ECLI:NL:RBGEL:2024:1811

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
29 maart 2024
Zaaknummer
10753274
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering werknemer op basis van arbeidsovereenkomst met discrepantie in arbeidsomvang

In deze zaak vordert de eisende partij, vertegenwoordigd door de bewindvoerder van de onderbewindgestelde, dat de kantonrechter vaststelt dat de overeengekomen arbeidsomvang 36 uur per week bedraagt. De werknemer, die sinds 1 november 2014 in dienst is bij Hupkes Houthandel Dieren B.V., heeft jarenlang een salaris ontvangen dat gebaseerd was op een 36-urige werkweek, terwijl hij in de praktijk 40 uur per week werkte. De werknemer stelt dat hij hierdoor te weinig loon heeft ontvangen en vordert achterstallig loon, wettelijke verhogingen en buitengerechtelijke incassokosten. Hupkes betwist de vordering en stelt dat de werknemer altijd voor 40 uur per week is ingeroosterd, maar de kantonrechter oordeelt dat de arbeidsovereenkomst duidelijk een 36-urige werkweek vermeldt. De kantonrechter wijst de vordering grotendeels toe, inclusief een gematigde wettelijke verhoging van 20%.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: 10753274 \ CV EXPL 23-7479
Vonnis van 3 april 2024
in de zaak van
[eisende partij] , IN HAAR HOEDANIGHEID VAN BEWINDVOERDER OVER DE GOEDEREN VAN [onderbewindgestelde],
te Apeldoorn,
eisende partij,
hierna te noemen: [eisende partij] en [onderbewindgestelde] ,
gemachtigde: mr. E.J.M. Brocatus,
tegen
HUPKES HOUTHANDEL DIEREN B.V.,
te Dieren,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Hupkes,
gemachtigde: mr. A. Robustella.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 13 december 2023
- de akte met producties aan de kant van [eisende partij] van 29 februari 2024
- de akte met producties aan de kant van Hupkes van 5 maart 2024
- de mondelinge behandeling van 11 maart 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[onderbewindgestelde] is op 1 november 2014 bij Hupkes in dienst getreden in de functie van machinale houtbewerker E. In de arbeidsovereenkomst staat:
“(…)5. Werktijden en plaats werkzaamheden
In het beginsel werkt werknemer fulltime voor 36 uur per week. Rekening houdend met de persoonlijke situatie van Werknemer hebben Werkgever en Werknemer afgesproken, dat Werknemer in het begin voor een nog te bepalen tijdsbestek van dagen per week zal werken. De werkzaamheden worden gewoonlijk verricht op het bedrijfsterrein van werkgever.

6.Salaris en vakantietoeslag

Het salaris bedraagt € 1.689,00 (zestienhonderd negenentachtig Euro) bruto per maand voor een werkweek van 36 uur. Gedurende het tijdsbestek waarin Werknemer minder dan 36 uur per week werkt, zal het salaris pro rata aan de gewerkte uren worden aangepast.
Het salaris wordt telkens voor het einde van de loonbetalingsperiode uitbetaald. De werkgever verstrekt per loonbetalingsperiode een loonspecificatie (loonstrook).
Werknemer ontvangt 8% vakantietoeslag over de som van de maandsalarissen, die hij in de aan 1 juni van het betreffende kalenderjaar voorafgaande 12 maanden heeft ontvangen. De vakantietoeslag wordt uitbetaald aan het eind van de maand mei, voor zover werknemer op dat moment reeds aanspraak op vakantietoeslag heeft opgebouwd, en voor het overige bij het einde van deze arbeidsovereenkomst.

7.Vakantiedagen

Werknemer heeft recht op 25 vakantiedagen (basis: fulltime voor 36 uur per week) met behoud van salaris per jaar. Deze worden naar evenredigheid van de duur en de omvang van de arbeidsovereenkomst opgebouwd. Werknemer zal de vakantie opnemen wanneer hij dit verkiest tenzij het bedrijfsbelang zich daartegen verzet, waarbij werknemer in ieder geval zal worden toegestaan een aaneengesloten vakantie gedurende 3 opeenvolgende weken te genieten.(…)”

2.2.
Op de arbeidsovereenkomst is de cao voor de Houthandel van toepassing.
2.3.
[eisende partij] is de bewindvoerder over de (toekomstige) goederen van [onderbewindgestelde] .
2.4.
Bij e-mail van 31 januari 2023 schrijft [eisende partij] aan Hupkes dat zij meent dat [onderbewindgestelde] jarenlang te weinig loon heeft ontvangen omdat hij altijd 40 uur heeft gewerkt en maar voor 36 uur betaald heeft gekregen.
2.5.
Bij e-mail van 17 februari 2023 heeft Hupkes de loonvordering weersproken en toegelicht dat er altijd sprake is geweest van een dienstverband voor 40 uur per week en dat op de arbeidsovereenkomst en de loonstroken per abuis staat vermeld dat sprake is van een dienstverband voor 36 uur per week.
2.6.
Vervolgens is door (de gemachtigde van) partijen uitvoering met elkaar gecorrespondeerd maar zij hebben geen overeenstemming bereikt.

3.Het geschil

3.1.
[eisende partij] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat de tussen [onderbewindgestelde] en Hupkes overeengekomen arbeidsomvang 36 uur per week bedraagt;
II. Hupkes veroordeelt om maandelijks aan [eisende partij] te betalen het salaris vanaf oktober 2023, een bedrag van € 2.490,00 bruto op basis van 36 uur per week, zijnde
€ 2.776,03 op basis van 40 uur per week, met een uurloon van € 15,96 bruto, en alle op grond van de cao verplichte salarisverhogingen door te voeren;
III. Hupkes veroordeelt tot betaling aan [eisende partij] een bedrag van € 25.100,11 ter zake achterstallig loon, althans Hupkes te veroordelen tot een in goede justitie vast te stellen bedrag;
IV. Hupkes veroordeelt tot betaling aan [eisende partij] de wettelijke verhoging, althans Hupkes te veroordelen tot betaling van een in goede justitie vast te stellen wettelijke verhoging;
V. Hupkes veroordeelt om aan [eisende partij] te betalen de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.149,68 alsmede de wettelijke rente over de bedragen onder II., III. en IV, althans Hupkes veroordeelt tot betaling van een in goede justitie te bepalen rente;
VI. Hupkes veroordeelt in de proceskosten.
3.2.
[eisende partij] legt aan haar vordering ten grondslag dat [onderbewindgestelde] al ruim vijf jaar 40 uur per week werkt, terwijl hij al die tijd een salaris passend bij een arbeidsomvang voor 36 uur per week heeft ontvangen. [onderbewindgestelde] is echter nooit met Hupkes overeengekomen dat hij vier uur per week meer zou gaan werken tegen hetzelfde salaris. [onderbewindgestelde] heeft derhalve jarenlang te weinig salaris ontvangen, zodat hij een vordering ter zake achterstallig salaris op Hupkes heeft. Omdat het salaris niet is betaald, is Hupkes daarover tevens de wettelijke verhoging verschuldigd.
3.3.
Hupkes voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eisende partij] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen. Hupkes voert daartoe – kort samengevat – aan dat de term fulltime uit de arbeidsovereenkomst zo moet worden uitgelegd dat sprake is van een volledige werkweek. Binnen de onderneming van Hupkes bedraagt een volledige werkweek 38 uur. De werknemers hebben daarbij, conform de toepasselijke cao, recht op (gemiddeld) 92 roostervrije uren. Dat geldt ook voor [onderbewindgestelde] die al jaren 38 uur per week werkt en altijd recht heeft gehad op 92 roostervrije uren, waardoor na aftrek een gemiddelde arbeidsduur van 36 uur per week resteert. [onderbewindgestelde] heeft daarvoor ook betaald gekregen. Van een achterstand in loonbetaling kan dus geen sprake zijn, aldus Hupkes.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Waar gaat het in deze zaak over?
4.1.
Tussen partijen is in geschil of het in de arbeidsovereenkomst overeengekomen salaris geldt voor een werkweek van 36 uur of 40 uur en of, als het overeengekomen salaris geldt voor een 36-urige werkweek, [onderbewindgestelde] in dat geval te weinig loon heeft ontvangen.
In de arbeidsovereenkomst zijn partijen een 36-urige werkweek overeengekomen
4.2.
De kantonrechter oordeelt dat de tussen partijen overeengekomen arbeidsomvang kan en moet worden afgeleid uit de letterlijke tekst van de arbeidsovereenkomst. In de hoofdstukken 5, 6 en 7 van de arbeidsovereenkomst is immers opgenomen:
‘in het beginsel werkt de werknemer fulltime voor 36 uur per week’en
‘het salaris bedraagt
€ 1.689,00 bruto per maand voor een werkweek van 36 uur’en
‘Werknemer heeft recht op 25 vakantiedagen (basis: fulltime voor 36 uur per week)’. Dat is uitgegaan van een 36-urige werkweek volgt ook uit de door [eisende partij] in het geding gebrachte salarisspecificaties van [onderbewindgestelde] . Op die specificaties wordt bij de berekening van het uurloon uitgegaan van een deelfactor 154, hetgeen neerkomt op 36 uur per week (154 / 4).
4.3.
Hupkes wordt dus niet gevolgd in haar verweer dat voor de uitleg van het begrip ‘full time’ in de arbeidsovereenkomst moet worden uitgegaan van een 40-urige werkweek, gelijk de bepalingen in de toepasselijke cao. Als Hupkes een andere uitleg van de letterlijke tekst van de arbeidsovereenkomst voorstond, had van haar als goed werkgever verwacht mogen worden dat zij dit als zodanig in de arbeidsovereenkomst had opgenomen, dan wel dat zij [onderbewindgestelde] uitdrukkelijk had gewezen op de door haar gehanteerde uitleg van het begrip
‘full time’en wat voor consequenties dit voor het uurloon van [onderbewindgestelde] zou hebben. Nu zij dit niet heeft gedaan, mocht [onderbewindgestelde] het begrip
‘full time’aldus begrijpen dat dit zag op de in de arbeidsovereenkomst beschreven werkweek van 36 uur.
4.4.
Hupkes heeft verder aangevoerd dat een fout is gemaakt in de arbeidsovereenkomst en per abuis zou zij de deelfactor 154 / 4 hebben gehanteerd op de salarisspecificatie, in plaats van 173,33 / 4, dat geldt bij een 40-urige werkweek. Ook hierin wordt Hupkes niet gevolgd. Als al sprake zou zijn van een fout in de arbeidsovereenkomst, had het voor de hand gelegen dat dit bij de opvolgende arbeidsovereenkomsten zou zijn hersteld. Dat is niet gebeurd. Eerst nadat [eisende partij] Hupkes in januari 2023 aanschreef over de vermeende loonvordering, heeft Hupkes de salarisspecificaties van [onderbewindgestelde] aangepast, in die zin dat zij een deelfactor 173,33 / 4 is gaan toepassen. Naast dat dit een eenzijdige wijziging van de arbeidsvoorwaarden van [onderbewindgestelde] inhoudt, waarmee [eisende partij] , dan wel [onderbewindgestelde] , niet heeft ingestemd, is dit dus ook niet in overeenstemming met hetgeen partijen bij aanvang van de arbeidsovereenkomst zijn overeengekomen. Bovendien geldt dat een fout in de arbeidsovereenkomst voor rekening en risico van de werkgever komt.
4.5.
Tot slot geldt dat het feit dat het uurloon van [onderbewindgestelde] , als wordt uitgegaan van een 36-urige werkweek, niet overeenstemt met het in de cao genoemde uurloon, en dus ook niet met dat van zijn collega’s, het voorgaande niet anders maakt. Er mag immers ten gunste van de werknemer van de cao worden afgeweken.
4.6.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de gevorderde verklaring voor recht, dat de tussen partijen overeengekomen arbeidsomvang 36 uur per week bedraagt, wordt toegewezen.
4.7.
Voor het vervolg van de beoordeling wordt uitgegaan van een overeengekomen arbeidsomvang van 36 uur per week tegen een, laatstgenoten, salaris van € 2.490,00 bruto per maand, derhalve een uurloon van € 15,96 bruto per uur (€ 2.490,00 / 154 uur).
[onderbewindgestelde] heeft een 40-urige werkweek
4.8.
Tijdens de mondelinge behandeling is door Hupkes toegelicht dat in theorie sprake is van een 40-urige werkweek. Zij roostert haar werknemers in een reguliere werkweek echter slechts voor 38 uur per week in. Met gebruikmaking van de conform de cao toegekende (doorbetaalde) roostervrije uren, worden de werknemers de resterende twee uur op vrijdagmiddag namelijk uit geroosterd. Daarnaast krijgen de werknemers die feitelijk 38 uur per week werken, ook nog 92 roostervrije (doorbetaalde) uren. Deze uren worden door Hupkes ingezet op verplichte vrije dagen, zoals de Paas- en Pinksterdagen en tijdens bedrijfssluitingen (bijvoorbeeld elk jaar tussen Kerst en Oud en Nieuw). Onder aan de streep resteert dan 36 uur per week die feitelijk wordt gewerkt. Deze wijze van inroostering is in overeenstemming met de toepasselijke cao.
4.9.
Tussen partijen staat vast dat de inroostering van [onderbewindgestelde] ook op de hiervoor beschreven wijze plaatsvindt. Dit betekent dat ook [onderbewindgestelde] in theorie een 40-urige werkweek heeft, in plaats van de in de arbeidsovereenkomst overeengekomen arbeidsomvang van 36 uur per week. Net als de andere werknemers van Hupkes, wordt ook [onderbewindgestelde] slechts voor 38 uur per week ingeroosterd en krijgt hij daarnaast ook 92 roostervrije uren, voor het verschil van 38 naar 36 uur per week. Doordat [onderbewindgestelde] slechts voor 36 uur per week betaald kreeg, betaalde hij in feite voor zijn eigen roostervrije tijd. Dat is niet in overeenstemming met de bedoeling van de cao en de daarin opgenomen regels over toekenning van roostervrije tijd. De cao gaat immers uit van een standaardarbeidsduur van 40 uur met 184 roostervrije uren en de in de cao genoemde maandsalarissen zijn gebaseerd op een 40-urige werkweek.
De loonvordering is (grotendeels) toewijsbaar
4.10.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [onderbewindgestelde] te weinig loon uitbetaald heeft gekregen, namelijk voor 36 uur per week, in plaats van 40 uur per week. Hupkes is dus nog loon aan [onderbewindgestelde] verschuldigd.
4.11.
Nu Hupkes de door [eisende partij] als productie 18 in het geding gebrachte berekening van de loonvordering verder niet heeft weersproken, gaat de kantonrechter uit van de juistheid daarvan en wordt deze tot uitgangspunt genomen bij de berekening van het achterstallige loon.
4.12.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eisende partij] erkend dat het deel van de loonvordering dat is gelegen voor 31 januari 2018 is verjaard. Dit betekent dat het gevorderde loon over het jaar 2017 (€ 2.493,92) en de maand januari 2018 (€ 207,83) wordt afgewezen. Datzelfde geldt voor de gevorderde meerurentoeslag van 15 over de periode februari 2018 tot en met september 2023 (€ 2.962,42). Hupkes heeft onweersproken aangevoerd dat deze toeslag enkel verschuldigd is in het geval van deeltijdwerk. Daarvan is bij [onderbewindgestelde] geen sprake.
4.13.
Over de periode februari 2018 tot en met september 2023 is Hupkes nog een bedrag van € 19.756,19 aan loon verschuldigd, te vermeerderen met de vakantietoeslag van 8% van in totaal € 2.380,50 (totaal € 22.136,69). Hupkes wordt veroordeeld tot betaling daarvan.
4.14.
Hupkes wordt ook veroordeeld tot betaling van het loon vanaf oktober 2023 ten bedrage van € 2.776,03 bruto per maand alsmede tot betaling van de op grond van de cao verplichte salarisverhogingen.
Wettelijke verhoging
4.15.
Omdat Hupkes niet het volledige loon heeft betaald, is zij daarover de wettelijke verhoging verschuldigd. In de gegeven omstandigheden ziet de kantonrechter aanleiding de gevorderde wettelijke verhoging te matigen tot 20%.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.16.
[eisende partij] vordert betaling van de buitengerechtelijke incassokosten. Genoegzaam is gebleken dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag van € 1.149,68 is niet hoger dan het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief en wordt daarom toegewezen.
Wettelijke rente
4.17.
De gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen vanaf de vervaldatum van de onderscheidenlijke loonbetalingen tot aan de dag van algehele voldoening.
Proceskosten
4.18.
Als de in het ongelijk gestelde partij wordt Hupkes veroordeeld in de proceskosten.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verklaart voor recht dat de tussen partijen overeengekomen arbeidsomvang 36 uur per week bedraagt,
5.2.
veroordeelt Hupkes aan [eisende partij] te betalen het maandelijkse salaris vanaf oktober 2023 van € 2.776,03 bruto op basis van 40 uur per week, met een uurloon van
€ 15,96 bruto, en tot het doorvoeren van alle op grond van de cao verplichte loonsverhogingen,
5.3.
veroordeelt Hupkes aan [eisende partij] te betalen een bedrag van € 22.136,69 bruto aan achterstallig loon,
5.4.
veroordeelt Hupkes aan [eisende partij] te betalen de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over het achterstallig loon, gematigd tot 20%;
5.5.
veroordeelt Hupkes aan [eisende partij] te betalen de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.149,68;
5.6.
veroordeelt Hupkes tot betaling van de wettelijke rente over de bedragen onder 5.2., 5.3. en 5.4., steeds vanaf de datum van opeisbaarheid tot aan de dag van volledige betaling;
5.7.
veroordeelt Hupkes in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van [eisende partij] begroot op € 129,14 aan explootkosten, € 693,00 aan griffierechten, € 1.086,00 aan salaris voor de gemachtigde, € 135,00 aan nakosten, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als Hupkes niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.8.
veroordeelt Hupkes tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.9.
verklaart dit vonnis wat de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad,
5.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.W. de Groot en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2024.