ECLI:NL:RBGEL:2024:149

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 januari 2024
Publicatiedatum
12 januari 2024
Zaaknummer
AWB 22_189
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarheid van informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaltbommel

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland het beroep van eiser inzake de openbaarmaking van informatie op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Eiser heeft op 26 mei 2021 een Wob-verzoek ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaltbommel, waarin hij om openbaarmaking vroeg van documenten met betrekking tot de externe veiligheid van spoor, A2 en een specifiek bedrijf in de gemeente. Het college heeft in eerste instantie enkele documenten openbaar gemaakt, maar eiser was van mening dat er meer documenten beschikbaar moesten zijn. Na een bezwaarprocedure heeft het college op 2 december 2021 een herzien besluit genomen, maar eiser bleef van mening dat het college niet voldoende had gezocht naar de relevante documenten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het college aanvankelijk onvolledig heeft gezocht naar de documenten die onder het Wob-verzoek vallen. Tijdens de beroepsprocedure heeft het college echter aanvullende zoekslagen verricht en enkele documenten gevonden die alsnog openbaar zijn gemaakt. De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiser gegrond is, maar laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand, omdat het college inmiddels voldoende heeft aangetoond dat er geen verdere documenten meer beschikbaar zijn. De rechtbank vernietigt het besluit van 2 december 2021, maar oordeelt dat de rechtsgevolgen daarvan in stand blijven, omdat het college inhoudelijk correct heeft gehandeld na de aanvullende zoekslagen.

De rechtbank heeft ook bepaald dat het college het griffierecht en de proceskosten aan eiser moet vergoeden, inclusief reiskosten voor het bijwonen van de zitting. De uitspraak is gedaan door rechter A.L.M. Steinebach-de Wit, in aanwezigheid van griffier K. Berends, en is openbaar uitgesproken op 12 januari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 22/189

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] uit [woonplaats] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaltbommel

(gemachtigden: D.H.M. de Rouw, F. van Tussenbroek en R. van Osch).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser over de openbaarmaking van informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
1.1.
Met het Wob-verzoek van 26 mei 2021 heeft eiser om openbaarmaking van informatie verzocht over – kort gezegd – de externe veiligheid van spoor, A2 en het [bedrijf] op het van [locatie] in [woonplaats] . Dit verzoek kan worden onderverdeeld in vier onderwerpen: het functioneren van de bedrijfsbrandweer, zuinig zijn met grondwater en respect voor de natuur (gerelateerd aan de overeenkomst op hoofdlijnen duurzame ruimtelijke ordening bedrijventerrein [locatie] en [locatie] ), een geschil van mening over de genomen veiligheidsmaatregelen bij de bouw van sportcomplex [naam] en de middelbare school [school], en de diverse incidenten bij [bedrijf] in 2019 en 2020. Met het besluit van 27 juli 2021 heeft het college een aantal documenten deels – met toepassing van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob – openbaar gemaakt.
1.2.
Hiertegen heeft eiser op 6 september 2021 bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit van 2 december 2021 heeft het college – na advies van de bezwaarschriftencommissie – het besluit van 27 juli 2021 deels herroepen door nadere documenten ook deels – met toepassing van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob – openbaar te maken en het besluit van 27 juli 2021 aanvullend te motiveren.
1.3.
Het college heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend. Het college heeft de rechtbank daarbij verzocht dat alleen de rechtbank kennisneemt van de ongelakte stukken die vallen onder de gedeeltelijke openbaarmaking van informatie. [1] Eiser heeft toestemming gegeven om deze stukken bij de beoordeling van de zaak te betrekken. [2]
1.4.
Het college heeft op 9 november 2023 op het beroep gereageerd met een verweerschrift en daarbij nog twee documenten verstrekt die naar aanleiding van een nadere zoekslag zijn gevonden in de archieven van het college. Met een nadere reactie van het college op 21 november 2023 zijn nogmaals aanvullende documenten van drie bestuurlijke overleggen verstrekt. Deze documenten zijn alsnog gedeeltelijk openbaar gemaakt met toepassing van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob. Van deze documenten erkent het college dat deze bij het bestreden besluit hadden moeten behoren.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 27 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigden van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de openbaarmaking van informatie op grond van het Wob-verzoek van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.1.
De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit hangende beroep tot twee keer toe is aangevuld met de gedeeltelijke openbaarmaking van alsnog gevonden documenten die onder de reikwijdte van het Wob-verzoek van eiser vallen. Om die reden is het beroep van eiser gegrond. De rechtsgevolgen van het bestreden besluit laat de rechtbank wel in stand. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
3. Op 1 mei 2022 is de Wet open overheid (Woo) in werking getreden. Artikel 10.1 van de Woo bepaalt dat de Wob wordt ingetrokken. Er is niet voorzien in overgangsrecht. Dat betekent dat de Woo onmiddellijke werking heeft en dat met ingang van 1 mei 2022 besluiten op vóór de inwerkingtreding van de Woo ingediende Wob-verzoeken met inachtneming van de bepalingen van de Woo moeten worden genomen. Dat geldt ook voor besluiten op bezwaar of besluiten die worden genomen na een bestuurlijke of judiciële lus. Het besluit op bezwaar dat in deze zaak ter beoordeling staat, is genomen op 2 december 2021, dus voor 1 mei 2022. Dat betekent dat in dit beroep de Wob nog van toepassing is.
De omvang van de procedure
4. De rechtbank stelt vast dat de procedure zich beperkt tot de vraag of het college voldoende heeft gezocht naar de documenten waarop het Wob-verzoek van eiser ziet. Het gaat dus niet om de wel deels openbaar gemaakte documenten waarin informatie door het college op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob is weggelakt. Daarbij merkt de rechtbank op dat zij bij deze procedure enkel de mogelijke documenten die bij het college berusten tot aan het Wob-verzoek – van 26 mei 2021 – van eiser kan beoordelen. Alles van na de datum van het Wob-verzoek valt buiten de reikwijdte van deze procedure.
Ook buiten de reikwijdte van deze procedure valt de inhoud van de deels openbaar gemaakte documenten. Gelet op de bedoeling van de Wob kan dat niet ter discussie staan. Ditzelfde geldt voor de vraag of de archivering door het college van verslagen van ambtelijke en/of bestuurlijke overleggen nu wel of niet op orde is. De Wob ziet slechts op documenten die daadwerkelijk aanwezig zijn en niet op documenten die aanwezig hadden moeten zijn.
Heeft het college voldoende gezocht naar documenten waarop het Wob-verzoek ziet?
5. Eiser stelt dat het college meer documenten moet hebben. Volgens eiser moeten er meer verslagen van ambtelijke en bestuurlijke overleggen zijn dan die tot nu toe zijn verstrekt. Eiser wijst hierbij op een mededelingenbrief van de Commissie Mobiliteit, innovatie en energie van 25 november 2013. Ook ontbreekt volgens eiser de schriftelijke reactie van het college op de aanwijsbeschikking.
5.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is het, als een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat documenten niet (of niet meer) onder hem berusten en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat – in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan – deze documenten toch onder het bestuursorgaan berusten. [3]
5.2.
Het college heeft in het verweerschrift op het bezwaar van eiser, in het bestreden besluit, in het verweerschrift op het beroep en op zitting toegelicht op welke wijze naar de gevraagde documenten is gezocht. Zo heeft het college het fysieke archief en het digitale zaaksysteem van de gemeente doorzocht. Ook is aan de betrokken medewerkers gevraagd om in hun mailboxen en harde schijven te zoeken. Naar aanleiding van het (aanvullende) beroepschrift heeft het college nadere zoekslagen verricht – door onder meer op een specifieke datum te zoeken – en daarbij tot twee keer toe nog enkele documenten gevonden die onder de reikwijdte van het Wob-verzoek van eiser vallen. Die documenten zien op bestuurlijke overleggen en op de schriftelijke reactie van het college op de aanwijsbeschikking. Het college heeft deze documenten – in beroep – alsnog gedeeltelijk openbaar gemaakt. Volgens het college hadden deze documenten bij het bestreden besluit tot het dossier moeten behoren. Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat de door het college aanvankelijk verrichte zoekslagen onvolledig zijn geweest. Het beroep van eiser is om die reden gegrond.
5.3.
De rechtbank merkt hierbij op dat het college met de nadere zoekslagen in de beroepsprocedure aannemelijk heeft gemaakt dat zij alle mogelijke zoekslagen inmiddels heeft verricht. Zo heeft het college met de nadere zoekslagen nog de mailbox van een
oud-wethouder kunnen doorlichten en de archieven van het college nogmaals doorgelicht. Ook heeft college nogmaals contact opgenomen met de provincie Gelderland en de Omgevingsdienst Regio Nijmegen, maar daar zijn geen (nadere) documenten aangetroffen. Het komt de rechtbank niet ongeloofwaardig voor dat het college niet alsnog meer documenten zal aantreffen omdat bij het college niet meer documenten berusten. De rechtbank ziet om die reden geen aanleiding om het college op te dragen opnieuw te zoeken naar verslagen van ambtelijke en bestuurlijke overleggen.

Conclusie en gevolgen

6. Gelet op het voorgaande is het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit, maar de rechtbank laat de rechtsgevolgen daarvan in stand. [4] Dit omdat het college met het bestreden besluit en de aanvullingen hierop nadien inhoudelijk wel een juiste beslissing op het Wob-verzoek heeft gegeven. Daarbij acht de rechtbank het – na het door het college verrichten van meerdere zoekslagen – aannemelijk dat het college niet over nog meer documenten beschikt die vallen onder de reikwijdte van het Wob-verzoek van eiser dan die het college tot aan de behandeling van het beroep op zitting aan eiser heeft verstrekt.
6.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden. Daarbij krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Eiser heeft verzocht om de reiskosten om de zitting te kunnen bijwonen vergoed te krijgen. De rechtbank is van oordeel dat deze reiskosten voor vergoeding in aanmerking komen. De reiskosten worden vergoed op basis van het openbaar vervoer, tweede klas. Daarom stelt de rechtbank de voor vergoeding in aanmerking komende reiskosten vast op € 24,40.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 2 december 2021;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 184 aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 24,40 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. K. Berends, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Een verzoek als bedoeld in artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit volgt uit artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb.
3.Vergelijk ABRvS van 8 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:922.
4.Dit volgt uit artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb.