ECLI:NL:RBGEL:2024:1598

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
22 maart 2024
Zaaknummer
294319
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van twee jongens voor het medeplegen van een aanslag met een vuurwerkbom op een woning

Op 19 maart 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen twee jongens van 16 en 17 jaar oud, die verdacht werden van het medeplegen van een aanslag op een woning met een vuurwerkbom. De rechtbank heeft vastgesteld dat de 16-jarige jongen op 10 november 2022 samen met een medeverdachte een explosief voorwerp heeft gegooid naar de voordeur van een woning in Haaften, wat heeft geleid tot een explosie en schade aan de woning. De rechtbank heeft de jongens veroordeeld tot jeugddetentie, waarbij de 16-jarige jongen 421 dagen jeugddetentie kreeg opgelegd, waarvan 240 dagen voorwaardelijk, en de 17-jarige jongen 283 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de impact van de aanslag op de slachtoffers, waaronder een gezin met jonge kinderen, en de ernst van de feiten. De rechtbank heeft ook de positieve ontwikkeling van de jongens in de periode van voorlopige hechtenis meegewogen in de strafmaat. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partijen, die schade hebben geleden door de aanslag. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partijen voor een aanzienlijk bedrag toegewezen, inclusief smartengeld en materiële schade.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/294319-22
Datum uitspraak : 19 maart 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 2006 in 's-Gravenhage,
wonende aan de [adres 1] in Den Haag,
raadsman: mr. J.S. Jordan, advocaat in Den Haag.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een terechtzitting achter gesloten deuren.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 10 november 2022 te Haaften, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een explosief voorwerp richting (een deur van) een woning (aan de [adres 2] te Haaften) te gooien en/of dat explosief voorwerp aldaar te doen/laten exploderen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of de daarin aanwezige goederen en/of naastgelegen woning(en)/pand(en)/goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
2.
hij op of omstreeks 10 november 2022 te Haaften, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of met brandstichting, door een explosief voorwerp richting (een deur van) een woning (aan de [adres 2] te Haaften) te gooien en/of dat explosief voorwerp aldaar te doen/laten exploderen;
3.
hij op of omstreeks 10 november 2022 te Haaften, althans in in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter voorbereiding van de/het te plegen misdrijven/misdrijf van het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing en/of het plegen van zware mishandeling (met voorbedachten rade), strafbaar gesteld in artikel 157, artikel 302 en/of artikel 303 van het Wetboek van Strafrecht, althans een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, opzettelijk een of meer explosieve voorwerpen, bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, vervaardigd en/of voorhanden heeft gehad.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
FEIT 1
Verdachte heeft dit feit bekend. Daarom zal de rechtbank volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die de rechtbank heeft gebruikt (ex artikel 359, derde lid, Wetboek van Strafvordering).
Bewijsmiddelen
- het proces-verbaal van aangifte van 15 november 2022, p. 48 en 49;
- het proces-verbaal forensisch onderzoek woning ( [adres 2] Haaften), p. 553;
- de verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van 27 februari 2024.
FEIT 2
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 10 november 2022 heeft een explosie plaatsgevonden bij de voordeur van de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aan de [adres 2] in Haaften waarbij schade aan de woning is ontstaan. [2] Verdachte is die avond samen met medeverdachte [medeverdachte] naar Haaften gereden. Hij heeft daar drie staven Cobra vuurwerk aangestoken en naar de woning gegooid. [3] Op de beschikbare camerabeelden van de omgeving van de woning zijn twee verdachten te zien. [4]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde bedreiging in vereniging.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 2 ten laste gelegde bedreiging. Verdachte kreeg de opdracht de woning te beschadigen. Er was geen sprake van opzet op de bedreiging.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte de ten laste gelegde handelingen heeft bekend en dat er in ieder geval één andere verdachte hierbij is betrokken. De vraag is of deze handelingen kunnen worden gekwalificeerd als een bedreiging. Door de verdediging is aangevoerd dat verdachte geen opzet had op de bedreiging, maar dat de explosie alleen bedoeld was als vernieling. De rechtbank overweegt in dit verband dat de opzet-eis bij een bedreiging erop is gericht dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging én dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden heeft plaatsgevonden dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan voor het misdrijf waarmee werd gedreigd (ECLI:NL:HR:2005:AT3659). De rechtbank is van oordeel dat aan de opzet-eis is voldaan. Het enkele gooien van een vuurwerkbom tegen de voordeur van een woning of het medeplegen daarvan is naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf al bedreigend.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde bedreiging.
FEIT 3
Verdachte heeft dit feit bekend. Daarom zal de rechtbank volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die de rechtbank heeft gebruikt (ex artikel 359, derde lid, Wetboek van Strafvordering).
Bewijsmiddelen
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 149 en 150.
- de verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van 27 februari 2024.
Conclusie
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten. Er is daarnaast sprake van ééndaadse samenloop van deze feiten.

3.De bewezenverklaring

1.
hij op
of omstreeks10 november 2022 te Haaften
, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een explosief voorwerp richting (een deur van) een woning (aan de [adres 2] te Haaften) te gooien en
/ofdat explosief voorwerp aldaar te doen/laten exploderen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning en
/ofde daarin aanwezige goederen
en/of naastgelegen
woning(en)/pand(en)/goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen,te duchten was;
2.
hij op
of omstreeks10 november 2022 te Haaften,
althans in Nederland,tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen, [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of met brandstichting, door een explosief voorwerp richting (een deur van) een woning (aan de [adres 2] te Haaften) te gooien en
/ofdat explosief voorwerp aldaar te doen/laten exploderen;
3.
hij op
of omstreeks10 november 2022 te Haaften,
althans in Nederland,tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen,ter voorbereiding van de
/hette plegen misdrijven
/misdrijfvan het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing en/of het plegen van zware mishandeling (met voorbedachten rade), strafbaar gesteld in artikel 157, artikel 302 en/of artikel 303 van het Wetboek van Strafrecht,
althans een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld,opzettelijk
een of meerexplosieve voorwerpen, bestemd tot het begaan van dat misdrijf
, heeft verworven, vervaardigd en/ofvoorhanden heeft gehad.
De rechtbank heeft taal- of schrijffouten in de tenlastelegging verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn belang geschaad.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van die onderdelen van de tenlastelegging die niet zijn bewezen.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van:
medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling
en
medeplegen van het voorbereiden van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling, door opzettelijk explosieve voorwerpen bestemd tot het begaan van het misdrijf voorhanden te hebben.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Er is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is strafbaar.

7.De motivering van de straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie van 421 dagen, waarvan 240 dagen voorwaardelijk. De officier van justitie eist daarbij een proeftijd van twee jaar met als bijzondere voorwaarden het opvolgen van de aanwijzingen van de jeugdreclassering, meewerken aan coaching, dagbesteding in de vorm van school en/of stage, een gebiedsverbod voor Haaften en een contactverbod met medeverdachte [medeverdachte] en de familie [achternaam] . De tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, moet volgens de officier van justitie worden afgetrokken van de op te leggen jeugddetentie.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank gevraagd bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met de positieve ontwikkeling die verdachte heeft laten zien in de JJI en tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis. De raadsman heeft aangegeven zich te kunnen vinden in de eis van de officier van justitie. Voor verdachte is het van groot belang dat hij niet meer terug hoeft naar de JJI.
De beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, betrekt de rechtbank de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder die zijn begaan. Ook houdt de rechtbank rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte en met de inhoud van de volgende stukken:
  • het uittreksel justitiële documentatie van 22 januari 2024 (het strafblad),
  • de rapportage Pro Justitia van 4 april 2023 van [naam 1] , GZ-psycholoog,
  • de rapportage Pro Justitia van 12 september 2023 van drs. [naam 2] , kinder- en jeugdpsychiater,
  • het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 16 februari 2024.
In het bijzonder neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
Strafblad
Verdachte is eerder veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder een geweldsdelict.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een aanslag op een woning met een vuurwerkbom. De explosie heeft grote impact gehad op de slachtoffers, een gezin met jonge kinderen. Tijdens de zitting heeft de moeder van het gezin op aangrijpende wijze naar voren gebracht hoe haar gezin als gevolg van de aanslag wekenlang moest onderduiken in diverse safehouses. Ook was sprake van veel materiële schade aan de woning. De gevolgen van het handelen van verdachte en de medeverdachte zijn groot en nog elke dag aanwezig voor de slachtoffers. Over het motief van de aanslag tasten de slachtoffers naar eigen zeggen nog in het duister. Verdachte heeft over de reden van zijn daad en over zijn opdrachtgevers - met een beroep op zijn eigen veiligheid - geen openheid van zaken willen geven. Uit het dossier komt voor het overige ook geen duidelijk motief naar voren. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat dit soort aanslagen vaak maar al te gemakkelijk worden gepleegd door veelal jonge ‘uitvoerders’. Er is niet veel meer nodig dan wat eenvoudig te verkrijgen illegaal vuurwerk en (soms) benzine. De opdrachtgevers blijven buiten beeld, maar willen van slachtoffers of hun familieleden iets gedaan krijgen, zoals betaling van een - al dan niet echt bestaande - schuld, willen wraak nemen of simpelweg vrees aanjagen. Dit overkomt ook slachtoffers waarvan het duidelijk is dat zij geen enkele band hebben met criminaliteit. Dit alles leidt tot veel (materiële en psychische) schade bij de slachtoffers zelf, maar ook tot veel onrust in de omgeving en in de rest van de samenleving. Als zoiets in een bepaalde omgeving vaker gebeurt, is er in feite sprake van terreur. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij aan een dergelijk ernstig feit heeft meegewerkt.
Het advies van de deskundigen
Verdachte is onderzocht door een GZ-psycholoog. Deze deskundige heeft het volgende gerapporteerd.
Ten tijde van het ten laste gelegde was sprake van een oppositioneel-opstandige gedragsstoornis (licht), die nu deels in remissie is. Verder is sprake van een ouder-kind relatieprobleem en van acculturatieproblematiek. Dit was ook zo ten tijde van het ten laste gelegde, indien bewezen. De problematiek beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen van betrokkene ten tijde van het ten laste gelegde. Omdat de problematiek van betrokkene in de aanloop naar het ten laste gelegde wel heeft doorgewerkt, wordt de rechtbank geadviseerd betrokkene de hem ten laste gelegde feiten iets verminderd toe te rekenen.
Het risico op recidive wordt als matig ingeschat. Er is sprake van scheefgroei die naar verwachting nog gekeerd kan worden. Er is goede begeleiding nodig waarbij betrokkene leert zijn binnenwereld te delen en eventuele problemen met volwassenen te bespreken en samen op te lossen. Ouders zijn betrokken en liefdevol maar hebben buitenshuis niet altijd goed door wat er speelt en hoe het werkt. Continuering van de coaching is aanbevolen en het zou goed zijn als de coach ook een brug naar ouders kan vormen. Thuis zijn er weliswaar geen gedragsproblemen maar onderzochte gaat te veel zijn eigen gang en deelt zijn binnenwereld (en problemen) onvoldoende. De coach kan een belangrijke rol vervullen richting school, passend bijbaantje en vrije tijdsinvulling. Verder wordt aanbevolen alsnog gesprekstherapie bij [instantie] in te zetten om onderzochte te helpen bij zijn manier van zelfhandhaving, ditmaal vanuit ‘de kracht van kwetsbaarheid’, zonder oppositioneel harnas. Ook het zich los maken uit het antisociale netwerk zal onderwerp van behandelgesprekken moeten zijn, naast een delictanalyse. Het is wenselijk dat de jeugdreclassering overzicht en toezicht houdt op de voortgang in de begeleidings- en behandeldoelen van zowel de coach (begeleiding) als [instantie] (behandeling). Indien bewezen, wordt de rechtbank geadviseerd de begeleiding en behandeling binnen het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen.
Uit de rapportage van de kinder- en jeugdpsychiater blijkt het volgende.
Bij betrokkene was ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten sprake van normoverschrijdende gedragsproblematiek. Deze problematiek is inmiddels in remissie. De ernst van de problematiek was matig, waardoor nauwelijks sprake is geweest van doorwerking van de stoornis in het handelen van betrokkene ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Ook in wat betrokkene te kennen heeft gegeven over zijn motieven wordt geen doorwerking van de psychische stoornis in de hem ten laste gelegde feiten gezien. Geadviseerd wordt daarom om betrokkene de ten laste gelegde feiten volledig toe te rekenen.
Het risico op toekomstige gewelddadige feiten wordt als matig ingeschat. Het huidige kader met schorsingsvoorwaarden slaat tot op heden goed aan. Opvallend is zijn positieve houding ten opzichte van het huidige begeleidingskader en de motivatie die hij toont om op een positieve weg verder te gaan. Het is vooral van belang de context waarin betrokkene verkeert goed te monitoren, zodat hiervan een positieve invloed uit blijft gaan op het functioneren van onderzochte. Onderzochte onderhoudt een positieve relatie met zijn coach, de heer [naam 3] , die ook met de ouders van onderzochte contact heeft. Daarnaast is er een goede relatie met zijn jeugdreclasseringscontact, mevrouw [naam 4] . Het huidige begeleidingskader biedt betrokkene voldoende mogelijkheden om deze positieve groei te kunnen doorzetten. Omdat een positieve ontwikkelingslijn wordt gezien, wordt geadviseerd tot het opleggen van een deels voorwaardelijke straf, met als voorwaarden dat hij zich blijft richten naar de adviezen en richtlijnen van de jeugdreclassering. Hierbij wordt voortzetting van de begeleiding door zijn coach, de heer [naam 3] , die hij al enkele jaren kent, aanbevolen om door te kunnen bouwen op de ingeslagen weg.
De kinder- en jeugdpsychiater heeft overleg gehad met de GZ-psycholoog naar aanleiding van zijn bevindingen. De GZ-psycholoog heeft aangegeven zich gelet op de positieve ontwikkelingslijn die betrokkene heeft weten vast te houden, te kunnen vinden in de advisering van de kinder- en jeugdpsychiater.
Het advies van de Raad voor de Kinderbescherming
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft het volgende over verdachte gerapporteerd.
Sinds 9 mei 2023 loopt [verdachte] in de zogenaamde schorsende voorwaarden. Hij heeft zich goed gehouden aan deze voorwaarden en er is geen sprake van recidive. De samenwerking met mevrouw [naam 4] (jeugdreclassering) en zijn coach verloopt prima. Het beeld dat van [verdachte] geschetst wordt is realistisch, en hoopvol. [verdachte] laat in zijn gedrag zien, daadwerkelijk te willen breken met zijn (delict)verleden. Hij lijkt hierin voor zichzelf een duidelijke keuze gemaakt te hebben en te leren. Deze keuze lijkt hij al gemaakt te hebben (“de knop omgezet”) tijdens zijn gevangenhouding in de JJI. In [instantie] heeft hij zeer goed gefunctioneerd. [verdachte] woont bij zijn ouders. Zij zijn betrokken bij hun zoon en blij met zijn gedragsverandering. [verdachte] is volop aan het werk, en zal in mei 2024 gaan starten met de MBO-opleiding Social Work. Hiernaast zal hij in mei 2024 ook in Rotterdam stage gaan lopen als coach. [verdachte] heeft gebroken met/afstand genomen van negatieve contacten. Van problemen met middelengebruik lijkt geen sprake te zijn.
Mocht de huidige verdenking bewezen worden verklaard, dan adviseert de Raad een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen die gelijk is aan de duur van de voorlopige hechtenis. Hiernaast is dan ook een voorwaardelijke jeugddetentie aangewezen, onder de bijzondere voorwaarden dat [verdachte] zich op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering en meewerkt met zijn coach. Eventuele omstandigheden die tijdens de strafzitting naar voren komen, kunnen zo nodig als bijzondere voorwaarden worden verbonden aan een voorwaardelijk strafdeel. De Raad adviseert de jeugdreclassering van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West te belasten met het toezicht.
Het advies van de jeugdreclassering
Tijdens de terechtzitting heeft de jeugdreclasseerder naar voren gebracht dat verdachte echt de knop heeft omgezet en veel intrinsieke motivatie laat zien. Behandeling bij [instantie] is niet meer aan de orde, omdat de psychiater heeft vastgesteld dat de stoornis van verdachte in remissie is. Verdachte heeft zich goed aan de schorsingsvoorwaarden gehouden. Hij vindt het moeilijk om te vertellen over de verkeerde keuzes die hij heeft gemaakt. Er is daarbij veel sprake van schaamte. De jeugdreclasseerder is van mening dat een proeftijd van een jaar voldoende is voor de begeleiding van verdachte.
De ontwikkeling van verdachte sinds de feiten
De rechtbank vindt het positief dat verdachte zich goed heeft ontwikkeld in de periode van schorsing van de voorlopige hechtenis, zoals naar voren komt uit het advies van de deskundigen. Hij heeft laten zien dat hij intrinsiek gemotiveerd is om iets van zijn leven te maken. Verdachte heeft nagedacht over de toekomst en laat zien dat hij reële verwachtingen heeft van de obstakels die nog zouden kunnen volgen bij het realiseren van zijn toekomstplannen. De rechtbank weegt de positieve ontwikkelingen mee in het voordeel van verdachte.
De rechtbank heeft kennis genomen van de voorgaande adviezen. Ten aanzien van de mate van toerekening gaat de rechtbank uit van het meest recente advies, te weten het advies van de kinder- en jeugdpsychiater. Hij adviseert de rechtbank om verdachte de ten laste gelegde feiten volledig toe te rekenen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie van 421 dagen, waarvan 240 dagen voorwaardelijk, passend en geboden is. De tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht dient hiervan te worden afgetrokken. Dit houdt in dat verdachte in beginsel niet terug hoeft naar de JJI. De rechtbank weegt daarin mee dat verdachte nadat hij geschorst was ook nog zes maanden een enkelband heeft gehad. Wel wordt aan verdachte, die ook al eerder voor een geweldsfeit is veroordeeld, een forse voorwaardelijke jeugddetentie opgelegd om hem ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en om de ernst van de feiten tot uitdrukking te brengen. Aan de voorwaardelijke jeugddetentie verbindt de rechtbank een proeftijd van twee jaar, met de bijzondere voorwaarden zoals geëist door de officier van justitie.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft in verband met de ten laste gelegde feiten een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert, na wijziging, € 41.016,27 aan materiële schade. Zij vordert daarnaast, mede namens haar gezinsleden [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] , € 37.500,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente. Ook worden de proceskosten en de overige nog voor de tenuitvoerlegging te maken kosten gevorderd. Tot slot is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de volgende posten kan worden toegewezen: immateriële schade, kosten spullen in de hal, rolluiken, camera’s, voordeur en de gemiddelde inkomensderving. De officier van justitie vordert toekenning van de wettelijke rente, hoofdelijkheid en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de kostenpost van de rolluiken onduidelijk is. Niet duidelijk is of de kosten van de rolluiken zijn geclaimd bij de verzekering. Bovendien is geen sprake van herstel van schade, maar van een verbetering van de woning. Ook is het vaststellen van causaal verband tussen de noodzaak van de aanschaf van rolluiken en de ten laste gelegde feiten moeilijk, omdat er sprake is geweest van meerdere aanslagen op de familie. De verdediging stelt zich daarom op het standpunt dat de benadeelde partij voor wat betreft de kosten van de rolluiken niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering. Over de facturen die zijn betaald door [bedrijf] heeft de raadsman aangevoerd dat niet duidelijk is of de voorgeschoten bedragen fiscaal worden afgetrokken, waardoor in dat geval netto door het bedrijf minder is betaald dan uit de facturen blijkt. Ten aanzien van de rente op de lening bij [bedrijf] heeft de raadsman aangevoerd dat hij niet kan verifiëren of de lening echt is aangegaan en met rente moet worden terugbetaald. Ook is aangevoerd dat de kosten van het vervangen van de voordeur te hoog zijn, dan wel dat deze kosten onvoldoende zijn onderbouwd. De raadsman heeft de rechtbank op dit punt gevraagd de kosten van een gemiddelde voordeur te schatten. Tot slot heeft de verdediging aangevoerd dat niet alleen de ten laste gelegde feiten van invloed zijn geweest op de immateriële schade van de benadeelde partijen. Ook de eerdere aanslagen op de familie zijn van invloed geweest. De verdediging heeft de rechtbank daarom gevraagd gebruik te maken van de schattingsbevoegdheid bij het bepalen van de hoogte van de immateriële schade.
De beoordeling door de rechtbank
De materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde handelen van verdachte (kort gezegd: het medeplegen van de aanslag met de vuurwerkbom) rechtstreeks schade heeft geleden. Als medepleger van de bewezenverklaarde feiten is verdachte gehouden tot vergoeding van de schade.
De rechtbank stelt vast dat de vordering voor wat betreft de kosten van de spullen in de hal (€ 500,00), de kosten van het veiligstellen van de camerabeelden van de aanslag voor de politie (€ 181,50) en de gemiddelde inkomensderving (€ 2.598,02) niet is betwist. De rechtbank zal deze schadeposten toewijzen.
Ten aanzien van de kosten van de voordeur is de rechtbank van oordeel dat de vordering goed is onderbouwd. Door de verdediging is aangevoerd dat kosten van het vervangen van de voordeur te hoog zijn. De rechtbank passeert dit verweer. Uit de factuur van de aannemer blijkt dat niet alleen de voordeur is vervangen, maar dat de werkzaamheden ook zagen op het herstel van de voorgevel die door de explosie was ontzet. De rechtbank vindt het door de aannemer gefactureerde bedrag passend bij de werkzaamheden die zijn verricht en zal het gevorderde bedrag van € 10.270,59 toewijzen.
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 20.000,00 gevorderd voor het plaatsen van rolluiken voor de beveiliging van de woning. Daarnaast zijn kosten gemaakt voor de aanschaf en plaatsing van beveiligingscamera’s. Dit betreft een bedrag van € 4.196,17. Hoewel de verdediging heeft aangevoerd dat het plaatsen van rolluiken en beveiligingscamera’s een verbetering van de situatie is en niet kan worden gezien als herstel van schade, is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde bedragen toewijsbaar zijn. De rechtbank verwijst in dit verband naar rechtspraak van de Hoge Raad (ECLI:HR:2021:840) waaruit blijkt dat de kosten van het plaatsen van beveiligingscamera’s kunnen worden aangemerkt als rechtstreekse schade als bedoeld in artikel 51f lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), dit mede in acht genomen de aard van het door verdachte gepleegde delict. De rechtbank is van oordeel dat de kosten van de rolluiken en het plaatsen ervan om dezelfde reden kunnen worden aangemerkt als rechtstreekse schade.
Door de verdediging is aangevoerd dat niet duidelijk is of de benadeelde partij de kosten van de rolluiken heeft geclaimd bij de verzekering. De rechtbank merkt hierover op dat de rolluiken na de aanslag zijn geplaatst voor de beveiliging van de woning en dat het niet gaat om herstel van rolluiken die beschadigd waren geraakt. De kosten van de rolluiken komen daarom niet in aanmerking voor vergoeding door de opstalverzekering.
De benadeelde partij heeft gesteld dat geld is geleend bij [bedrijf] om het herstel van de schade te kunnen betalen en dat voor de lening een jaarlijks rentepercentage van 4% is overeengekomen. De verdediging heeft de lening en het bijbehorende rentepercentage betwist. De rechtbank is van oordeel dat tijdens de zitting voldoende is gebleken dat, in de periode dat de benadeelde partij ondergedoken was in verband met de aanslag op de woning, haar vader heeft gezorgd voor het herstel van de schade aan de woning en hiervoor door zijn bedrijf ook facturen zijn betaald. De rechtbank is van oordeel dat de lening en het bijbehorende rentepercentage voldoende (schriftelijk) is onderbouwd en wijst het gevorderde bedrag van € 3.200,00 aan rente toe.
In de e-mail van mr. Breukink van 27 februari 2024 is het totaalbedrag aan materiële schade dat wordt gevorderd door de benadeelde partij gewijzigd, in die zin dat € 41.016,27 aan materiële schade wordt gevorderd. De rechtbank gaat ervan uit dat dit een vergissing betreft en komt na berekening van alle afzonderlijke schadeposten tot een toegewezen totaalbedrag aan materiële schade van € 40.946,28.
De immateriële schade
De benadeelde partij heeft volgens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht op vergoeding van smartengeld in het geval dat:
  • verdachte het oogmerk had het nadeel toe te brengen,
  • de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen,
  • de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad, of
  • de benadeelde partij op andere wijze in de persoon is aangetast.
Om te spreken van een aantasting in persoon op andere wijze moet sprake zijn van geestelijk letsel of een diepe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, persoonlijke integriteit of een fundamenteel recht.
Op basis van het dossier en wat tijdens de zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partijen [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] door het bewezenverklaarde schade hebben geleden die binnen de hiervoor genoemde categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Deze benadeelde partijen zijn gelet op de aard en ernst van de normschending op andere wijze in hun persoon aangetast.
De raadsman heeft gesteld dat het causaal verband tussen de aanslag op de woning van de benadeelde partijen op 10 november 2022 en de immateriële schade niet zonder meer vaststaat omdat voorafgaand aan deze aanslag nog twee andere aanslagen op de familie zijn gepleegd waarbij verdachte niet betrokken was. De rechtbank passeert dit verweer omdat niet is aangetoond dat bij de benadeelde partijen al sprake was van psychische schade voor de aanslag van 10 november 2022. De rechtbank verwijst in dit verband naar artikel 6:99 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van de feiten en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. De rechtbank wijst de gevorderde bedragen van € 7.500,00 per benadeelde partij toe.
Wettelijke rente
Verdachte is vanaf 12 februari 2024 wettelijke rente over het toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding verschuldigd en vanaf 10 november 2022 over het smartengeld.
Hoofdelijkheid
De rechtbank overweegt dat verdachte als medepleger van de bewezenverklaarde feiten op grond van artikel 6:166 van het Burgerlijk Wetboek (BW) hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die is ontstaan door het medeplegen van de aanslag. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte niet meer tot vergoeding gehouden is, indien en voor zover het gevorderde door zijn mededader is of wordt voldaan.
Schadevergoedingsmaatregel
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze, waarbij de maatregel enkel ziet op het toegewezen bedrag. In verband met de leeftijd van verdachte ten tijde van het plegen van de feiten zal geen gijzeling worden opgelegd.

9.De beoordeling van het beslag

Er ligt beslag op een zwarte Apple iPhone 12 van verdachte.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank gevraagd de telefoon van verdachte verbeurd te verklaren omdat uit onderzoek is gebleken dat met de telefoon wapens en vuurwerk zijn besteld.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen over het beslag.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank zal de zwarte Apple iPhone 12 die aan verdachte toebehoort en met behulp waarvan de bewezenverklaarde feiten zijn begaan of voorbereid, verbeurd verklaren.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 46, 47, 55, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 157 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen wat verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot:
een jeugddetentievoor de duur van 421 (vierhonderdeenentwintig) dagen;
bepaalt dat van die
jeugddetentie240 (tweehonderdveertig) dagen niet zullen worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
stelt daarbij een proeftijd vast van 2 twee jaar onder de
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, en
stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte gedurende de proeftijd:
zich houdt aan de opdrachten en aanwijzingen die hem door de jeugdreclassering worden gegeven;
meewerkt met de coach van Westcoaching (de heer [naam 3] ) dan wel een andere coach, te bepalen door de jeugdreclassering.
onderwijs volgt en/of stage loopt, gedurende een door de jeugdreclassering te bepalen termijn, ten hoogste gelijk aan de proeftijd, en/of in overleg met de jeugdreclassering een andere zinvolle dagbesteding heeft;
verdachte zich gedurende de proeftijd niet zal bevinden in het dorp Haaften en ook niet binnen 5 kilometer in de omgeving van Haaften;
op geen enkele wijze (direct of indirect) contact legt of laat leggen met de aangever [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum 2] ), haar partner [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum 2] ) en hun kinderen [slachtoffer 6] (geboren op [geboortedatum 2] ), [slachtoffer 3] (geboren op [geboortedatum 2] ) en [slachtoffer 4] (geboren op [geboortedatum 2] ) en met de medeverdachte [medeverdachte] (geboren op [geboortedatum 2] ), ook niet via social media, zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk vindt;
geeft de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West, regio Haaglanden, de opdracht om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden,
onder de voorwaarden dat verdachte:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in art. 77aa, eerste tot en met vierde lid, Wetboek van Strafrecht, uit te voeren door de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West, regio Haaglanden, waaronder de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk vindt, daaronder begrepen.
 beveelt dat de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht;
 verklaart verbeurd het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten de zwarte Apple iPhone 12 van verdachte;
Beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen
 veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de navolgende benadeelde partijen van de hierna genoemde bedragen, telkens vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de hierna genoemde datum;
Benadeelde partij Bedrag Wettelijke rente
1. [slachtoffer 2] € 40.946,28 12 februari 2024;
2. [slachtoffer 2] € 7.500,00 10 november 2022;
3. [slachtoffer 1] € 7.500,00 10 november 2022;
4. [slachtoffer 6] € 7.500,00 10 november 2022;
5. [slachtoffer 3] € 7.500,00 10 november 2022;
6. [slachtoffer 4] € 7.500,00 10 november 2022;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partijen in deze procedure hebben gemaakt en de kosten die de benadeelde partijen mogelijk nog moeten maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 bepaalt dat als de medeverdachte (een deel van) het schadebedrag betaalt, dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht;
 legt aan verdachte tevens de verplichting op aan de Staat ten behoeve van de navolgende benadeelde partijen te betalen, met bepaling dat als de verschuldigde bedragen niet worden betaald, jeugddetentie kan worden toegepast voor het aantal dagen zoals hierna vermeld, zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
Benadeelde partij Bedrag Gijzeling
1. [slachtoffer 2] € 48.446,28 0 dagen;
2. [slachtoffer 1] € 7.500,00 0 dagen;
3. [slachtoffer 6] € 7.500,00 0 dagen;
4. [slachtoffer 3] € 7.500,00 0 dagen;
5. [slachtoffer 4] € 7.500,00 0 dagen;
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partijen in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de medeverdachte (een deel van) het schadebedrag betaalt dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.S.M. Bak (voorzitter, tevens kinderrechter), mr. M. Rietveld en mr. M.W. Stoet, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. I.C.G.M. van Lammeren-van Dijck, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 maart 2024.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer [nummer] , gesloten op 7 maart 2023 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van aangifte, p. 48 en het proces-verbaal forensisch onderzoek woning ( [adres 2] Haaften), p. 553.
3.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 625.
4.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 96.