Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND, locatie Zutphen
2. [verzoeker 2],
1.De procedure
2.Het verzoek
3.De beoordeling
Ter zitting heeft de gemachtigde van verzoekers de wrakingskamer nog verzocht om de rechter, bij deze stand van zaken, te instrueren de brief aan de curatoren in het geding te brengen. Verzoekers proberen kennelijk met dit wrakingsmiddel alsnog inzage te krijgen in de betreffende brief. Daarvoor is de wrakingsprocedure niet bedoeld. Een dergelijke instructie gaat ook de bevoegdheid van de wrakingskamer, die enkel strekt tot het beoordelen of sprake is van schijn van vooringenomenheid door de rechter, te buiten. De wrakingskamer zal aan dit verzoek dan ook verder voorbij gaan.
Naar het oordeel van de wrakingskamer volgt het bestaan van een verplichting op basis van de pilot echter niet uit het e-mailbericht van mr. Van Summeren. Over de inhoud van de pilot meldt mr. Van Summeren enkel dat de informatie in het beslagrekest volgens haar een juiste weergave is van de bij haar bekende informatie. Aan het bestaan van de gestelde verplichting tot het houden van een hoorgesprek leggen verzoekers dus nog steeds enkel de omschrijving door de curator in het beslagrekest (zie 2.2.) ten grondslag. In de beslissing op het eerste wrakingsverzoek is al overwogen dat het geldend recht niet uit de verklaringen van de curator kan worden afgeleid en dat de rechter-commissaris een discretionaire bevoegdheid heeft om wel of juist geen hoorgesprek te doen plaatsvinden. De enkele opmerking van mr. Van Summeren dat de weergave van de curator juist is, kan dat niet anders maken. Uit niets is verder gebleken dat de rechter op grond van het recht gehouden was om [verzoeker 2] te horen voorafgaand aan het verstrekken van de machtiging of dat op verzoek van [verzoeker 2] daarna alsnog te doen. Uit het feit dat de rechter het verzoek heeft geplaatst in het kader van art. 69 Fw en niet heeft gekwalificeerd als een verplichting uit hoofde van de pilot, kan dan ook niet de schijn van vooringenomenheid worden afgeleid.