ECLI:NL:RBGEL:2024:1912

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 maart 2024
Publicatiedatum
4 april 2024
Zaaknummer
C/05/431703 KG RK 24-130
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechters in een civiele zaak betreffende de Raad voor de Kinderbescherming

Op 19 maart 2024 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, het verzoek tot wraking van de rechters E. van Dusschoten, P.J.C. Cremers en E.J. Swiers afgewezen. Het wrakingsverzoek was ingediend door verzoekster in een civiele zaak waarin de Raad voor de Kinderbescherming betrokken was. Verzoekster had eerder verzocht om uitstel van de zitting en had bezwaar gemaakt tegen de aanwezigheid van een vertegenwoordigster van de gecertificeerde instelling (GI) tijdens de zitting. De rechters hebben deze verzoeken afgewezen, wat verzoekster als vooringenomenheid beschouwde. De wrakingskamer oordeelde dat de rechters niet vooringenomen waren en dat de afwijzing van de verzoeken procesbeslissingen waren die niet onderhevig zijn aan wraking. De wrakingskamer benadrukte dat de procedure niet bedoeld is voor klachten over de wijze van bejegening door rechters en dat verzoekster haar klachten daarover bij het gerechtsbestuur kan indienen. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor partijdigheid van de rechters en dat het verzoek tot wraking daarom werd afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK GELDERLAND, locatie Zutphen
Wrakingskamer
zaaknummer: C/05/431703 / KG RK 24-130
Beslissing van 19 maart 2024
van de wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats]
hierna te noemen: verzoekster,
strekkende tot de wraking van
mr. E. van Dusschoten, mr. P.J.C. Cremers en mr. E.J. Swiers,
rechters in deze rechtbank
hierna te noemen: de rechters.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van verhoor van het behandelde ter zitting met gesloten deuren van deze rechtbank, meervoudige kamer voor burgerlijke zaken, van 30 januari 2024 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld;
  • het e-mailbericht van verzoekster van 2 februari 2024;
  • de reactie van de rechters van 5 februari 2024;
  • de schriftelijke reactie van verzoekster bij e-mailberichten van 22 februari 2024;
  • het e-mailbericht van de wrakingskamer van 27 februari 2024 aan verzoekster met betrekking tot de mogelijkheid van het indienen van stukken.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling met gesloten deuren op 5 maart 2024 is verzoekster verschenen. Verder is niemand verschenen. De rechters hebben laten weten niet te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechters in de zaak
met nummer C/05/429026/ZJ RK 23-1075. Dit is een zaak van De Raad voor de Kinderbescherming, regio Gelderland, locatie Arnhem over [minderjarige] , de [minderjarige] . In die zaak is verzoekster als belanghebbende aangemerkt. Als informant is aangemerkt de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Gelderland, regio Noord, locatie Zutphen (hierna: de GI).
2.2.
De behandeling van die zaak stond eerder gepland op de zitting van 9 januari 2024. Voorafgaand daaraan heeft de rechtbank in het kader van de ‘Pilot kosteloze rechtsbijstand voor ouders die te maken krijgen met een gezagsbeëindigende maatregel of een uithuisplaatsing’ drie keer geprobeerd aan verzoekster een advocaat toe te voegen, maar zonder resultaat. Op 8 januari 2024 heeft verzoekster schriftelijk verzocht om uitstel van de zitting van 9 januari 2024, onder meer zodat zij kon worden bijgestaan door een advocaat. De rechtbank heeft dit verzoek om uitstel toegewezen. Bij brief (en per e-mail) van 10 januari 2024 heeft de rechtbank onder meer aan verzoekster laten weten dat de door haar te zoeken advocaat zich bij de rechtbank kan stellen in de procedure en kan verzoeken om toevoeging voor de kosteloze rechtsbijstand. De zaak is vervolgens gepland op de zitting van 30 januari 2024.
2.3.
Op de zitting van 30 januari 2024 was (onder meer) als vertegenwoordigster van de - als informant aangemerkte - GI aanwezig: [informant] . Blijkens het proces-verbaal van de zitting heeft verzoekster verzocht om uitstel van de behandeling, omdat zij geen advocaat heeft. Verder heeft verzoekster aangegeven dat zij het niet eens is met de aanwezigheid van [informant] als vertegenwoordigster van de GI als procespartij. De rechters hebben het verzoek om uitstel en het verzoek met betrekking tot de aanwezigheid van de betreffende vertegenwoordigster van de GI op de zitting afgewezen. Hierna heeft verzoekster de rechters gewraakt.
2.4.
Volgens het proces-verbaal van de zitting van 30 januari 2024 heeft verzoekster aan haar wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat de rechters haar verzoek om uitstel van de behandeling van de zaak en haar verzoek met betrekking tot de aanwezigheid van voormelde vertegenwoordigster van de GI ten onrechte hebben afgewezen. Verzoekster heeft naar voren gebracht dat, omdat zij geen advocaat heeft, haar rechtspositie niet is beschermd. Ten aanzien van de aanwezigheid van de vertegenwoordigster van de GI heeft verzoekster toegelicht dat bewezen is dat de GI de rechtbank vals heeft voorgelicht en dat [informant] eerder door de rechtbank en de GI ontheven is uit haar taak. Als de rechtbank haar in staat acht om de rechtbank van advies te dienen en haar wil horen in de zaak, dan druist dat volgens verzoekster in tegen elke redelijkheid, billijkheid en werkelijkheidszin.
2.5.
In het e-mailbericht van 2 februari 2024 heeft verzoekster naar voren gebracht dat haar op de zitting van 30 januari 2024, met betrekking tot de gronden van de wraking, met veel druk woorden in de mond zijn gelegd. Verzoekster heeft dit als intimiderend en manipulerend ervaren en niet als onafhankelijk. Ook wil zij dat de wrakingskamer meeneemt dat haar door de rechters, nadat zij om wraking had verzocht, ten onrechte het recht is ontnomen om een geluidsopname te maken.
2.6.
De rechters hebben in hun reactie van 5 februari 2024 laten weten niet in de wraking te berusten en hebben op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.
2.7.
In de e-mailberichten van 22 februari 2024 heeft verzoekster, voor zover hier van belang, naar voren gebracht dat zij in de reactie van de rechters gelezen heeft dat de GI vooraf (
de wrakingskamer begrijpt: voorafgaand aan de zitting) het standpunt had ingenomen dat zij het niet eens zijn met het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot een nieuwe ondertoezichtstelling (OTS) en uithuisplaatsing (UHP). Die informatie heeft verzoekster nooit gekregen terwijl zij meermalen heeft verzocht om tijdig de volledige informatie te krijgen. Verder heeft verzoekster als wrakingsgrond benoemd dat het haar onmogelijk is gemaakt om video-, geluids- en beeldmateriaal als bewijs en onderbouwing van het door haar gestelde, in te dienen. Dit heeft zij tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek nader toegelicht.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden. [1]
3.2.
Verzoekster heeft in haar e-mail van 2 februari 2024 en tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek naar voren gebracht dat de gronden van haar verzoek anders zijn dan in het proces-verbaal van de zitting van 30 januari 2024 is opgenomen en dat haar woorden in de mond zijn gelegd. De wrakingskamer heeft echter geen reden om te twijfelen aan wat in het proces-verbaal van de zitting is opgenomen. De enkele stelling van verzoekster daartoe is onvoldoende. Bovendien heeft verzoekster tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek ook naar voren gebracht dat zij het er niet mee eens was dat [informant] als vertegenwoordigster van de GI de rechters zou informeren. Daartoe heeft verzoekster (onder meer) op dezelfde omstandigheden gewezen zoals die ook in het proces-verbaal van de zitting van 30 januari 2024 zijn benoemd. De wrakingskamer gaat daarom uit van de gronden zoals die in dat proces-verbaal zijn opgenomen, zoals verwoord onder 2.4.
3.3.
De wrakingskamer overweegt als volgt. Verzoekster vindt de rechters vooringenomen, omdat zij - volgens verzoekster ten onrechte - haar verzoek om uitstel van de zitting en haar verzoek met betrekking tot de aanwezigheid van de vertegenwoordigster van de GI hebben afgewezen. Het betreft hier procesbeslissingen door de rechters en de vraag of die afwijzingen juist zijn, kan alleen worden beoordeeld als daartegen een rechtsmiddel (zoals hoger beroep) is aangewend. De wrakingsprocedure is daarvoor niet bestemd, omdat het daarin uitsluitend gaat over de (schijn van) vooringenomenheid van de rechter. Om dezelfde reden kan ook de motivering van een rechterlijke beslissing in beginsel geen grond vormen voor wraking, zelfs niet als deze motivering onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier wordt geacht of ontbreekt. Dit is uitsluitend anders indien de motivering in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid. [2] De aangevoerde grond haalt deze hoge drempel niet, hetgeen als volgt wordt toegelicht.
3.3.1.
De rechters hebben ter motivering van de afwijzing van het verzoek om uitstel van de zitting aangegeven dat er tevergeefs drie pogingen zijn gedaan om aan verzoekster een advocaat toe te voegen, dat aan verzoekster kenbaar is gemaakt dat dit niet gelukt is en dat ook aan verzoekster kenbaar is gemaakt dat het bij die stand van zaken vervolgens aan haarzelf is om een advocaat te vinden die haar van rechtsbijstand kan voorzien. Daarbij hebben de rechters in hun reactie op het wrakingsverzoek toegelicht dat bij de beslissing het belang van verzoekster bij een tweede uitstel van de zitting is afgewogen tegen het belang van haar dochter bij een voortvarende behandeling van het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming. Ter motivering van de afwijzing van het verzoek met betrekking tot de aanwezigheid van de vertegenwoordigster van de GI hebben de rechters aangegeven dat de GI geen procespartij is, maar als informant is opgeroepen om de rechtbank desgewild te informeren als de rechtbank vragen heeft. Het is daarbij aan de GI zelf om te bepalen wie als vertegenwoordiger van de GI op de zitting verschijnt en dat de GI niet zelf het verzoek doet. In hun reactie op het wrakingsverzoek hebben de rechters toegelicht dat de GI standaard op zitting wordt uitgenodigd als toehoorder en om desgewenst vragen te beantwoorden en dat het belang van hun aanwezigheid in de zaak nog eens wordt onderstreept door het vooraf ingenomen standpunt van de GI (de GI is het niet eens met het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming). Deze motivering geeft geen blijk van vooringenomenheid, laat staan dat deze motivering louter zou kunnen worden verstaan als blijk van vooringenomenheid.
3.3.2.
Het voorgaande geldt ook voor wat verzoekster tijdens de mondelinge behandeling heeft opgemerkt over dat het niet zo is dat zij rechtsbijstand door mr. Simons heeft geweigerd (zoals in de reactie van de rechters staat), maar dat mr. Simons heeft gezegd dat verzoekster niet mee mocht naar de zitting en dat zij anders een andere advocaat moest zoeken, wat verzoekster heeft gedaan. Of de rechters dit terecht hebben opgevat als een weigering van verzoekster en daarmee voldoende hebben ondernomen om een advocaat aan verzoekster toe te voegen, maakt immers onderdeel uit van de (motivering van de) beslissing tot afwijzing van het verzoek om uitstel.
Verzoekster heeft er in haar e-mail van 22 februari 2024 en tijdens de mondelinge behandeling van haar wrakingsverzoek nog op gewezen dat zij het vooraf door de GI ingenomen standpunt nooit heeft gekregen. Voor zover hier al vanuit moet worden gegaan, levert ook dit geen zwaarwegende aanwijzing op voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Dit is iets dat verzoekster naar voren kan brengen tijdens de inhoudelijke behandeling van de zaak waar dit verder kan worden besproken. Daar zijn de rechters nog niet aan toe gekomen vanwege het gedane wrakingsverzoek.
Deze gronden slagen daarom niet.
3.4.
Verzoekster heeft verder in haar e-mail van 2 februari 2024 naar voren gebracht dat zij de woorden/het gedrag van één van de rechters als intimiderend en manipulerend heeft ervaren en zeker niet als onafhankelijk. Deze klachten van verzoekster betreffen in wezen de manier waarop zij door één van de rechters is bejegend. Voor dergelijke klachten is de wrakingsprocedure niet bedoeld. Verzoekster kan over de wijze van bejegening door de rechter een klacht indienen bij het gerechtsbestuur. Concrete feiten en omstandigheden waaruit volgt dat in deze bejegening (de schijn van) partijdigheid van de rechter(s) besloten ligt, zijn gesteld noch gebleken.
3.5.
Daarnaast heeft verzoekster in haar e-mail van 2 februari 2024 opgemerkt dat de wrakingskamer ook mee moet nemen dat haar op de zitting ten onrechte het recht is ontnomen om een geluidsopname te maken. Voor zover verzoekster dit ook ten grondslag heeft willen leggen aan haar wrakingsverzoek, slaagt dit niet. De voorzitter heeft de leiding van het onderzoek op de zitting en bepaalt de regie en orde. In dat kader kan de voorzitter een ordebeslissing, zoals hier de beslissing om de opname uit te zetten, nemen. Deze beslissing is in overeenstemming met de huisregels die voor eenieder gelden binnen de rechtbank. Die beslissing levert dan ook geen zwaarwegende aanwijzing op voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.6.
Verzoekster heeft in haar e-mailberichten van 22 februari 2024, nader toegelicht tijdens de mondelinge behandeling, nog een grond aan haar verzoek toegevoegd, namelijk dat het haar onmogelijk is gemaakt om video-, geluids- en beeldmateriaal als bewijs en onderbouwing in te dienen van het door haar gestelde.
De wet schrijft echter voor dat alle feiten of omstandigheden tegelijk worden voorgedragen. [3] Het doel van dit voorschrift is dat onnodige vertraging wordt voorkomen. Nieuwe omstandigheden worden alleen in de beoordeling betrokken als deze pas na indiening van het verzoek aan verzoeker bekend zijn geworden. De door verzoekster aangevoerde nadere grond was haar echter al vóór indiening van het verzoek bekend. Deze later aangevoerde grond wordt daarom niet in de beoordeling betrokken. Verzoekster heeft tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat in het wrakingsprotocol staat dat zij wel na de zitting nog nieuwe gronden mag aanvoeren. Dit berust echter op een verkeerde lezing van dat protocol. Dat gaat namelijk over het moment waarop een wrakingsverzoek kan worden ingediend en niet over de gronden die daaraan ten grondslag worden gelegd.
Ook deze grond slaagt daarom niet.
3.7.
Gelet op het voorgaande zal de wrakingskamer het verzoek afwijzen.
Ter voorlichting merkt de wrakingskamer nog op dat het verzoekster, blijkens de mondelinge toelichting van haar wrakingsverzoek, met name erom gaat dat zij nog bewijsstukken wil indienen ten behoeve van de inhoudelijke behandeling van de zaak. Volgens haar heeft zij dit tot nu toe niet mogen doen vanwege de omvang van de digitale bestanden. Ook (de mogelijkheid van) het indienen van stukken is iets dat verzoekster tijdens de inhoudelijke behandeling aan de orde kan brengen alwaar dit verder kan worden besproken. Die mogelijkheid is er nu nog niet geweest vanwege het gedane wrakingsverzoek. Daarbij heeft de wrakingskamer tijdens de mondelinge behandeling met verzoekster gesproken over (het belang van) de bijdrage die een advocaat ook hierbij kan verlenen.

4.De beslissing

De wrakingskamer van de rechtbank wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, voorzitter, mr. Y.H.M. Marijs en mr. S. Boot, leden in tegenwoordigheid van de griffier mr. [griffier] en in openbaar uitgesproken op 19 maart 2024.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Artikel 36 en 37, eerste tot en met het derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en artikel 1, vierde en vijfde lid van het Wrakingsprotocol.
2.Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413.
3.Artikel 37, derde lid, van het Rv en artikel 1, vierde lid, van het wrakingsprotocol.