ECLI:NL:RBGEL:2022:6908

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 december 2022
Publicatiedatum
13 december 2022
Zaaknummer
22-027769 & UTL-I-2021038755
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vordering tot verlenging van de gevangenhouding in het kader van uitlevering

Op 9 december 2022 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering tot verlenging van de gevangenhouding van een opgeëiste persoon in het kader van een uitleveringsverzoek van Turkije. De opgeëiste persoon was op 3 december 2021 aangehouden naar aanleiding van dit uitleveringsverzoek en was sindsdien in voorlopige hechtenis. De rechtbank had eerder op 29 april 2022 de uitlevering toelaatbaar geacht, maar de Hoge Raad verwierp het daartegen ingestelde beroep op 21 oktober 2022, waardoor de beslissing onherroepelijk werd. De gevangenhouding was voor het laatst verlengd op 11 november 2022, en de officier van justitie verzocht op 2 december 2022 om een verdere verlenging van 30 dagen.

De rechtbank oordeelde dat, volgens artikel 38 van de Uitleveringswet, de gevangenhouding slechts één keer kan worden verlengd na de onherroepelijkheid van de uitspraak die uitlevering toelaat. Aangezien de minister niet binnen de gestelde termijn van 59 dagen had beslist over de uitlevering, was er geen grondslag voor verdere verlenging van de gevangenhouding. De rechtbank wees de vordering tot verlenging af, met de opmerking dat de minister nog steeds de mogelijkheid had om een beslissing te nemen voordat de opgeëiste persoon in vrijheid zou worden gesteld.

De rechtbank benadrukte dat er geen zicht was op de periodes van tenuitvoerlegging van de beslissingen tot verlenging, en dat de huidige termijn van dertig dagen zou eindigen zonder verdere verlenging. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de meervoudige strafkamer, bestaande uit drie rechters, en de griffier was aanwezig.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Strafrecht
Uitleveringswet
Gevangenhouding
Zittingsplaats Arnhem
Rechtbanknummer : 22/15
Raadkamernummer : 22-027769
Lurisnummer : [LURIS-nummer]
Datum zitting : 9 december 2022
Datum uitspraak : 9 december 2022
beslissing van de meervoudige strafkamer op de vordering op grond van artikel 27 en 38 Uitleveringswet van:
naam :
[opgeëiste persoon],
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
thans verblijvende : PI ter Apel,
hierna te noemen: opgeëiste persoon.
Raadsvrouw: mr. N.F. Christiansen, advocaat in Rotterdam.

PROCEDURE

Op 3 december 2021 is de opgeëiste persoon, na een van de Turkse autoriteiten
ontvangen uitleveringsverzoek, aangehouden. Op diezelfde datum is zijn
inverzekeringstelling bevolen. Na een vordering van de officier van justitie heeft de
rechter-commissaris op 6 december 2021 de bewaring bevolen voor de duur van ten
hoogste 20 dagen.
Op 24 december 2021 heeft de officier van justitie bevolen dat de vrijheidsbeneming van
de opgeëiste persoon ex artikel 22, eerste lid, van de Uitleveringswet wordt voortgezet tot
het tijdstip waarop de rechtbank over de vordering gevangenhouding beslist.
Op 29 april 2022 heeft de rechtbank de uitlevering ter strafvervolging toelaatbaar geacht. Het daartegen ingestelde beroep in cassatie is door de Hoge Raad op 21 oktober 2022 verworpen, waarmee de beslissing onherroepelijk is.
De gevangenhouding is laatstelijk verlengd op 11 november 2022 met 30 dagen.
De officier van justitie heeft op 2 december 2022 gevorderd dat de rechtbank de gevangenhouding van de opgeëiste persoon zal verlengen met 30 dagen. Deze vordering is behandeld ter zitting van 9 december 2022, waarbij de officier van justitie, mr. J.H.J. Klein Egelink, en de raadsvrouw zijn gehoord. De opgeëiste persoon is niet ter zitting verschenen.

BEOORDELING

Standpunt opgeëiste persoon
Namens de opgeëiste persoon is primair aangevoerd dat de vordering dient te worden afgewezen. Artikel 38, derde lid, onder a van de Uitleveringswet verzet zich tegen de verlenging van de gevangenhouding nu de minister niet binnen de gestelde termijn heeft beslist over de uitlevering aan Turkije. Immers, de beslissing van de rechtbank om toestemming te verlenen om de opgeëiste persoon uit te leveren heeft op 21 oktober 2022 kracht van gewijsde gekregen door het arrest van de Hoge Raad, waarin het cassatiemiddel is afgewezen. De gevangenhouding eindigt op 12 december 2022 en de opgeëiste persoon dient dan van rechtswege in vrijheid te worden gesteld. Hiertoe verwijst de raadsvrouw naar ECLI:NL:RBAMS:2022:208.
Namens de opgeëiste persoon is subsidiair aangevoerd dat, bij verlenging van het bevel tot gevangenhouding, de opgeëiste persoon uit de gevangenhouding dient te worden geschorst met voorwaarden, zoals elektronische monitoring. Er is geen sprake van vluchtgevaar, omdat de opgeëiste persoon bij een persoon in Nederland kan verblijven en in juli 2022 zijn zoon is geboren in Duitsland.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie volhardt in de vordering tot verlenging van de gevangenhouding.
Hiertoe heeft de officier van justitie in het bijzonder aangevoerd dat er zienswijzen bij de minister zijn ingediend en dat de minister deze moet bestuderen alvorens een besluit kan worden genomen. De besluitvorming is hierdoor uitgesteld. Op 11 november 2022 is de gevangenhouding met 30 dagen verlengd, waardoor deze effectief loopt tot in januari 2023.
Er is nog altijd sprake van vluchtgevaar, omdat de opgeëiste persoon geen binding heeft met Nederland. Het standpunt dat hij bij een persoon in Hengelo zou kunnen verblijven is te vaag onderbouwd. Voorts is van belang dat de opgeëiste persoon in juli 2022 een zoon heeft gekregen die is geboren in Duitsland. De (rest van) de familie van de opgeëiste persoon woont ook in Duitsland. Hij heeft daarom meer binding met Duitsland dan Nederland. Wanneer de opgeëiste persoon naar Duitsland vlucht kan Nederland hem niet meer uitleveren.
Beoordeling
Artikel 38 Uitleveringswet luidt:
1. Verlenging van de in artikel 37, eerste lid, onder b, bedoelde termijn kan telkens voor ten hoogste dertig dagen geschieden.
(…)
3. Verlenging kan alleen geschieden in gevallen waarin:
a. de rechterlijke uitspraak omtrent het verzoek tot uitlevering nog niet, of minder dan dertig dagen tevoren, in kracht van gewijsde is gegaan;
b. Onze Minister zijn beslissing overeenkomstig artikel 33, derde lid, heeft aangehouden;
c. de uitlevering mede door een derde staat is gevraagd, en Onze Minister nog niet op het verzoek van die staat heeft beschikt;
d. de uitlevering inmiddels wel is toegestaan, maar nog niet heeft kunnen plaatshebben.
Dit betekent dat, na het onherroepelijk worden van de uitspraak inzake toelaatbaarheid, de gevangenhouding nog één maal (voor de duur van dertig dagen) kan worden verlengd binnen dertig dagen na die onherroepelijkheid. De uitspraak is op 21 oktober 2022 onherroepelijk geworden. Nadien is op 11 november 2022, binnen dertig dagen dus, de gevangenhouding wederom verlengd. Het systeem van de wettelijke regeling brengt mee dat de minister binnen 59 dagen na onherroepelijk worden van de uitspraak dient te beslissen, tenzij hij besluit de beslissing uit te stellen ingevolge artikel 33 lid 3 Uitleveringswet. [1] Deze bepaling ziet evenwel slechts op het opvragen van aanvullende stukken bij de verzoekende Staat, bijv. indien de uitspraak van de rechtbank hiertoe aanleiding geeft doordat zij de stukken ongenoegzaam achtte of daartoe adviseerde in haar advies bij de uitspraak. Die uitzondering doet zich hier niet voor. Dat betekent dat artikel 38 lid 3 onder a niet langer grondslag kan vormen voor verdere verlenging van de gevangenhouding.
Kennelijk heeft de minister nog steeds geen beslissing genomen over de uitlevering. Het bepaalde in artikel 38 lid 3 onder d biedt dan evenmin basis voor verdere verlengingen.
De gronden onder b respectievelijk c zijn niet van toepassing.
Daaruit volgt dat er binnen het wettelijk limitatieve systeem van de Uitleveringswet geen grondslag bestaat voor verdere verlenging van de gevangenhouding en de vordering moet worden afgewezen.
Daarbij merkt de rechtbank op dat zij geen zicht heeft op de periodes van tenuitvoerlegging van de respectievelijke beslissingen tot verlenging en dus niet weet wanneer de huidige termijn van dertig dagen zal eindigen. Tot die tijd heeft de minister nog de mogelijkheid een beslissing te nemen alvorens invrijheidstelling zal volgen.
Beslissing
De rechtbank wijst af de vordering tot verlenging van de gevangenhouding van [opgeëiste persoon] .
Deze beslissing is gegeven door
mr. F.J.H. Hovens, voorzitter,
mr. H.C. Leemreize en mr. A.J.H. Steenweg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. B. Doedens, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 9 december 2022.

Voetnoten

1.In gelijke zin Rechtbank Amsterdam 18 januari 2022,