailleerd zijn. Aan de betrouwbaarheid van haar verklaringen draagt onder meer bij dat [slachtoffer] specifiek heeft verklaard dat verdachte ‘tuf’ (
spuug) op/bij haar borsten heeft gedaan en heeft de nicht van [slachtoffer] verklaard dat [slachtoffer] borsten naar spuug stonken. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer] te twijfelen.
Steunbewijs
De rechtbank dient te beoordelen of de verklaringen van [slachtoffer] voldoende steun vinden in ander materiaal. De verklaringen van [slachtoffer] worden voor wat betreft de gepleegde seksuele handelingen voor een deel ondersteund door de verklaring van verdachte zelf. Daarmee is voldaan aan het bewijsminimum. Bovendien vinden de verklaringen van [slachtoffer] bevestiging in de door de moeder van [slachtoffer] beschreven emotionele toestand waarin [slachtoffer] kort na het gebeuren verkeerde.
Kwalificatie
De rechtbank acht op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ontucht met [slachtoffer] , namelijk dat hij haar borsten en buik heeft betast en haar borsten heeft gekust.
De vraag of daarnaast van seksueel binnendringen, een (veel) verdergaande beschuldiging dan de ontucht met een (veel) hoger strafmaximum, sprake is geweest, behoeft een nadere beoordeling. [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte met zijn vinger in haar vagina is geweest. De rechtbank stelt allereerst vast dat het dossier geen (direct) steunbewijs biedt voor het voor artikel 243 Sr vereiste binnendringen. Strikt genomen is dit ook niet noodzakelijk, nu de verklaring van [slachtoffer] op een aantal andere punten wel wordt ondersteund. Echter, uit onderzoek naar een bij [slachtoffer] afgenomen zedenkit is gebleken dat in de vagina van [slachtoffer] geen DNA is aangetroffen dat matcht met het DNA van verdachte. Deze omstandigheid vormt naar het oordeel van de rechtbank een contra-indicatie voor het binnendringen en daarom valt niet zonder redelijke twijfel vast te stellen dat daarvan – naast de hierboven bewezen verklaarde handelingen – die dag sprake is geweest. Bij gebrek aan voldoende steunbewijs voor het deel van de tenlastelegging dat ziet op binnendringen, zal de rechtbank verdachte dan ook vrijspreken van het primair tenlastegelegde.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde als volgt. De strafbepaling in artikel 247 Sr beschermt kwetsbare doelgroepen (zoals verstandelijk beperkten) tegen het plegen of dulden van ontuchtige handelingen. In geval van verstandelijk beperkten wordt gedoeld op een stoornis waardoor de wil omtrent seksuele handelingen niet goed kan worden bepaald. Voor strafbaarheid van een gedraging is dus vereist dat komt vast te staan dat het slachtoffer leed aan een psychische stoornis of een verstandelijke beperking en dat het slachtoffer daardoor niet of onvolkomen in staat was zijn wil ten aanzien van de gepleegde seksuele handelingen te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden (HR 12 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD6205).
De rechtbank kan op grond van het dossier vaststellen dat [slachtoffer] een verstandelijke beperking heeft en een sociaal emotioneel vermogen heeft van een kind in de leeftijd van 4 jaar en 7 maanden. [slachtoffer] functioneert dus in sociaal emotionele zin op het niveau van een jong kind. Om deze reden is de rechtbank van oordeel dat de verstandelijke beperking van [slachtoffer] kan worden aangemerkt als een ‘zodanige verstandelijke handicap dat zij onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden’ in de zin van artikel 247 Sr. Gezien deze beperking was zij niet voldoende in staat om ten aanzien van de seksuele handelingen van de verdachte haar wil te bepalen, kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden.
Uit de bewijsmiddelen volgt verder dat verdachte op de hoogte was van de beperking van [slachtoffer] .
De rechtbank komt, gelet op de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen, tot een bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op of omstreeks 14 augustus 2020 te Doesburg,
althans in Nederland,
met [slachtoffer] ,
van wie hij, verdachte, wist dat deze aan een zodanige
psychische stoornis,
psychogeriatrische aandoening en/ofverstandelijke handicap leed dat deze niet of
onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of
daartegen weerstand te bieden,
een of meerontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- het betasten van de borsten en
/ofde buik van die [slachtoffer] en
/of
- het
likken/kussen van de borsten van die [slachtoffer] .
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van subsidiair:
met iemand van wie hij weet dat hij aan een zodanige verstandelijke handicap lijdt dat hij niet of onvolkomen in staat is zijn wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, ontuchtige handelingen plegen.

5.De strafbaarheid van het feit.

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en met een proeftijd van 2 jaar. Verder heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte een maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op te leggen in de vorm van een contactverbod voor de duur van 2 jaar.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit aan verdachte een taakstraf op te leggen, eventueel gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf. De raadsvrouw heeft bepleit aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die het voorarrest overstijgt.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met het slachtoffer, die een verstandelijke beperking heeft. Het slachtoffer heeft door haar verstandelijke beperking geen weerstand kunnen bieden aan deze ontuchtige handelingen. Ondanks de wetenschap dat het slachtoffer leed aan een verstandelijke handicap, heeft hij zich niet bekommerd om haar welzijn en zich enkel laten leiden door de bevrediging van zijn seksuele gevoelens. Daarbij heeft hij kennelijk in het geheel niet stilgestaan bij de gevolgen die dit voor haar zou kunnen hebben en de emotionele schade die hij daarmee bij haar aanrichtte.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank verder acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 5 februari 2024, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Uit het reclasseringsadvies van 4 maart 2024 blijkt dat op meerdere leefgebieden instabiliteit heerst. Daarnaast zou verdachte gediagnosticeerd zijn met een licht verstandelijke beperking. Er lijkt sprake te zijn van beperkte sociale en copingvaardigheden, waardoor een begeleide dan wel beschermde woonvorm meer passend zou zijn dan de huidige huisvesting bij moeder. Daar komt bij dat het slachtoffer in dezelfde straat als betrokkene woonachtig is. Op het gebied van financiën waren er in het verleden problemen (bekostigen van zijn verslaving). Echter, inmiddels worden de financiën beheerd door een bewindvoerder, hetgeen een positieve invloed heeft. De reclassering adviseert de zaak af te doen zonder reclasseringsbemoeienis, maar met oplegging van een contactverbod.
Uit het verslag van de ambulant begeleider, overgelegd door de raadsvrouw, blijkt dat verdachte stappen in de goede richting zet. Zo staat hij onder bewind, is zijn verslavingsbehandeling met succes afgerond en wordt er ingezet op beschermd wonen.
De rechtbank acht een taakstraf, in combinatie met een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf, in deze zaak het meest passend.
Met betrekking tot het procesverloop overweegt de rechtbank nog als volgt. Op 23 november 2021 is verdachte in verzekering gesteld en is jegens hem een handeling verricht waaraan hij in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem door het Openbaar Ministerie strafvervolging zou worden ingesteld. De rechtbank wijst op 29 maart 2024 – en derhalve niet binnen twee jaren na dit moment – vonnis. De redelijke termijn is dus met ongeveer 4 maanden overschreden. Deze overschrijding van de redelijke termijn valt niet aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank zal deze overschrijding verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat de op te leggen taakstraf zal worden gematigd. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de rechtbank verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 93 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest. Dit betekent dat verdachte op dit moment niet naar de gevangenis hoeft. Verder wordt een taakstraf van 120 uren opgelegd. Dit is een aanzienlijk lagere straf dan gevorderd door de officier van justitie, omdat de rechtbank tot een andere (minder vergaande) bewezenverklaring komt.
Ten slotte zal de rechtbank aan verdachte ter voorkoming van strafbare feiten een contactverbod met het slachtoffer voor de duur van twee jaar opleggen, zoals ook geadviseerd door de reclassering in haar rapport. Zij zal dit doen in de vorm van een maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr. De rechtbank stelt de vervangende hechtenis op vier dagen per overtreding met een maximum van zes maanden.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in verband met het tenlastegelegde een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 2.500,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat, in verband met de bepleite vrijspraak van het primair tenlastegelegde, de hoogte van de vordering dient te worden gematigd.
Overweging van de rechtbank
Smartengeld
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen één van de categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt.
Door het bewezenverklaarde is de benadeelde op andere wijze in de persoon aangetast. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 750,00 vaststellen.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Verdachte is vanaf 14 augustus 2020 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 38v, 38w en 247 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
93 dagen;
 bepaalt dat
een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten
90 dagen,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de
proeftijd van twee jarenschuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 legt op een
taakstrafvan
120 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
60 dagen;
 legt een
vrijheidsbeperkende maatregelop grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op, inhoudende dat verdachte gedurende
2 jaarop geen enkele wijze – direct of indirect – contact mag zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 1998;
 beveelt dat vervangende hechtenis van 4 dagen wordt toegepast voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een totale duur van ten hoogste zes maanden;
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij
  • veroordeelt verdachte in verband met het subsidiaire feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 750,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 augustus 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot smartengeld;
 veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 750,00 aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 augustus 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 15 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.L. Wesstra (voorzitter), A.J.H. Steenweg en J.M. Breimer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.L.M. van Schaik, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 maart 2024.
mr. Steenweg is buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] , van de politie Eenheid Oost-Nederland, Dienst Regionale Recherche, Afdeling Thematische Opsporing, Team Zeden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2020385419 , gesloten op 19 februari 2022 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Schriftelijke bescheiden, p. 50 en 55.
3.Proces-verbaal van aangifte [aangever] , p. 12-13 en proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden, p. 7.
4.Proces-verbaal van verhoor [getuige] , p. 27.
5.Proces-verbaal voorbereiding studioverhoor, p. 18-19.
6.Aanvullend ingekomen “verbatim” uitwerking van het studioverhoor d.d.. 20 augustus 2020.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 110 en 112.
8.Processen-verbaal van verhoor verdachte, p. 95-96, 104, 110 en 112.