ECLI:NL:RBGEL:2024:1916

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 maart 2024
Publicatiedatum
4 april 2024
Zaaknummer
C/05/432003 KG RK 24-155
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in belastingzaken

Op 21 maart 2024 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Gelderland in Arnhem een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door drie verzoekers in verband met hun rechtszaken tegen de inspecteur van de belastingdienst over aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2015. De verzoekers stelden dat de eerdere beslissing van de wrakingskamer van 8 september 2023 nietig was, omdat zij niet op de hoogte waren gesteld van de zitting. Dit zou hebben geleid tot een gebrek aan vertrouwen in de onpartijdigheid van de rechter, mr. A.P. Vaatstra.

De wrakingskamer oordeelde dat een rechter alleen gewraakt kan worden als er objectieve omstandigheden zijn die de onpartijdigheid in gevaar brengen. De verzoekers voerden aan dat de rechter vooringenomen was, maar de wrakingskamer concludeerde dat de aangevoerde gronden niet voldoende waren om aan te nemen dat er sprake was van partijdigheid. De eerdere beslissing van de wrakingskamer kon niet opnieuw worden beoordeeld in het nieuwe verzoek.

De wrakingskamer benadrukte dat de verzoekers al twee keer een wrakingsverzoek hadden ingediend, die beide waren afgewezen. Om misbruik van het wrakingsmiddel te voorkomen, werd bepaald dat een volgend verzoek tot wraking in deze zaken niet meer in behandeling zou worden genomen. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK GELDERLAND

locatie Arnhem
wrakingskamer
zaaknummer / rolnummer: C/05/432003/ KG RK 24/155
Beslissing van 21 maart 2024
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van

1.[Verzoeker 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[Verzoeker 2] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3.
[Verzoeker 3] .,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: verzoekers,
gemachtigde: [gemachtigde] ,
strekkende tot wraking van
mr. A.P. VAATSTRA,
rechter in deze rechtbank
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van 14 februari 2024 waarin het mondelinge wrakingsverzoek is vermeld
  • de schriftelijke toelichting op het wrakingsverzoek, ontvangen op 15 februari 2024
  • de mededeling van de rechter dat hij niet berust in de wraking en verder niet op het wrakingsverzoek zal reageren.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling is de heer [gemachtigde] verschenen. De rechter heeft laten weten niet te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaken met nummers ARN 22/3939 en 22/3940 tussen verzoekers en de inspecteur van de belastingdienst over de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen en de aanslag Zorgverzekeringswet over het jaar 2015.
2.2.
Verzoekers hebben aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat de in het eerdere wrakingsverzoek genomen beslissing van de wrakingskamer van 8 september 2023
nietig is, omdat de oproeping voor de zitting hen niet had bereikt. Verzoekers hebben van de postbezorging geen bericht ontvangen dat er een aangetekend stuk moest worden afgehaald, waardoor de oproeping, zo blijkt uit een brief van 7 februari 2024 van de wrakingskamer, één dag na de zitting van 28 augustus 2023 door de rechtbank retour is ontvangen. Met die wetenschap had de wrakingskamer de beslissing aan moeten houden en verzoekers de mogelijkheid moeten bieden om alsnog ter zitting te worden gehoord. Het feit dat er een, volgens verzoekers, nietige beslissing is genomen, heeft tot gevolg gehad dat verzoekers geen andere mogelijkheid zagen dan het opnieuw wraken van de rechter. De vooringenomenheid van de rechter blijkt volgens verzoekers (nog steeds) uit twee omstandigheden die tijdens de mondelinge behandeling van 9 augustus 2023 hebben plaatsgevonden. Dit betreft 1) het niet willen geven van een reactie op het door verzoekers naar voren gebrachte feit dat ten onrechte alleen [gemachtigde] als belanghebbende voor de zitting was uitgenodigd in plaats van de drie partijen die in beroep waren gegaan en 2) het geen aandacht willen besteden aan de vooraf bij de rechtbank ingeleverde enveloppe met voor de procedure relevante stukken. Door deze eerdere vooringenomenheid was er geen vertrouwen meer in een onpartijdige en onafhankelijke behandeling van het beroep, aldus verzoekers.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.2.
Dit wrakingsverzoek betreft het tweede wrakingsverzoek van verzoekers dat is gericht tegen de rechter. De wrakingskamer heeft bij beslissing van 8 september 2023 het eerste wrakingsverzoek afgewezen. Tegen een beslissing van de wrakingskamer staat geen rechtsmiddel open. Een uitzondering daarop is onder beperkte omstandigheden mogelijk in hoger beroep tegen de einduitspraak in de zaak zelf. [1] Hieruit volgt dat een eerdere beslissing van de wrakingskamer niet in een nieuwe wrakingsprocedure kan worden herzien, ook niet onder de aangevoerde grond dat in het geheel geen beslissing had mogen worden genomen, omdat de oproeping voor de zitting verzoekers niet zou hebben bereikt.
3.3.
De vraag ligt voor of er een nieuwe grond voor wraking is opgetreden. De door verzoekers naar voren gebrachte omstandigheden die volgens hen leiden tot de conclusie van vooringenomenheid hebben immers plaatsgevonden tijdens de zitting van 9 augustus 2023, en hebben geleid tot het eerste wrakingsverzoek. Tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek is naar voren gekomen dat verzoekers de rechter op 14 februari 2024 hebben gewraakt omdat ze geen vertrouwen meer hadden in de onpartijdigheid van de rechter, gelet op de ervaringen van verzoekers tijdens de zitting van 9 augustus 2023.
3.4.
Zowel de vraag of alle partijen zijn uitgenodigd voor de mondelinge behandeling als de enveloppe met voor verzoekers relevante stukken zijn tijdens de zitting van 14 februari 2024 niet aan de orde gekomen, nu verzoekers vrijwel direct tot wraking van de rechter zijn overgegaan. Zonder dat de rechter zich over die deze punten heeft uitgelaten, bestond bij verzoekers nog steeds de vrees voor partijdigheid. Daargelaten de vraag of hier wel sprake is van de vereiste nieuwe omstandigheden om een volgend verzoek om wraking van dezelfde rechter in behandeling te worden genomen [2] , heeft te gelden dat zowel de beslissing wie voor de zitting wordt uitgenodigd als de beslissing wat tijdens de zitting zal worden besproken moet worden aangemerkt als een procesbeslissing. Een als negatief ervaren procesbeslissing is in het algemeen geen grond voor toewijzing van een verzoek tot wraking. De vraag of een procesbeslissing inhoudelijk juist is, leent zich niet voor een oordeel door de wrakingskamer. Een procesbeslissing kan wel een grond voor wraking opleveren als die beslissing zozeer onbegrijpelijk is, dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de vrees dat de rechter partijdig is dan wel jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert – objectief – gerechtvaardigd is. Dit is een hoge drempel. Uit zowel de toelichting op de wrakingsgronden als de opmerking ter zitting van de gemachtigde van verzoekers dat de rechter de procedure wel kan blijven behandelen als de rechter deze procesbeslissingen zou terugdraaien, volgt dat het door verzoekers gestelde de hoge drempel niet haalt.
3.5.
De slotsom is dat uit hetgeen door verzoekers naar voren is gebracht niet blijkt van vooringenomenheid van de rechter, zodat het verzoek tot wraking wordt afgewezen.
3.6.
Verzoekers hebben nu reeds twee wrakingsverzoeken gedaan die zijn afgewezen en die hebben geleid tot onredelijke vertraging van de rechtspleging. Om verder misbruik van het middel van wraking te voorkomen, ziet de wrakingskamer aanleiding om te bepalen dat een volgend verzoek van verzoekers tot wraking in de procedures met nummers ARN 22/3939 en 22/3940 niet meer in behandeling zal worden genomen.

4.De beslissing

De wrakingskamer van de rechtbank:
  • wijst het verzoek tot wraking af,
  • bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven door mr. G.W.B. Heijmans, voorzitter, mr. M.J.M. Verhoeven en mr. A. L.M. Steinebach-de Wit, in tegenwoordigheid van de griffier mr. [griffier] en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2024.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.ABRvS 20 juli 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AT9705,
2.Zoals bedoeld in artikel 8:16, vierde lid, van de Awb.