ECLI:NL:RBGEL:2024:1655

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 maart 2024
Publicatiedatum
25 maart 2024
Zaaknummer
420801
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot schadevergoeding wegens tekortkoming in overeenkomst rondom zwembadaanleg

In deze zaak vordert eiser, [eiser], een verklaring voor recht dat gedaagde, [gedaagde], toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van een overeenkomst betreffende de aanleg van een zwembad. Eiser stelt dat de werkzaamheden, uitgevoerd door een onderaannemer van gedaagde, ondeugdelijk zijn uitgevoerd, wat heeft geleid tot schade. Gedaagde betwist echter dat eiser partij is bij de overeenkomst en voert aan dat hij niet in de gelegenheid is gesteld om gebreken te herstellen. De rechtbank oordeelt dat gedaagde op basis van de gedragingen en verklaringen van partijen mocht afleiden dat de overeenkomst met [bedrijf 1] is gesloten en niet met eiser in privé. Hierdoor is niet komen vast te staan dat eiser de overeenkomst is aangegaan, wat leidt tot afwijzing van de vordering. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 3.051,00, te vermeerderen met wettelijke rente indien niet tijdig betaald.

Uitspraak

,RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/420801 / HA ZA 23-270 / 1547
Vonnis van 27 maart 2024
in de zaak van
[eiser],
te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. R. Zwiers te Almere,
tegen
[gedaagde],
te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. N.E. Koelemaij te Assen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 4 oktober 2023,
- het verkort proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 14 februari 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is bestuurder van [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ). Voor zijn woning op zijn privéadres in [plaats] heeft hij door een partij een zwembad laten aanleggen. Rondom het zwembad dienden nog een betonrand te worden gestort en vervolgens tegels te worden gelegd. Via de partij die het zwembad had aangelegd is hij in contact gekomen met [gedaagde] , die de opdracht heeft aangenomen. Een onderaannemer van [gedaagde] heeft de werkzaamheden vervolgens uitgevoerd.
2.2.
[eiser] is het niet eens met de wijze waarop deze werkzaamheden zijn uitgevoerd. Partijen hebben zowel mondeling als schriftelijk met elkaar gecommuniceerd, maar zijn niet tot een oplossing gekomen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – een verklaring voor recht dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst en veroordeling van [gedaagde] tot betaling aan hem van € 29.781,81, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
Aan zijn vordering legt [eiser] ten grondslag dat tussen partijen een overeenkomst is gesloten op basis waarvan (een onderaannemer van) [gedaagde] gehouden was werkzaamheden uit te voeren rondom het zwembad van [eiser] . Hij stelt dat (de onderaannemer van) [gedaagde] deze werkzaamheden, te weten het storten van een betonrand en leggen van tegels, ondeugdelijk heeft uitgevoerd als gevolg waarvan hij schade heeft geleden. Hij vordert nu vervangende schadevergoeding in plaats van nakoming door [gedaagde] , bestaande uit kosten voor herstel van de betonrand en de tegels. Daarnaast vordert hij vergoeding van de kosten voor ontbrekende tegels en nakoming van de afspraak dat [gedaagde] een deel van de door [eiser] al betaalde facturen zou crediteren. [eiser] vordert tot slot vergoeding van de kosten van de partij die de gebreken heeft geïnspecteerd.
3.3.
[gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure. [gedaagde] betwist dat [eiser] partij is bij de overeenkomst. Ten aanzien van de afspraak dat [gedaagde] een deel van de facturen zou crediteren beroept hij zich op vernietiging van die afspraak wegens bedreiging op grond van artikel 3:44 BW. Hij betwist voorts dat sprake is van verzuim, nu hij niet in de gelegenheid is gesteld om gebreken te herstellen, en dat hij te weinig tegels heeft geleverd. Ook betwist hij de hoogte van de schade. Tot slot stelt hij dat [eiser] ongerechtvaardigd zou worden verrijkt indien [gedaagde] zowel de facturen moet terugbetalen als de herstelkosten moet vergoeden.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Kern van het geschil tussen partijen is de vraag of [gedaagde] is gehouden een bedrag te betalen doordat hij de betonrand en de tegels rondom het zwembad van [eiser] niet deugdelijk heeft gestort c.q. gelegd. Gelet op het verweer van [gedaagde] dient voorafgaand daaraan eerst de vraag te worden beantwoord of [eiser] partij is bij de overeenkomst met [gedaagde] .
Wie is partij bij de overeenkomst?
4.2.
Het antwoord op die vraag is afhankelijk van hetgeen partijen jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden. Tot de relevante omstandigheden behoort de kenbare hoedanigheid van partijen en de context waarin partijen optraden. Ook gedragingen, verklaringen en andere omstandigheden die hebben plaatsgevonden nadat de overeenkomst is gesloten, kunnen van belang zijn (Hoge Raad 29 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1615).
4.3.
Niet in geschil is dat partijen in persoon hebben gesproken over de te verrichten werkzaamheden rondom het zwembad en dat [eiser] in dat kader het visitekaartje met daarop de gegevens van zijn vennootschap [bedrijf 1] aan [gedaagde] heeft verstrekt. [gedaagde] heeft op basis van deze gegevens een offerte opgesteld op naam van [bedrijf 1] . Ook de eerste factuur heeft hij op naam van [bedrijf 1] gesteld. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] verklaard dat hij aan [gedaagde] heeft medegedeeld dat alle benodigde materialen op het adres van [bedrijf 1] moesten worden geleverd, omdat hij niet altijd thuis zou zijn. [eiser] correspondeerde over de werkzaamheden met [gedaagde] vanaf zijn zakelijke e-mailadres. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] onweersproken toegelicht dat hij bij telefonische contacten met [eiser] (ook) diens secretaresse aan de lijn kreeg. In de sommaties van 3 en 22 mei 2023 die [gedaagde] ontving stond vermeld dat de advocaat optrad namens [bedrijf 1] . Zijn reactie heeft [gedaagde] op 10 mei 2023 ook gericht aan [bedrijf 1] .
4.4.
Uit deze verklaringen en gedragingen heeft [gedaagde] naar het oordeel van de rechtbank mogen afleiden dat [bedrijf 1] en niet [eiser] in privé partij is bij de overeenkomst. Hieraan doet niet af dat [eiser] na ontvangst van de eerste factuur aan [gedaagde] heeft gevraagd deze factuur te crediteren en op zijn naam te stellen. Gesteld noch gebleken is dat partijen hierbij expliciet hebben besproken over de vraag wie moest worden aangemerkt als contractspartij. [gedaagde] heeft onweersproken aangevoerd dat het voor hem om het even was wie de facturen zou betalen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde] uit de enkele verklaring van [eiser] ook niet hoeven afleiden dat een ander dan [bedrijf 1] moest worden aangemerkt als contractspartij. Eerst op 31 mei 2023 heeft de advocaat van [eiser] aan [gedaagde] bericht dat hij niet namens [bedrijf 1] maar namens [eiser] in privé optreedt. Met uitzondering van de facturen die [gedaagde] op verzoek van [eiser] op naam van [eiser] had gesteld, vonden alle verklaringen en gedragingen daaraan voorafgaand zoals hiervoor vermeld plaats in de context van [bedrijf 1] . Deze verklaringen en gedragingen zagen bovendien op de uitvoering van het werk zelf. De eenzijdige verklaring van de advocaat van [eiser] nadien kan in het licht daarvan geen afbreuk doen aan de verwachting die [gedaagde] inmiddels mocht hebben over de hoedanigheid van zijn wederpartij bij de overeenkomst.
Conclusie
4.5.
Gelet op de betwisting door [gedaagde] is niet komen vast te staan dat [eiser] de overeenkomst met [gedaagde] is aangegaan. Door [eiser] is ook gesteld noch gebleken dat [bedrijf 1] haar rechtsverhouding met [gedaagde] heeft overgedragen aan hem in privé, terwijl [gedaagde] heeft betwist dat hij zijn medewerking aan deze overdracht heeft verleend. Evenmin heeft [eiser] een akte overgelegd waaruit deze overdracht van de rechtsverhouding aan hem blijkt, zoals artikel 6:159 BW wel vereist. Gelet hierop zal de vordering van [eiser] worden afgewezen. Aan een verdere inhoudelijke beoordeling van het geschil wordt dan ook niet toegekomen.
4.6.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht
1.301,00
- salaris advocaat
1.572,00
(2 punten × tarief III € 786,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
3.051,00
4.7.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 3.051,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de onder r.o. 5.2 en 5.3 vermelde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.W.M. Olthof en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2024.