ECLI:NL:RBGEL:2024:1600

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
22 maart 2024
Zaaknummer
294407
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van twee jongens voor het medeplegen van een aanslag met een vuurwerkbom op een woning

Op 19 maart 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen twee jongens, destijds 16 en 17 jaar oud, die beschuldigd werden van het medeplegen van een aanslag met een vuurwerkbom op een woning in Haaften. De rechtbank heeft vastgesteld dat op 10 november 2022 een explosie heeft plaatsgevonden bij de voordeur van de woning van de slachtoffers, waarbij aanzienlijke schade is ontstaan. De 16-jarige jongen is veroordeeld tot 421 dagen jeugddetentie, waarvan 240 dagen voorwaardelijk, terwijl de 17-jarige jongen 283 dagen jeugddetentie, waarvan 120 dagen voorwaardelijk, opgelegd kreeg. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was dat de jongens samenwerkten bij het plegen van de feiten, ondanks de verdediging die een alternatieve lezing van de gebeurtenissen aanvoerde. De rechtbank concludeerde dat de rol van de 16-jarige jongen significant was en dat hij als medepleger moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de impact van de aanslag op de slachtoffers, die door de explosie gedwongen werden om onder te duiken. De rechtbank legde bijzondere voorwaarden op aan de voorwaardelijke jeugddetentie, waaronder toezicht door de jeugdreclassering en een gebiedsverbod voor Haaften. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partijen, die aanzienlijke materiële en immateriële schade hebben geleden door de explosie.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/294407-22
Datum uitspraak : 19 maart 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 2004 in Den Haag,
wonende aan de [adres 1] in Den Haag,
raadsman: mr. N.M. Fakiri, advocaat in Den Haag.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een terechtzitting met gesloten deuren.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 10 november 2022 te Haaften, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een explosief voorwerp richting (een deur van) een woning (aan de [adres 2] te Haaften) te gooien en/of dat explosief voorwerp aldaar te doen/laten exploderen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of de daarin aanwezige goederen en/of naastgelegen
woning(en)/pand(en)/goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
2.
hij op of omstreeks 10 november 2022 te Haaften, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of met brandstichting, door een explosief voorwerp richting (een deur van) een woning (aan de [adres 2] te Haaften) te gooien en/of dat explosief voorwerp aldaar te doen/laten exploderen;
3.
hij op of omstreeks 10 november 2022 te Haaften, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter voorbereiding van de/het te plegen misdrijven/misdrijf van het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing en/of het plegen van zware mishandeling (met voorbedachten rade), strafbaar gesteld in artikel 157, artikel 302 en/of artikel 303 van het Wetboek van Strafrecht, althans een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, opzettelijk een of meer explosieve voorwerpen, bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, vervaardigd en/of voorhanden heeft gehad.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 10 november 2022 om 23:25 uur heeft een explosie plaatsgevonden bij de voordeur van de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aan de [adres 2] in Haaften. Bij deze explosie is schade aan de woning ontstaan. [2] Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij drie staven Cobra vuurwerk heeft aangestoken en naar de woning heeft gegooid. [3] Met de mintgroene iPhone van verdachte is een filmpje gemaakt van de explosie. [4] Ook is met deze telefoon van verdachte ongeveer vier minuten voor de explosie een filmpje van 1 seconde gemaakt van de politieauto die geparkeerd stond voor de woning aan de [adres 2] in Haaften. [5] Op de beschikbare camerabeelden van de omgeving van de woning zijn twee verdachten te zien. [6]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat sprake is van een alternatief scenario. Hij heeft de rechtbank primair gevraagd verdachte vrij te spreken van de ten laste gelegde feiten. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat geen sprake is geweest van het medeplegen van de ten laste gelegde feiten omdat verdachte een kleinere rol had dan de medeverdachte. Meer subsidiair heeft de raadsman gesteld dat het opzet op de bedreiging niet kan worden bewezen. Hij heeft de rechtbank daarom gevraagd verdachte vrij te spreken van de ten laste gelegde bedreiging.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft in het voorgaande vastgesteld dat op de beschikbare camerabeelden van de omgeving van het plaats delict twee verdachten te zien zijn. Eén van de verdachten is medeverdachte [medeverdachte] . De vraag die beantwoord dient te worden, is of verdachte de tweede persoon is geweest die op de camerabeelden te zien is.
De rechtbank overweegt dat medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij met de jongen die tegelijk met hem is aangehouden in de auto naar Haaften is gereden. Alleen hij en de jongen zaten in de auto. De jongen die al in de auto zat, wist waar ze naar toe moesten. Hij had het adres en ook een foto van de woning. [7] Hoewel de raadsman heeft aangevoerd dat de verklaring van [medeverdachte] leugenachtig is, vindt de rechtbank de verklaring van de medeverdachte betrouwbaar. [medeverdachte] belast zichzelf én zijn verklaring vindt steun in de inhoud van de afgetapte telefoongesprekken met derden die [medeverdachte] vanuit de jeugdinrichting heeft gevoerd in de periode dat hij zich tegenover de politie nog op zijn zwijgrecht beriep. [8] Door de raadsman is aangevoerd dat medeverdachte [medeverdachte] een mogelijke derde verdachte probeert buiten schot te houden. Dit zou volgens de raadsman blijken uit het tapgesprek waarin wordt gesproken over [naam 1] , die volgens de raadsman ook wel [naam 1] of [naam 1] wordt genoemd. De rechtbank is van oordeel dat dit verweer berust op een foutieve lezing van dat tapgesprek. In het tapgesprek vertelt [medeverdachte] aan zijn gesprekspartner dat juist verdachte bij de politie over een derde verdachte ‘ [naam 1] ’ zou hebben verklaard. [medeverdachte] laat in dat tapgesprek - kort gezegd - merken dat hij die verklaring grote onzin vond:
‘die chappie met wie hij in de auto zat [loopt] allemaal rare verhalen te vertellen’.
Door verdachte en zijn raadsman is een alternatief scenario geschetst, waarbij verdachte als snorder is gevraagd om met medeverdachte [medeverdachte] en nog een andere jongen naar Haaften te rijden, hij na aankomst in Haaften in de auto op de twee jongens heeft gewacht en hij vervolgens met alleen [medeverdachte] vanuit Haaften weer terug naar Den Haag is gereden. De rechtbank is van oordeel dat dit alternatieve scenario niet aannemelijk is geworden, om de volgende redenen.
Onderzoek naar de derde persoon
Naar aanleiding van de verklaring van verdachte heeft de politie onderzoek gedaan naar degene die door verdachte is aangewezen als de derde jongen: [naam 1] . Verdachte kende hem van vroeger van het voetbal bij [voetbalclub] . Uit het onderzoek volgt dat [naam 1] een sluitend alibi heeft. Van enige betrokkenheid bij de ten laste gelegde feiten is niet gebleken.
De telefoon van verdachte
Uit het dossier blijkt dat medeverdachte [medeverdachte] vlak voor zijn aanhouding een telefoon in zijn rechterhand hield en deze tussen geparkeerde personenauto’s gooide. Deze mintgroene iPhone 11 is door de politie onderzocht. Uit het politieonderzoek bleek dat het de telefoon van verdachte was. Bij zijn aanhouding verklaarde verdachte dat hij geen telefoon bij zich had omdat deze in beslag genomen was door de politie. Vervolgens verklaarde verdachte tijdens zijn eerste verhoor dat hij zijn telefoon niet bij zich had omdat hij deze thuis had laten liggen. Wanneer door de politie aan verdachte wordt voorgehouden dat zijn telefoonnummer en e-mailadres aan de mintgroene iPhone zijn gekoppeld, erkent verdachte na overleg met zijn advocaat dat de gevonden telefoon van hem is. Hij zegt niet te weten hoe het filmpje van de explosie op zijn telefoon terechtgekomen is en geeft aan dat de andere jongens in de auto zijn telefoon gepakt moeten hebben toen hij naar het toilet ging. Op de vraag of één van de twee jongens in de auto zijn telefoon heeft kunnen ontgrendelen, antwoordt verdachte ontkennend. Als verdachte vervolgens wordt geconfronteerd met verdere bevindingen uit het onderzoek aan de telefoon, vertelt verdachte dat hij die middag met ‘ [naam 1] ’ was, de jongen die [medeverdachte]
’s avonds bij zijn auto heeft afgezet, en dat hij [naam 1] de code van zijn telefoon heeft gegeven. Verdachte geeft aan dat één van de jongens zijn telefoon moet hebben gebruikt toen hij deze kwijt was.
De rechtbank overweegt dat verdachte zeer wisselende verklaringen heeft afgelegd over zijn telefoon. Telkens als verdachte door de politie werd geconfronteerd met bevindingen uit het onderzoek, paste verdachte zijn verklaring aan. De rechtbank vindt de verklaringen van verdachte niet geloofwaardig. Daar komt bij dat verdachte geen sluitende verklaring heeft kunnen geven voor onder meer het feit dat in zijn telefoon vijf keer is gezocht naar de locatie [adres 2] in Haaften. Verdachte heeft verklaard dat hij het adres heeft opgezocht op zijn telefoon kort nadat hij via Snapchat een bericht ontving van [naam 1] die hem om een ritje naar Haaften vroeg. Volgens de verklaring van verdachte was dat rond 21:00 - 22:00 uur en kort voordat hij voor het ritje richting Haaften vertrok. Uit de telefoon van verdachte blijkt echter dat naar het adres is gezocht op tijdstippen vlak vóór de explosie, te weten tussen 23:06 en 23:24 uur. Zoekslagen van eerder die avond naar dat adres zijn op het toestel van verdachte niet aangetroffen. [9] Bovendien heeft verdachte verklaard dat tijdens de terugreis van Haaften naar Den Haag in de auto niet is gebeld. Hij heeft desgevraagd geen verklaring kunnen geven voor het uitgaande Snapchat spraakbericht naar ‘ [naam 1] ’ van 23:28:52 uur. [10]
Tussenconclusie
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank de overtuiging dat verdachte op de camerabeelden te zien is als verdachte 2 en dat hij degene is geweest die zijn telefoon zelf heeft gebruikt rond de tijd van de explosie, onder meer om de explosie te filmen.
Medeplegen
De verdediging heeft subsidiair aangevoerd dat van medeplegen geen sprake is, omdat uit het politieonderzoek alleen zou kunnen volgen dat verdachte de auto heeft bestuurd en dat hij de explosie heeft gefilmd met zijn telefoon. De rol van verdachte is daarmee volgens de verdediging veel minder belangrijk geweest dan die van medeverdachte [medeverdachte] .
De rechtbank overweegt dat [medeverdachte] heeft verklaard dat het vuurwerk al in de auto van verdachte lag toen hij bij de auto aankwam, dat verdachte wist waar zij moesten zijn en het adres en een foto had van het huis waar zij moesten zijn. [11] Daarnaast staat vast dat verdachte met [medeverdachte] van Den Haag naar Haaften is gereden en weer terug in de auto die verdachte tot zijn beschikking had. Ook blijkt uit de camerabeelden dat verdachte voorafgaand aan de explosie de omgeving heeft verkend. Op de camerabeelden van de beveiligingscamera’s van de woningen aan de [adres 2] , de [adres 2] en de [adres 2] is immers te zien dat verdachte en [medeverdachte] voorafgaand aan de explosie rondlopen in de omgeving en op de telefoon van verdachte is een kort filmpje aangetroffen waarop de politieauto te zien is die voor de [adres 2] was geparkeerd. Op de beelden van de beveiligingscamera van de [adres 2] is te zien dat de beide verdachten voorbij rennen na de explosie. [12] Tot slot blijkt uit de telefoongegevens van verdachte dat er vlak voor en na de explosie door middel van Snapchat (onder andere spraakberichten) contact is geweest met [naam 1] . [13] Dit is degene die volgens verdachte medeverdachte [medeverdachte] op de avond van de explosie met zijn auto heeft afgezet bij de New York Pizza aan de [weg] . [14]
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de rol van verdachte dient te worden gekwalificeerd als die van medepleger. Met zijn hierboven geschetste handelingen heeft verdachte een wezenlijke en significante bijdrage geleverd aan de gezamenlijke uitvoering van het veroorzaken van de ontploffing. Dat [medeverdachte] uiteindelijk de bom ontstak is daarbij niet doorslaggevend. Zijn rol en die van verdachte zijn, voor zover van belang, inwisselbaar.
Bedreiging
Meer subsidiair is door de verdediging aangevoerd dat verdachte geen opzet had op de bedreiging, maar dat de explosie alleen bedoeld was als vernieling. De rechtbank overweegt in dit verband dat de opzet-eis bij een bedreiging erop is gericht dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging én dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden heeft plaatsgevonden dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan voor het misdrijf waarmee werd gedreigd (ECLI:NL:HR:2005:AT3659).
De rechtbank is van oordeel dat aan de opzet-eis is voldaan. Het enkele gooien van een vuurwerkbom tegen de voordeur van een woning of het medeplegen daarvan is naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf al bedreigend.
Conclusie
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten. Er is daarnaast sprake van ééndaadse samenloop van deze feiten.

3.De bewezenverklaring

De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd. Bewezen kan worden dat:
1.
hij op
of omstreeks10 november 2022 te Haaften
, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een explosief voorwerp richting (een deur van) een woning (aan de [adres 2] te Haaften) te gooien en
/ofdat explosief voorwerp aldaar te doen/laten exploderen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning en
/ofde daarin aanwezige goederen
en/of naastgelegen
woning(en)/pand(en)/goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen,te duchten was;
2.
hij op
of omstreeks10 november 2022 te Haaften,
althans in Nederland,tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen, [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of met brandstichting, door een explosief voorwerp richting (een deur van) een woning (aan de [adres 2] te Haaften) te gooien en
/ofdat explosief voorwerp aldaar te doen/laten exploderen;
3.
hij op
of omstreeks10 november 2022 te Haaften,
althans in Nederland,tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen,ter voorbereiding van de
/hette plegen misdrijven
/misdrijfvan het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing en/of het plegen van zware mishandeling (met voorbedachten rade), strafbaar gesteld in artikel 157, artikel 302 en/of artikel 303 van het Wetboek van Strafrecht,
althans een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld,opzettelijk
een of meerexplosieve voorwerpen, bestemd tot het begaan van dat misdrijf
, heeft verworven, vervaardigd en/ofvoorhanden heeft gehad.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van die onderdelen van de tenlastelegging die niet zijn bewezen.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van:
medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling
en
medeplegen van het voorbereiden van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling, door opzettelijk explosieve voorwerpen bestemd tot het begaan van het misdrijf voorhanden te hebben.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Er is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is strafbaar.

7.De motivering van de straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie van 163 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk. De officier van justitie eist daarbij een proeftijd van twee jaar met als bijzondere voorwaarden het opvolgen van de aanwijzingen van de jeugdreclassering, ook als dat inhoudt ambulante behandeling of coaching, een gebiedsverbod voor Haaften en een contactverbod met medeverdachte [medeverdachte] en de familie [achternaam] . Daarnaast heeft de officier van justitie een werkstraf geëist van 200 uur. De tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, moet volgens de officier van justitie worden afgetrokken van de op te leggen jeugddetentie.
Het standpunt van de verdediging
Voor het geval de rechtbank tot een veroordeling komt, heeft de raadsman de rechtbank verzocht om bij de oplegging van een straf rekening te houden met het feit dat verdachte een first offender is. Daarnaast is de raadsman van mening dat rekening moet worden gehouden met het lange tijdsverloop in de strafzaak. Van belang is dat verdachte zijn leven op orde heeft en niet meer met politie of justitie in aanraking is geweest sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis. De raadsman heeft de rechtbank gevraagd rekening te houden met samenloop van de feiten. Hij is van mening dat het strafadvies van de Raad voor de Kinderbescherming kan worden overgenomen en dat geen onvoorwaardelijke jeugddetentie zou moeten worden opgelegd van langere duur dan de tijd die verdachte al in detentie heeft doorgebracht.
De beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, betrekt de rechtbank de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder die zijn begaan. Ook houdt de rechtbank rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte en met de inhoud van de volgende stukken:
  • het uittreksel justitiële documentatie van 22 januari 2024 (het strafblad),
  • de rapportage Pro Justitia van 23 februari 2023 van drs. [naam 2] , GZ-psycholoog,
  • het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 26 januari 2024.
In het bijzonder neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
Strafblad
Verdachte is niet eerder veroordeeld voor strafbare feiten.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een aanslag op een woning met een vuurwerkbom. De explosie heeft grote impact gehad op de slachtoffers, een gezin met jonge kinderen. Tijdens de zitting heeft de moeder van het gezin op aangrijpende wijze naar voren gebracht hoe haar gezin als gevolg van de aanslag wekenlang moest onderduiken in diverse safehouses. Ook was sprake van veel materiële schade aan de woning. De gevolgen van het handelen van verdachte en de medeverdachte zijn groot en nog elke dag aanwezig voor de slachtoffers. Over het motief van de aanslag tasten de slachtoffers naar eigen zeggen nog in het duister. Verdachte heeft over zijn handelen, de reden van zijn daad en over zijn opdrachtgevers geen openheid van zaken gegeven. Uit het dossier komt voor het overige ook geen duidelijk motief naar voren. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat dit soort aanslagen vaak maar al te gemakkelijk worden gepleegd door veelal jonge ‘uitvoerders’. Er is niet veel meer nodig dan wat eenvoudig te verkrijgen illegaal vuurwerk en (soms) benzine. De opdrachtgevers blijven buiten beeld, maar willen van slachtoffers of hun familieleden iets gedaan krijgen, zoals betaling van een - al dan niet echt bestaande - schuld, willen wraak nemen of simpelweg vrees aanjagen. Dit overkomt ook slachtoffers waarvan het duidelijk is dat zij geen enkele band hebben met criminaliteit. Dit alles leidt tot veel (materiële en psychische) schade bij de slachtoffers zelf, maar ook tot veel onrust in de omgeving en in de rest van de samenleving. Als zoiets in een bepaalde omgeving vaker gebeurt, is er in feite sprake van terreur. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij aan een dergelijk ernstig feit heeft meegewerkt.
Het advies van de deskundige
Verdachte is onderzocht door een GZ-psycholoog. Deze deskundige heeft het volgende gerapporteerd.
Op basis van het onderzoek zijn in diagnostische zin geen stoornissen naar voren gekomen bij betrokkene. Wel komen er enige kwetsbaarheden naar voren die samenhangen met de gevolgen van het traumatische hersenletsel dat veroorzaakt werd door een ernstig ongeval, maar deze kwetsbaarheden geven geen op zichzelf staande ernstige (gedrags)problemen.
Betrokkene ontkent stellig enige betrokkenheid bij de hem ten laste gelegde feiten. Omdat betrokkene een ontkennende verdachte is en er in diagnostische zin geen stoornis naar voren is gekomen, kan geen goede weging worden gemaakt van de mate waarin het ten laste gelegde hem kan worden toegerekend. Er is geen causaal verband te schetsen tussen het ten laste gelegde en mogelijke problematiek.
Het recidiverisico wordt als laag ingeschat. Beschermende factoren zijn de positieve relatie met - en pedagogische mogelijkheden van - de ouders, de zus/broer en zijn vriendin. Betrokkene zelf beschikt over een gemiddelde intelligentie, sociale competenties, constructieve coping, zelfcontrole, doorzettingsvermogen, positieve gerichtheid op de toekomst en een positieve vrijetijdsbesteding (sport). Risicofactor is dat hij zakte voor zijn examen. Momenteel volgt betrokkene onderwijs om dit jaar opnieuw examen te doen. Betrokkene heeft duidelijke ambities, wat ook een risicofactor kan vormen doordat hij in verhoogd tempo wil participeren in de maatschappij en zijn doelen tot financiële onafhankelijkheid wil verwezenlijken. Er zijn veel beschermende factoren tegenover slechts enkele risicofactoren. Belangrijkste risicofactor is de ambitie van betrokkene waardoor hij zo voor zijn eigen belang kan gaan dat hij te weinig rekening houdt met grenzen van wat wel en niet kan alsmede met eventuele nadelige gevolgen voor zichzelf en anderen. Mocht het ondanks de ontkenning van betrokkene komen tot een veroordeling dan is ambulante forensische behandeling aan te raden, inclusief diagnostiek en delictanalyse. Ook coaching gericht op het wijzigen van zijn toekomstplan is aangewezen. Hierbij dient aandacht te zijn voor het omgaan met spanningen, draagkracht-draaglast verhouding en de identiteitsontwikkeling van betrokkene, inclusief de wijze van loskomen van de ouders. Als betrokkene schuldig wordt bevonden, is het advies om hem een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met de verplichting tot medewerking aan reclasseringstoezicht, met als bijzondere voorwaarde dat hij zich houdt aan de aanwijzingen van de jeugdreclasseerder, ook als dat coaching en/of ambulante forensische behandeling inhoudt, omdat ingeschat wordt dat de problematiek van betrokkene dan ernstiger is dan onderliggend rapport doet vermoeden.
Het advies van de Raad voor de Kinderbescherming
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft het volgende over verdachte gerapporteerd.
De Raad kan zich vinden in het advies van de GZ-psycholoog, onder meer vanwege de ernstige gebeurtenissen die hebben gespeeld in het gezin en het niet aangeboren hersenletsel van betrokkene, waarvoor hij nog geen behandeling heeft gevolgd. Behandeling kan zich ook richten op draagkracht-draaglast en de identiteitsontwikkeling. Mocht het komen tot een veroordeling van betrokkene, dan maakt de Raad zich zorgen over de betrouwbaarheid van betrokkene en de mate waarin hij zich inlaat met criminele activiteiten. In dat geval is begeleiding van de jeugdreclassering geïndiceerd en adviseert de Raad de rechtbank om betrokkene een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen. Naast de algemene voorwaarde dienen daarbij als bijzondere voorwaarden te gelden dat betrokkene onderwijs volgt, luistert naar zijn coach en meewerkt aan eventuele (forensische) behandeling, te bepalen door de jeugdreclassering. De Raad adviseert de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West, regio Haaglanden, opdracht te geven om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en betrokkene ten behoeve daarvan te begeleiden.
Het advies van de jeugdreclassering
De jeugdreclasseerder heeft tijdens de zitting verteld dat er een fijne samenwerking is met betrokkene. Net als de psycholoog en de Raad schat hij het recidiverisico laag in. Als de rechtbank tot het oordeel komt dat betrokkene zich wel schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, is het zorgelijk dat hij daar niet open over is geweest. De jeugdreclassering vindt het in het belang van betrokkene dat hij aan de slag gaat met een coach. Betrokkene staat daarvoor al op een wachtlijst. De jeugdreclasseerder heeft opgemerkt dat betrokkene in de afgelopen periode veel thuis is geweest. Het is belangrijk dat ook zicht bestaat op het handelen van betrokkene als hij meer buiten is. Mocht het komen tot een veroordeling dan vindt de jeugdreclassering het belangrijk dat forensische behandeling en diagnostiek wordt ingezet. Daarnaast dient te worden gekeken of betrokkene ondersteuning nodig heeft voor zijn hoofdpijn, omdat hij daar veel last van heeft.
De ontwikkeling van verdachte sinds de feiten
De rechtbank vindt het positief dat verdachte zich goed heeft ontwikkeld in de periode van schorsing van de voorlopige hechtenis. Hij heeft samengewerkt met de jeugdreclassering en zich ingezet voor zijn opleiding. Ondanks deze positieve ontwikkeling maakt de rechtbank zich zorgen om de opstelling van verdachte in het kader van deze strafzaak. Verdachte heeft zijn verklaring bij de politie meerdere keren aangepast als hij werd geconfronteerd met bevindingen uit het onderzoek. Hoewel verdachte bij de politie en ook tijdens de zitting de indruk probeerde te wekken dat hij openheid wilde geven over de feiten, heeft hij zijn rol steeds kleiner gemaakt dan deze in werkelijkheid was. Daarmee neemt verdachte geen verantwoordelijkheid voor wat hij gedaan heeft.
De rechtbank heeft kennis genomen van de voorgaande adviezen. Zij overweegt dat in vergelijkbare gevallen waarbij sprake is van een aanslag op een woning met een vuurwerkbom, door andere rechters jeugddetentie van een aanzienlijke duur is opgelegd. Zo ook heeft de medeverdachte in deze strafzaak veel meer tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht dan verdachte. De rechtbank weegt mee dat sprake is van een ernstig feitencomplex met veel materiële en immateriële schade. Dat door de explosie geen gevaar is ontstaan voor de bewoners van de woning, was niet te danken aan verdachte en de medeverdachte, maar enkel aan het feit dat het gezin op dat moment (op last van de politie) niet thuis was.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht niet kan volstaan als straf voor de ernstige bewezenverklaarde feiten. De rechtbank legt daarom aan verdachte een jeugddetentie op van 283 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Dit houdt in dat verdachte in beginsel nog 120 dagen jeugddetentie dient te ondergaan.
Aan de voorwaardelijke jeugddetentie verbindt de rechtbank een proeftijd van twee jaar, met de bijzondere voorwaarden zoals geëist door de officier van justitie. Omdat de rechtbank tot een veroordeling van verdachte komt, is van die bijzondere voorwaarden met name van belang dat verdachte, als de jeugdreclassering dat noodzakelijk vindt, een forensische behandeling zal ondergaan.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De rechtbank beveelt dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Zoals hiervoor vermeld, heeft verdachte zowel tijdens het politieonderzoek als tijdens de zitting bij de rechtbank zijn rol kleiner gemaakt dan deze in werkelijkheid was. Het is de vraag of de deskundigen het recidiverisico gelet op de verkeerde voorstelling van zaken goed hebben kunnen inschatten. De GZ-psycholoog heeft hierover opgemerkt dat wordt ingeschat dat de problematiek van verdachte ernstiger is dan de rapportage doet vermoeden als de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de feiten. Zolang verdachte geen openheid geeft over zijn handelen en geen inzicht toont, acht de rechtbank de kans op herhaling van dezelfde soort misdrijven, die gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam, reëel aanwezig. De rechtbank vindt het daarom van groot belang dat de jeugdreclassering de begeleiding van verdachte direct kan voortzetten, ook als verdachte in hoger beroep zou gaan tegen dit vonnis.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft in verband met de ten laste gelegde feiten een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert, na wijziging, € 41.016,27 aan materiële schade. Zij vordert daarnaast, mede namens de gezinsleden [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] , € 37.500,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente. Ook worden de proceskosten en de overige nog voor de tenuitvoerlegging te maken kosten gevorderd. Tot slot is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de volgende posten kan worden toegewezen: immateriële schade, kosten spullen in de hal, rolluiken, camera’s, voordeur en de gemiddelde inkomensderving. De officier van justitie vordert toekenning van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard, in verband met de bepleite vrijspraak. Mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen dan stelt de verdediging zich op het standpunt dat er geen causaal verband is tussen de door de benadeelde partijen geleden schade en de rol van verdachte bij de strafbare feiten. Meer subsidiair heeft de verdediging de rechtbank verzocht de immateriële schadevergoeding te beperken tot € 1.000,00 per benadeelde partij en de vordering voor wat betreft de materiële schade af te wijzen. Hiertoe is aangevoerd dat door de benadeelde partij niet is voldaan aan de schadebeperkingsplicht en dat gelet op de politie-inzet niet duidelijk is geworden waarom het treffen van veiligheidsmaatregelen (zoals het plaatsen van rolluiken en camera’s) noodzakelijk was. Tot slot heeft de verdediging de rechtbank verzocht een verdeling aan te houden tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] van 20% voor verdachte en 80% voor [medeverdachte] .
De beoordeling door de rechtbank
De materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde handelen van verdachte (kort gezegd: het medeplegen van de aanslag met de vuurwerkbom) rechtstreeks schade heeft geleden. Als medepleger van de bewezenverklaarde feiten is verdachte gehouden tot vergoeding van de schade.
De rechtbank stelt vast dat de vordering voor wat betreft de kosten van de spullen in de hal (€ 500,00), de kosten van het veiligstellen van de camerabeelden van de aanslag voor de politie (€ 181,50), de kosten van de rente van de lening (€ 3.200,00) en de gemiddelde inkomensderving (€ 2.598,02) niet specifiek is betwist. De rechtbank zal deze schadeposten toewijzen.
Ten aanzien van de kosten van de voordeur is de rechtbank van oordeel dat de vordering goed is onderbouwd. Door de verdediging is aangevoerd dat de benadeelde partij niet heeft voldaan aan de schadebeperkingsplicht door meerdere offertes op te vragen voor het herstel van de schade. De rechtbank passeert dit verweer. Uit de factuur van de aannemer blijkt dat niet alleen de voordeur is vervangen, maar dat de werkzaamheden ook zagen op het herstel van de voorgevel die door de explosie was ontzet. De rechtbank vindt het door de aannemer gefactureerde bedrag passend bij de werkzaamheden die zijn verricht en zal het gevorderde bedrag van € 10.270,59 toewijzen.
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 20.000,00 gevorderd voor het plaatsen van rolluiken voor de beveiliging van de woning. Daarnaast zijn kosten gemaakt voor de aanschaf en plaatsing van beveiligingscamera’s. Dit betreft een bedrag van € 4.196,17. Hoewel de verdediging heeft aangevoerd dat niet is gebleken dat de kosten voor het treffen van beveiligingsmaatregelen noodzakelijk waren, is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde bedragen toewijsbaar zijn. De rechtbank verwijst in dit verband naar rechtspraak van de Hoge Raad (ECLI:HR:2021:840) waaruit blijkt dat de kosten van het plaatsen van beveiligingscamera’s kunnen worden aangemerkt als rechtstreekse schade als bedoeld in artikel 51f lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), dit mede in acht genomen de aard van het door verdachte gepleegde delict. De rechtbank is van oordeel dat de kosten van de rolluiken en het plaatsen ervan om dezelfde reden kunnen worden aangemerkt als rechtstreekse schade.
In de e-mail van mr. Breukink van 27 februari 2024 is het totaalbedrag aan materiële schade dat wordt gevorderd door de benadeelde partij gewijzigd, in die zin dat € 41.016,27 aan materiële schade wordt gevorderd. De rechtbank gaat ervan uit dat dit een vergissing betreft en komt na berekening van alle afzonderlijke schadeposten tot een toegewezen totaalbedrag aan materiële schade van € 40.946,28.
De immateriële schade
De benadeelde partij heeft volgens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht op vergoeding van smartengeld in het geval dat:
  • verdachte het oogmerk had het nadeel toe te brengen,
  • de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen,
  • de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad, of
  • de benadeelde partij op andere wijze in de persoon is aangetast.
Om te spreken van een aantasting in persoon op andere wijze moet sprake zijn van geestelijk letsel of een diepe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, persoonlijke integriteit of een fundamenteel recht.
Op basis van het dossier en wat tijdens de zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partijen [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] door het bewezenverklaarde schade hebben geleden die binnen de hiervoor genoemde categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Deze benadeelde partijen zijn gelet op de aard en ernst van de normschending op andere wijze in hun persoon aangetast.
De raadsman heeft gesteld dat er geen causaal verband is tussen de door de benadeelde partijen geleden schade en de rol van verdachte bij de strafbare feiten. De rechtbank passeert dit verweer omdat verdachte als medepleger van de bewezenverklaarde feiten mede verantwoordelijk is voor de immateriële schade van de benadeelde partijen.
De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van de feiten en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. De rechtbank wijst de gevorderde bedragen van € 7.500,00 per benadeelde partij toe.
Wettelijke rente
Verdachte is vanaf 12 februari 2024 wettelijke rente over het toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding verschuldigd en vanaf 10 november 2022 over het smartengeld.
Hoofdelijkheid
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om bij toewijzing van schadevergoeding aan de benadeelde partijen een verdeling tussen verdachte en de medeverdachte aan te houden van 20% voor verdachte en 80% voor de medeverdachte.
De rechtbank overweegt dat verdachte als medepleger van de bewezenverklaarde feiten op grond van artikel 6:166 van het Burgerlijk Wetboek (BW) hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die is ontstaan door het medeplegen van de aanslag. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte niet meer tot vergoeding gehouden is, indien en voor zover het gevorderde door zijn mededader is of wordt voldaan.
Schadevergoedingsmaatregel
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze, waarbij de maatregel enkel ziet op het toegewezen bedrag. In verband met de leeftijd van verdachte ten tijde van het plegen van de feiten zal geen gijzeling worden opgelegd.

9.De beoordeling van het beslag

Er ligt beslag op de mintgroene Apple iPhone 11 van verdachte en op de grijze Volkswagen Eos met kenteken [kenteken] .
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank gevraagd de mintgroene Apple iPhone 11 van verdachte verbeurd te verklaren, omdat verdachte deze telefoon heeft gebruikt bij het plegen van het feit. Over de Volkswagen Eos heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat de auto weliswaar niet op naam van verdachte is gesteld, maar dat verdachte wel als heer en meester over de auto kon beschikken. Omdat het feit is gepleegd met behulp van de auto, heeft de officier van justitie de rechtbank gevraagd ook de auto verbeurd te verklaren.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht de officier van justitie op te dragen de auto die
onder verdachte in beslag is genomen, zijn telefoon, de mintgroene iPhone en zijn kleding en zijn schoenen aan hem te retourneren
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank zal de mintgroene Apple iPhone 11 die aan verdachte toebehoort en met behulp waarvan de feiten zijn begaan en/of voorbereid verbeurd verklaren.
De rechtbank overweegt dat onvoldoende is gebleken dat de grijze Volkswagen Eos met kenteken [kenteken] aan verdachte zelf toebehoort. De rechtbank zal de teruggave van dit voertuig aan de rechthebbende gelasten omdat geen strafvorderlijk belang zich daartegen verzet.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 46, 47, 55, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 157 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen wat verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot:
een jeugddetentievoor de duur van 283 (tweehonderddrieëntachtig) dagen;
bepaalt dat van die
jeugddetentie120 (honderdtwintig) dagen niet zullen worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
stelt daarbij een proeftijd vast van 2 twee jaar onder de
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, en
stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte gedurende de proeftijd:
zich houdt aan de opdrachten en aanwijzingen die hem door de jeugdreclassering worden gegeven, ook als dat inhoudt coaching en/of (forensische) ambulante behandeling, door de jeugdreclassering te bepalen;
verdachte zich gedurende de proeftijd niet zal bevinden in het dorp Haaften en ook niet binnen 5 kilometer in de omgeving van Haaften;
op geen enkele wijze (direct of indirect) contact legt of laat leggen met de aangever [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum 2] ), haar partner [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum 2] ) en hun kinderen [slachtoffer 6] (geboren op [geboortedatum 2] ), [slachtoffer 3] (geboren op [geboortedatum 2] ) en [slachtoffer 4] (geboren op [geboortedatum 2] ) en met de medeverdachte [medeverdachte] (geboren op [geboortedatum 2] ), ook niet via social media, zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk vindt;
geeft de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West, regio Haaglanden, de opdracht om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden,
onder de voorwaarden dat verdachte:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in art. 77aa, eerste tot en met vierde lid, Wetboek van Strafrecht, uit te voeren door de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West, regio Haaglanden, waaronder de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk vindt, daaronder begrepen.
 beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
 beveelt dat de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht;
 verklaart verbeurd het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten de mintgroene Apple iPhone 11 van verdachte;
 gelast de teruggave van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp aan de rechthebbende, te weten de Volkswagen Eos met kenteken [kenteken] .
Beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen
 veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de navolgende benadeelde partijen van de hierna genoemde bedragen, telkens vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de hierna genoemde datum;
Benadeelde partij Bedrag Wettelijke rente
1. [slachtoffer 2] € 40.946,28 12 februari 2024;
2. [slachtoffer 2] € 7.500,00 10 november 2022;
3. [slachtoffer 1] € 7.500,00 10 november 2022;
4. [slachtoffer 6] € 7.500,00 10 november 2022;
5. [slachtoffer 3] € 7.500,00 10 november 2022;
6. [slachtoffer 4] € 7.500,00 10 november 2022;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partijen in deze procedure hebben gemaakt en de kosten die de benadeelde partijen mogelijk nog moeten maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 bepaalt dat als de medeverdachte (een deel van) het schadebedrag betaalt, dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht;
 legt aan verdachte tevens de verplichting op aan de Staat ten behoeve van de navolgende benadeelde partijen te betalen, met bepaling dat als de verschuldigde bedragen niet worden betaald, jeugddetentie kan worden toegepast voor het aantal dagen zoals hierna vermeld, zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
Benadeelde partij Bedrag Gijzeling
1. [slachtoffer 2] € 48.446,28 0 dagen;
2. [slachtoffer 1] € 7.500,00 0 dagen;
3. [slachtoffer 6] € 7.500,00 0 dagen;
4. [slachtoffer 3] € 7.500,00 0 dagen;
5. [slachtoffer 4] € 7.500,00 0 dagen;
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partijen in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de medeverdachte (een deel van) het schadebedrag betaalt dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Rietveld (kinderrechter als voorzitter), mr. D.S.M. Bak en
mr. M.W. Stoet, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. I.C.G.M. van Lammeren-van Dijck, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 maart 2024.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer [nummer] , gesloten op 7 maart 2023 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van aangifte, p. 48, het proces-verbaal forensisch onderzoek woning ( [adres 2] Haaften), p. 553 en het proces-verbaal bevindingen camerabeelden, p. 90.
3.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] , p. 625.
4.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 149 en 150, het proces-verbaal van bevindingen, p. 156.
5.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 154.
6.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 96.
7.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] , p. 624 en 625.
8.Het proces-verbaal van bevindingen, bijlagen p. 312, 314 en 315.
9.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 158.
10.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 169.
11.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] , p. 625.
12.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 95, 96, 97 en 99 en het proces-verbaal van bevindingen, p. 154.
13.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 169.
14.De verklaring van verdachte tijdens de terechtzitting van 27 februari 2024.