ECLI:NL:RBGEL:2024:1132

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 februari 2024
Publicatiedatum
4 maart 2024
Zaaknummer
UTL-I-2023020795
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de gevangenhouding van een opgeëiste persoon in het kader van uitlevering

Op 16 februari 2024 heeft de Rechtbank Gelderland, afdeling strafrecht, in Arnhem, uitspraak gedaan in de zaak van een opgeëiste persoon uit Syrië. De rechtbank heeft de gevangenhouding van de opgeëiste persoon verlengd voor een termijn van dertig dagen. Dit besluit volgt op een eerdere beslissing van 12 januari 2024, waarbij de gevangenhouding was verlengd op basis van artikel 38 lid 3 sub b van de Uitleveringswet. De rechtbank oordeelt dat de minister van Justitie en Veiligheid de uitlevering heeft toegestaan, wat een nieuwe situatie creëert die grond biedt voor verlenging van de gevangenhouding. De verdediging voerde aan dat de eerdere verlenging onjuist was, omdat er geen nieuwe stukken waren opgevraagd door de minister. De officier van justitie betwistte dit en stelde dat de verdediging op het laatste moment een zienswijze had ingediend, wat een zorgvuldige beoordeling vereiste.

De rechtbank concludeert dat de verlenging van de gevangenhouding op basis van artikel 38 lid 3 sub d van de Uitleveringswet gerechtvaardigd is, gezien de nieuwe situatie en de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van het uitleveringsverzoek. Het verzoek van de verdediging om schorsing van de gevangenhouding werd afgewezen, omdat er geen zwaarwegende argumenten waren aangevoerd en er nog steeds sprake was van vluchtgevaar. De beslissing is genomen in raadkamer, waarbij de rechtbank de belangen van de opgeëiste persoon en de noodzaak van een zorgvuldige procedure in overweging heeft genomen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Afdeling strafrecht / Uitleveringskamer
Zittingsplaats Arnhem
Verlenging gevangenhouding
Rechtbanknummer : 24-001360
Lurisnummer : UTL-I-2023020795
Zittingsdatum : 16 februari 2024
Beslissing van de rechtbank Gelderland, meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak van:
naam :
[opgeëiste persoon],
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Syrië),
adres : [adres] .
thans verblijvende : P.I. Arnhem-Zuid,
hierna te noemen: opgeëiste persoon.
Raadsman: mr. M.A.W. Nillesen, advocaat in ’s-Hertogenbosch.

1.Procedure

1.1
Op 10 november 2023, na de behandeling van het uitleveringsverzoek, heeft de rechtbank de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen voor de duur van dertig dagen.
1.2
Bij uitspraak van 24 november 2023 is de verzochte uitlevering van de opgeëiste persoon toelaatbaar geacht. Hiertegen is geen cassatie ingesteld zodat deze beslissing op 8 december 2023 onherroepelijk is geworden.
1.3
De gevangenhouding is laatstelijk verlengd op 12 januari 2024. Dit bevel is nog van kracht tot 9 maart 2024.
1.4
De officier van justitie heeft op 15 januari 2024 de verlenging gevorderd.
1.5
Deze vordering is behandeld in raadkamer van 9 februari 2024. De behandeling is daarbij voor een week aangehouden voor het verkrijgen van nadere informatie.
1.6
De officier van justitie heeft op 13 februari 2024 de verzochte informatie schriftelijk aangeleverd.
1.7
Tijdens deze aanhouding heeft de minister van Justitie en Veiligheid (verder: minister) bij beschikking van 14 februari 2024 de uitlevering toegestaan.
1.8
Op 16 februari 2024 is de behandeling voortgezet. Daarbij zijn gehoord de raadsman van de opgeëiste persoon, mr. M.A.W. Nillesen, en de officier van justitie mr. B. Veelders.

2.De standpunten van partijen

2.1
Namens de opgeëiste persoon is aangevoerd dat het verzoek moet worden afgewezen. De huidige termijn liep af op 8 februari 2024. Het bevel tot verlenging van12 januari 2024 was gebaseerd op artikel 38 lid 3 sub b Uitleveringswet omdat de minister nieuwe stukken zou opvragen. Daarvan is niet gebleken zodat deze beslissing achteraf gezien onjuist is. Dat impliceert dat een nieuwe verlenging niet mogelijk is. Verzocht wordt de opgeëiste persoon onmiddellijk in vrijheid te stellen, nu de beslissing van 12 januari 2024 om de gevangenhouding te verlengen is toegewezen op basis van verkeerde gegevens. Subsidiair is verzocht de gevangenhouding te schorsen.
2.2
De officier van justitie heeft aangevoerd dat door de verdediging op het laatste moment een zienswijze bij de minister is ingediend tegen het voorgenomen besluit de uitlevering toe te staan. Dat vergt een zorgvuldige beoordeling waarbij mogelijk nieuwe stukken zouden moeten worden opgevraagd. Dat betekent dat verlenging van de gevangenhouding op basis van artikel 38 lid 3 sub b mogelijk is. Zij heeft zich voorts verzet tegen schorsing van de uitleveringsdetentie, nu sprake is van vluchtgevaar.

3.Beoordeling

3.1
De rechtbank zal de gevangenhouding voor de duur van dertig dagen verlengen.
3.2
Allereerst is er sprake van een nieuwe situatie, nu in de tussentijd de minister de uitlevering heeft toegestaan. In dat geval biedt artikel 38 lid 3 sub d Uitleveringswet een grondslag voor verlenging.
3.3
Voor zover de verdediging heeft betoogd dat het lopende, op 12 januari 2024 verlengde bevel tot verlenging onjuist of onregelmatig is zodat het niet meer kan worden verlengd, geldt het volgende.
3.4
Op 12 januari 2024 heeft de rechtbank de gevangenhouding verlengd met dertig dagen op basis van artikel 38 lid 3 sub b Uitleveringswet. Deze bepaling houdt in dat de gevangenhouding kan worden verlengd indien de minister zijn beslissing overeenkomstig artikel 33, derde lid, heeft aangehouden. Artikel 33 lid 3 bepaalt:
“Is de uitlevering alleen wegens ongenoegzaamheid van de overgelegde stukken ontoelaatbaar verklaard, dan kan Onze Minister zijn beslissing aanhouden. Hetzelfde geldt indien de uitlevering wel toelaatbaar is verklaard, doch Onze Minister nadere stukken nodig acht voor een verantwoorde beslissing zijnerzijds.”
3.5
Inmiddels is, door overgelegd emailverkeer tussen de verdediging en het ministerie van justitie (afdeling AIRS), gebleken dat door het ministerie geen nieuwe stukken zijn opgevraagd. Dat is bevestigd door de officier van justitie. De verdediging concludeert hieruit dat de verlengingsbeslissing van 12 januari 2024 is gebaseerd op onjuiste mededelingen van het openbaar ministerie en daarom ongeldig is.
3.6
De officier van justitie heeft beargumenteerd dat na het onherroepelijk worden van de uitleveringsbeslissing van de rechtbank de verdediging in eerste instantie heeft aangegeven geen zienswijze in te dienen, maar dit op 22 december 2023 alsnog heeft gedaan. Daarbij is onder meer aangevoerd dat betrokkene op één van de tenlastegelegde data aantoonbaar niet in Zwitserland was en zich dus niet schuldig kan hebben gemaakt aan de in/uitvoer van verdovende middelen naar Zwitserland en dat de stukken ongenoegzaam zouden zijn.
3.7
Daarnaast is aangevoerd dat sprake is van een bijzondere hardheid (kennelijk verband houdend met betrokkene’s gezondheidssituatie). Dit is niet betwist door de verdediging.
De rechtbank beoordeelt dit als volgt.
3.8
Het complexe systeem van uitleveringsdetentie brengt mee dat, na het onherroepelijk worden van de beslissing tot toelaatbaarheid, de gevangenhouding nog éénmaal (voor de duur van dertig dagen) kan worden verlengd binnen dertig dagen na die onherroepelijkheid. De minister dient binnen 59 dagen na het onherroepelijk worden van de uitspraak te beslissen over de uitlevering, tenzij hij besluit die beslissing uit te stellen ingevolge artikel 33 lid 3 Uitleveringswet (vgl. rechtbank Gelderland 9 december 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:6908).
3.9
In een laat stadium van de besluitvorming door de minister is een zienswijze ingediend van vooral feitelijke aard. Aannemelijk is dat deze zienswijze van 22 december 2023 een nadere bestudering vergde, die echter, gezien de Kerst- en eindejaars-periode, meer tijd in beslag zou nemen dan gebruikelijk. Juist vanwege het feitelijke karakter van de zienswijze, kan niet worden uitgesloten dat voor een zorgvuldige beoordeling daarvan aanvullende stukken nodig zouden zijn, zoals verklaringen van de behandelend artsen.
3.1
Redelijke uitleg van artikel 33 lid 3 Uitleveringswet brengt mee dat in een dergelijk geval de minister de beslissing kan aanhouden met het oog op een zorgvuldige beoordeling van het uitleveringsverzoek, met inachtneming van de daartegen ingebrachte zienswijze, indien niet kan worden uitgesloten dat voor een zorgvuldige beoordeling nieuwe stukken nodig zijn. De laatste zin van artikel 33 lid 3 Uitleveringswet biedt daarvoor ruimte. Deze uitzonderingsbepaling dient niet zo beperkt te worden opgevat dat zij niet van toepassing kan zijn indien achteraf blijkt dat geen nieuwe stukken zijn opgevraagd.
3.11
Dat betekent dat naar het oordeel van de rechtbank het bevel tot verlenging van de gevangenhouding van 12 januari 2024 niet onregelmatig is, nog afgezien van de vraag of een eventuele onregelmatigheid in de weg staat aan een daarop volgende verlenging, nu bij iedere verlengingsvordering de zaak op zijn eigen merites moet worden beantwoord.
3.12
De rechtbank zal de verlenging van de gevangenhouding gelasten op basis van artikel 38 lid 3 sub d Uitleveringswet.
3.13
Het schorsingsverzoek wordt afgewezen nu de aard en strekking van de gevangenhouding na een toewijzende beslissing van de minister zich daar in beginsel tegen verzetten, geen zwaarwegende argumenten daartegen zijn aangevoerd en het vluchtgevaar als in eerdere beslissingen weergegeven, nog steeds aanwezig wordt geacht.
Beslissing
De rechtbank:
verlengt de gevangenhouding van de opgeëiste persoon [opgeëiste persoon] , voor een termijn van dertig dagen;
wijst af het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
Deze beslissing is gegeven in raadkamer op 16 februari 2024 door:
mr. F.J.H. Hovens, mr. W. Bruins en mr. J.M. Breimer, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Brouwer, griffier.
mr. M.J. Breimer is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.