ECLI:NL:RBGEL:2024:1786

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
29 maart 2024
Zaaknummer
ARN - 22_3310
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van loonheffingen bij schenkingen aan werknemers

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 28 maart 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag loonheffingen beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende een naheffingsaanslag opgelegd voor het jaar 2014, waarbij een belastbaar loon van € 360.000 was vastgesteld, inclusief € 78.972 aan belastingrente. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de inspecteur verklaarde het bezwaar ongegrond. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank behandelt de zaak en oordeelt dat de betalingen aan vier werknemers, die door belanghebbende als schenkingen zijn gepresenteerd, niet als loon kunnen worden aangemerkt. De inspecteur had gesteld dat de betalingen verband hielden met de dienstbetrekking van de werknemers, maar de rechtbank oordeelt dat de inspecteur niet heeft aangetoond dat de betalingen als loon moeten worden beschouwd. Belanghebbende heeft overtuigend aangetoond dat de betalingen uit privémotieven zijn gedaan, en de rechtbank acht de toelichting van de gemachtigde geloofwaardig.

De rechtbank vernietigt de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking, en veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 2.370. Tevens moet de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 365 vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 22/3310

uitspraak van de meervoudige belastingkamer van

in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: [naam gemachtigde]),
en

de inspecteur van de belastingdienst, kantoor Groningen, de inspecteur.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 4 maart 2022.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag loonheffingen 2014 opgelegd, berekend naar een belastbaar loon van € 360.000. Daarbij is € 78.972 aan belastingrente in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tijdig beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep op 5 maart 2024 op zitting behandeld. Namens belanghebbende is haar gemachtigde verschenen, bijgestaan door [persoon A] Namens de inspecteur zijn [persoon B], [persoon C], [persoon D] en [persoon E] verschenen.

Feiten

1. In 2014 was [persoon A] ([persoon A]) directeur en (middellijk) voor 43,75% aandeelhouder in belanghebbende. De overige aandelen waren in handen van de compagnon van [persoon A] (43,75%) en [naam] ([naam]; 12,50%). Tussen 2013 en 2016 zijn alle aandelen verkocht aan [naam].
2. In 2014 zijn aan vier personen betalingen gedaan vanaf de betaalrekening van [concernmaatschappij belanghebbende] (een concernmaatschappij van belanghebbende). Vervolgens zijn deze bedragen verrekend in de rekening-courantverhouding met [persoon A]. Aan [persoon F] is een betaling van € 60.000 gedaan en aan [persoon G], [persoon H] en [persoon I] is een betaling van € 100.000 per persoon gedaan. Van de betalingen zijn notariële schenkingsakten opgemaakt.
3. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat er ter zake van deze betalingen sprake is van loon en heeft om die reden een naheffingsaanslag loonheffingen opgelegd aan belanghebbende.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
5. In geschil is of de betalingen als loon in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964 moeten worden beschouwd.
6. De rechtbank komt tot het oordeel dat geen sprake is van loon. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
7. De inspecteur stelt dat sprake is van loon. [persoon F], [persoon G], [persoon H] en [persoon I] waren in het onderhavige jaar en de jaren daarvoor werknemer van belanghebbende. Belanghebbende was zich bewust van het voordeel dat hij aan deze vier werknemers heeft verstrekt. Er is sprake van een causaal verband tussen de betalingen aan de werknemers en hun dienstbetrekking bij belanghebbende. Aannemelijk is dat de betalingen verband houden met de verkoop van de aandelen in belanghebbende aan [naam]. Het is immers gebruikelijk dat werkgevers bij zo’n succesvolle aandelenverkoop een bonus uitkeren aan werknemers met een sleutelpositie (hier: twee senior ICT-architecten, een account director en een directeur operations) voor hun jarenlange trouwe inzet die heeft geresulteerd in een positieve ontwikkeling van de waarde van de onderneming.
8. Belanghebbende stelt dat sprake is van privéschenkingen door [persoon A]. Zij betwist niet dat de vier begunstigden werknemers waren, maar er is volgens haar geen sprake van loon dan wel een bonusbetaling. In 2013 hebben de vier begunstigden al een bonus ontvangen en in 2014 hebben zij niet nogmaals een bonus gekregen. De schenkingen zijn gedaan op grond van de privérelatie tussen hen en [persoon A]. De vier begunstigden verkeerden in 2014 in financieel zwaar weer en daarom wilde [persoon A] hen middels deze schenkingen helpen. De omstandigheid dat de vier begunstigden tot een groep van 9 werknemers behoorden in dezelfde functiegroep en salarisschaal en dat de andere 5 werknemers deze betaling niet hebben ontvangen vormt volgens belanghebbende een indicatie dat het hier een schenking betreft en geen loon. Bovendien waren de vier begunstigden niet in een positie om de waarde-creatie van belanghebbende substantieel te beïnvloeden, aldus nog steeds belanghebbende.
9. Ter zitting heeft belanghebbende haar stelling, dat de betalingen uit privémotieven zijn gedaan, onderbouwd met fotomateriaal, een krantenknipsel en e-mailcorrespondentie uit 2014. Daarbij heeft [persoon A] – kort samengevat – toegelicht dat hij inmiddels aan 21 mensen, waaronder een broer en zus van zijn echtgenote, schenkingen heeft gedaan. Alle 21 begunstigden zijn kennissen of familie van [persoon A] en zijn vrouw, waarbij alleen [persoon F], [persoon G], [persoon H] en [persoon I] ook werknemers van belanghebbende zijn. [persoon I] heeft een hechte band met de familie van de vrouw van [persoon A], [persoon H] is bevriend met de oudste én jongste broer van [persoon A] en [persoon F] en [persoon G] behoren tot de geloofsgemeenschap van de compagnon van [persoon A]. Tot slot heeft belanghebbende ter zitting toegelicht dat alle schenkingen op dezelfde manier via de notaris zijn geregeld.
10. Loon is al hetgeen uit een (vroegere) dienstbetrekking wordt genoten, daaronder mede begrepen hetgeen wordt vergoed of verstrekt in het kader van de dienstbetrekking. [1] Bij de beoordeling of sprake is van loon, is bepalend de mate van (causaal) verband met de dienstbetrekking. Meer specifiek rust op de inspecteur de bewijslast om aannemelijk te maken dat de onderhavige betalingen zozeer hun grond in de dienstbetrekking vinden dat zij als daaruit genoten moeten worden aangemerkt. [2] Gelet op de gemotiveerde betwisting door belanghebbende acht de rechtbank de inspecteur hierin niet geslaagd.
11. De rechtbank acht de toelichting van [persoon A] ter zitting geloofwaardig, omdat deze gedetailleerd en concludent is, grotendeels bevestiging vindt in de overgelegde bewijsstukken en overigens geen (noemenswaardige) tegenstrijdigheden met de overige dossierstukken vertoont. Gelet hierop en gelet op het onder 8. gestelde heeft de inspecteur naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet aannemelijk gemaakt dat de betalingen aan de vier zozeer hun grond in de dienstbetrekking vinden dat zij als daaruit genoten moeten worden aangemerkt. Bovendien valt zonder een nadere toelichting van de inspecteur, die ontbreekt, niet in te zien waarom [persoon A], als sprake zou zijn van loon, als enige van de drie aandeelhouders in belanghebbende uiteindelijk de betaling aan de vier werknemers heeft gedragen. Gelet op het voorgaande kunnen de betalingen niet als loon worden aangemerkt, zodat de beroepsgrond slaagt.
12. Hetgeen de inspecteur overigens nog heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden. Weliswaar zijn de betalingen verricht vanaf de betaalrekening van een concernmaatschappij met medeweten van belanghebbende, maar feit is dat de betalingen uiteindelijk via verrekening in rekening-courant ten laste van het privévermogen van [persoon A] zijn gekomen. Verder heeft de inspecteur gerefereerd aan de uitspraak van Rechtbank Den Haag van 16 juni 2018 in een vergelijkbare zaak, [3] maar anders dan in die zaak heeft belanghebbende in dit geval haar feitelijke stellingen juist wel geconcretiseerd en onderbouwd.
13. Omdat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de betalingen als loon kunnen worden aangemerkt kan de stelling van de inspecteur dat sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast onbesproken blijven.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is gegrond, omdat naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van loon. De uitspraak op bezwaar, de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking moeten dan ook worden vernietigd.
15. De rechtbank ziet in de gegrondverklaring van het beroep aanleiding om de inspecteur te veroordelen in de proceskosten die belanghebbende in het kader van het bezwaar en beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank stelt deze kosten op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.370 (1 punt voor het bezwaarschrift, 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting in bezwaar, 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de rechtbankzitting met een waarde per punt van € 310 in bezwaar en € 875 in beroep en een wegingsfactor 1). Van overige kosten die voor vergoeding in aanmerking moeten komen, is de rechtbank niet gebleken.
16. Omdat het beroep gegrond is, moet de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht aan belanghebbende vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vernietigt de naheffingsaanslag loonbelasting en de belastingrentebeschikking;
  • veroordeelt de inspecteur in de proceskosten ten bedrage van € 2.370;
  • gelast de inspecteur om aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht van € 365 te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Vaatstra, voorzitter, en mr. J.J. Westerbaan en mr. J.J.J. Engel, leden, in aanwezigheid van mr. R.C.H. Graves, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 10, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964.
2.Hoge Raad 31 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:536.