ECLI:NL:RBGEL:2024:1081

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 februari 2024
Publicatiedatum
29 februari 2024
Zaaknummer
C/05/430998 KG RK 24/87
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter-commissaris in faillissementszaak

In deze zaak heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Gelderland op 26 februari 2024 het wrakingsverzoek van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, hierna te noemen verzoeker 1, en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, hierna te noemen verzoeker 2, afgewezen. Verzoekers hebben de wraking ingediend tegen mr. S. Boot, de rechter-commissaris die toezicht houdt op de afwikkeling van het faillissement van verzoeker 1. De wrakingsgrond was gebaseerd op de stelling dat de rechter-commissaris een hoorgesprek met de curator niet had gehouden, wat volgens verzoekers een schijn van vooringenomenheid zou opleveren. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat er geen objectieve aanwijzingen zijn voor partijdigheid van de rechter. De eerdere beslissing van 21 december 2023, waarin een vergelijkbaar wrakingsverzoek werd afgewezen, werd door de wrakingskamer als relevant beschouwd. Verzoekers voerden aan dat er nieuwe ontwikkelingen waren, maar de wrakingskamer oordeelde dat deze niet voldoende waren om de eerdere afwijzing te weerleggen. De rechter-commissaris had de discretionaire bevoegdheid om te besluiten geen hoorgesprek te houden, en de wrakingskamer concludeerde dat de beslissing van de rechter niet onbegrijpelijk was. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat een volgend verzoek in deze zaak niet meer in behandeling zal worden genomen, omdat verzoekers het wrakingsmiddel misbruikten.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK GELDERLAND, locatie Zutphen

Wrakingskamer
zaaknummer: C/05/430998 / KG RK 24/87
Beslissing van 26 februari 2024
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
1. [verzoeker 1].,
gefailleerd,
hierna te noemen: [verzoeker 1]
gemachtigde: mr. G.F.M.G. Heutink (Rechtshulp & Incasso) te Apeldoorn,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

2. [verzoeker 2],

gevestigd te [woonplaats],
hierna te noemen: [verzoeker 2]
gemachtigde: mr. G.F.M.G. Heutink (Rechtshulp & Incasso) te Apeldoorn,
strekkende tot de wraking van
mr. S. Boot,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beslissing van de wrakingskamer van deze rechtbank van 21 december 2023 op het eerdere wrakingsverzoek van verzoekers
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 18 januari 2024 met 7 bijlagen
- het aanvullende schriftelijke wrakingsverzoek van 22 januari 2024
- de schriftelijke reactie van de rechter van 1 februari 2024
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling, gehouden op
7 februari 2024.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling is mr. Heutink voornoemd namens verzoekers verschenen. De rechter heeft laten weten niet te zullen verschijnen.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter als rechter-commissaris die toezicht houdt op de afwikkeling van het faillissement van [verzoeker 1] (zaaknummer F.05/21/25). In deze zaak hebben verzoekers een eerder wrakingsverzoek gedaan, dat bij beslissing van de wrakingskamer van 21 december 2023 is afgewezen.
2.2.
De curator in het faillissement van [verzoeker 1] heeft op 12 september 2023 een tegen [verzoeker 2] gericht verzoek tot verlof conservatoir derdenbeslag ingediend. In het beslagrekest heeft de curator beschreven dat op 17 maart 2022 bij deze rechtbank op de locatie Zutphen een pilot is gestart en dat de rechter-commissaris in het kader daarvan in beginsel voorafgaand aan alle soorten (civiele) procedures die door de curator worden gestart, de curator en de betrokken wederpartij hoort. Pas nadat het voorgeschreven hoorgesprek heeft plaatsgevonden, beslist de rechter-commissaris op het verzoek van de curator om in rechte tegen de betrokken wederpartij op te treden.
2.3.
Zonder het houden van een hoorgesprek heeft de rechter de curator op 11 oktober 2023 een machtiging gegeven tot het instellen van de eis in de hoofdzaak tegen [verzoeker 2]. De curator heeft op 13 oktober 2023 een dagvaarding uitgebracht en [verzoeker 2] gedagvaard tegen de rolzitting van 13 december 2023. Op 21 november 2023 heeft op verzoek van verzoekers alsnog een gesprek plaatsgevonden tussen – onder meer – verzoekers en de rechter. Tijdens dat gesprek hebben verzoekers de rechter gewraakt. Volgens verzoekers heeft de rechter bewust het voorschrift van de pilot niet opgevolgd, heeft zij ten onrechte geweigerd de informatie betreffende de pilot te verstrekken en heeft zij in tegenstelling tot haar eerdere uitlatingen verklaard dat dat er wel schriftelijke gegevens van de pilot zijn. In de beslissing van de wrakingskamer van 21 december 2023 is het verzoek afgewezen.
2.4.
Verzoekers voeren in hun onderhavige verzoek aan dat sprake is van een nieuwe ontwikkeling, zodat de overwegingen in de beslissing van 21 december 2023 niet aan toewijzing van hun wrakingsverzoek in de weg kunnen staan. Verzoekers verwijzen naar een e-mailbericht van 14 december 2023 van mr. J. van Summeren, die de patroon is van de advocaat die de curator bijstaat, aan de Orde van Advocaten. In dit e-mailbericht heeft mr. Van Summeren, naar aanleiding van een door verzoekers tegen haar ingediende klacht, onder meer het volgende geschreven:
(...) Wellicht ten overvloede, voor zover mij bekend, is de pilot als bedoeld in het klaagschrift niet opgenomen in openbare bronnen zoals een procesreglement of in de recofa-richtlijnen. De rechters-commissarissen van de rechtbank Gelderland hebben de curatoren in het arrondissement Gelderland bij brief geïnformeerd over de pilot. In de betreffende brief stond meer informatie dan enkel de informatie over de pilot. De correspondentie tussen curatoren en rechters-commissarissen is vertrouwelijk. De informatie die in het beslagrekest over de pilot is vermeld, is een juiste weergave van de enige bij mij bekende informatie. (...)
2.5.
Bij e-mailbericht van 28 december 2023 heeft de gemachtigde van verzoekers de rechter gevraagd het hoorgesprek met de curator te hervatten en partijen daarvoor uit te nodigen. Verder heeft hij geschreven dat hij zijn verzoek aan de rechter-commissaris wijzigt, in die zin dat wordt gevraagd de curator te instrueren de procedure niet verder te vervolgen. Ten slotte heeft de gemachtigde de rechter gevraagd of zij inlichtingen heeft ontvangen van de curator waaruit blijkt in hoeverre de beslagen doel hebben getroffen en of zij bereid is deze inlichtingen met de gemachtigde te delen. Omdat een reactie uitbleef, heeft de gemachtigde op 9 en 15 januari 2024 nogmaals verzocht om een reactie.
2.6.
Bij brief gedateerd op 12 januari 2024 heeft de rechter (de gemachtigde van) verzoekers als volgt bericht:
Naar aanleiding van uw schrijven d.d. 28 december 2023 bericht ik u als volgt. Nu de procedure reeds is aangevangen en daarin onder meer wordt geëist voor recht te verklaren dat [verzoeker 2] ten tijde van de faillietverklaring geen vordering had op [verzoeker 1] en derhalve niet beschikt over een geldig pandrecht, acht ik het niet in het belang van de boedel om een nieuwe bespreking te plannen. Het is aan de handelsrechter om zich hierover uit te spreken. Daarmee beschouw ik het artikel 69 Faillisementswet verzoek als afgedaan.
2.7.
Verzoekers leggen aan hun schriftelijk ingediende wrakingsverzoek ten grondslag dat de rechter ten onrechte in haar brief met als datum 12 januari 2024 op de in die brief aangegeven gronden heeft gesteld dat het niet in het belang van de boedel is te achten om een nieuwe bespreking te plannen. Ook heeft de rechter ten onrechte in haar brief gesteld dat zij het verzoek op grond van artikel 69 Faillissementswet als afgedaan beschouwt. Verzoekers stellen zich verder in hun verzoek op het standpunt dat de brief van de rechter met als datum 12 januari 2024 overduidelijk is geantidateerd. De gemachtigde heeft deze brief pas op 17 januari 2024 ontvangen. Bij de brief was een kopie van zijn e-mailbericht van 15 januari 2024 gevoegd, zodat daaruit blijkt dat de brief pas op 16 januari 2024 is verzonden. In hun aanvullende wrakingsverzoek vragen verzoekers nadrukkelijk dit bezwaar met betrekking tot de antidatering van de brief ook als wrakingsgrond aan te merken.
2.8.
De rechter berust niet in de wraking. Bij brief van 1 februari 2024 heeft zij inhoudelijk op de verzoeken gereageerd en betoogd dat deze moeten worden afgewezen. Verder heeft zij de wrakingskamer verzocht te bepalen dat een nieuw wrakingsverzoek in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn, omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.2.
De wrakingskamer van oordeel dat het wrakingsverzoek op inhoudelijke gronden moet worden afgewezen. Daarvoor is het volgende van belang.
3.3.
Verzoekers leggen aan hun verzoek (opnieuw) ten grondslag dat volgens hen sprake is van een in de pilot voorgeschreven hoorgesprek en dat de rechter dit voorschrift bewust niet heeft opgevolgd. Daaruit, alsmede uit het feit dat zij heeft geweigerd de informatie over de pilot in het geding te brengen, blijkt dat zij partijdig is, aldus verzoekers. Nu is gebleken dat er wel degelijk schriftelijke informatie over de pilot is, had de rechter in haar brief van 12 januari 2024 niet mogen weigeren om een nieuwe bespreking te plannen en het verzoek niet mogen afdoen als een verzoek op grond van artikel 69 Fw, aldus verzoekers.
3.4.
In de beslissing van 21 december 2023 op het eerste wrakingsverzoek van verzoekers is reeds overwogen dat de omstandigheid dat de rechter eerst heeft verklaard dat de werkwijze van de pilot niet is vastgelegd in een interne richtlijn, en vervolgens dat er schriftelijke communicatie was tussen de rechtbank en curatoren, geen blijk geeft van (de schijn van) partijdigheid van de rechter. Verder is overwogen dat niet is gebleken op grond waarvan verzoekers recht zouden hebben op de gevraagde informatie over de pilot. Waarom dat anders zou zijn nu mr. Van Summeren (zie 2.4.) heeft bevestigd dat de rechters-commissarissen van deze rechtbank inderdaad de curatoren in het arrondissement Gelderland bij brief hebben geïnformeerd over de pilot, is niet duidelijk. Dat dit tot een “concrete informatieplicht” van de rechter zou leiden, is niet onderbouwd. Mr. Van Summeren bevestigt in dat verband ook dat communicatie tussen de rechtbank en curatoren vertrouwelijk is. Met het e-mailbericht van mr. Van Summeren is dan ook niet gebleken waarom verzoekers wel degelijk recht zouden hebben op de van de rechter gevraagde informatie.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verzoekers de wrakingskamer nog verzocht om de rechter, bij deze stand van zaken, te instrueren de brief aan de curatoren in het geding te brengen. Verzoekers proberen kennelijk met dit wrakingsmiddel alsnog inzage te krijgen in de betreffende brief. Daarvoor is de wrakingsprocedure niet bedoeld. Een dergelijke instructie gaat ook de bevoegdheid van de wrakingskamer, die enkel strekt tot het beoordelen of sprake is van schijn van vooringenomenheid door de rechter, te buiten. De wrakingskamer zal aan dit verzoek dan ook verder voorbij gaan.
3.5.
Ter onderbouwing van de eerste en tweede wrakingsgrond hebben verzoekers aangevoerd dat uit het e-mailbericht van mr. Van Summeren blijkt dat er wel degelijk een vastgelegde verplichting was om een hoorzitting te laten plaatsvinden. De wrakingskamer begrijpt dat verzoekers stellen dat de rechter deze zelfstandige verplichting tot het houden van een hoorzitting niet naast zich neer had mogen leggen. Zij had de vraag van verzoekers om een gesprek niet mogen kwalificeren als een verzoek op grond van artikel 69 Fw, op grond waarvan een gefailleerde bij de rechter-commissaris een bevel ten aanzien van het handelen of nalaten van de curator kan uitlokken.
Naar het oordeel van de wrakingskamer volgt het bestaan van een verplichting op basis van de pilot echter niet uit het e-mailbericht van mr. Van Summeren. Over de inhoud van de pilot meldt mr. Van Summeren enkel dat de informatie in het beslagrekest volgens haar een juiste weergave is van de bij haar bekende informatie. Aan het bestaan van de gestelde verplichting tot het houden van een hoorgesprek leggen verzoekers dus nog steeds enkel de omschrijving door de curator in het beslagrekest (zie 2.2.) ten grondslag. In de beslissing op het eerste wrakingsverzoek is al overwogen dat het geldend recht niet uit de verklaringen van de curator kan worden afgeleid en dat de rechter-commissaris een discretionaire bevoegdheid heeft om wel of juist geen hoorgesprek te doen plaatsvinden. De enkele opmerking van mr. Van Summeren dat de weergave van de curator juist is, kan dat niet anders maken. Uit niets is verder gebleken dat de rechter op grond van het recht gehouden was om [verzoeker 2] te horen voorafgaand aan het verstrekken van de machtiging of dat op verzoek van [verzoeker 2] daarna alsnog te doen. Uit het feit dat de rechter het verzoek heeft geplaatst in het kader van art. 69 Fw en niet heeft gekwalificeerd als een verplichting uit hoofde van de pilot, kan dan ook niet de schijn van vooringenomenheid worden afgeleid.
3.6.
Datzelfde geldt voor de beslissing van de rechter om het verzoek van 28 december 2023 op de door haar genoemde gronden af te wijzen. De rechter heeft in haar reactie op het wrakingsverzoek toegelicht dat het gesprek van 21 november 2023 op verzoek van verzoekers is gepland met de inzet om de curator te instrueren de bodemzaak niet aan te brengen. De curator heeft vervolgens op 24 november 2023 toestemming gevraagd voor het aanbrengen van de zaak en deze toestemming is op 30 november 2023 door een waarnemend rechter-commissaris verleend. Vervolgens is de procedure aangebracht. Volgens de rechter is nu dus de handelsrechter (de wrakingskamer begrijpt: de kantonrechter) bevoegd om over de vorderingen van partijen te oordelen en is het dan niet meer aan de rechter-commissaris om over de eisen van partijen omtrent die vorderingen in gesprek te gaan. In haar brief aan verzoekers van 12 januari 2024 heeft de rechter dan ook uiteengezet dat een gesprek niet in het belang van de boedel is omdat in de bodemprocedure onder meer een verklaring voor recht wordt gevorderd dat [verzoeker 2] ten tijde van de faillietverklaring geen vordering had op [verzoeker 1] en derhalve niet beschikt over een geldig pandrecht.
3.7.
De beslissing van de rechter om niet meer in gesprek te gaan over het al dan niet instrueren van de curator om de procedure niet voort te zetten is een inhoudelijke (proces)beslissing. De wrakingskamer wijst verzoekers erop dat de juistheid van een rechterlijke beslissing alleen kan worden beoordeeld als daartegen een rechtsmiddel (zoals hoger beroep) is aangewend. De wrakingsprocedure is daarvoor niet bestemd, omdat het daarin uitsluitend gaat over de (schijn van) vooringenomenheid van de rechter. Alleen als de beslissing gelet op de motivering of de wijze van totstandkoming zo onjuist of onbegrijpelijk is dat deze uitsluitend door vooringenomenheid kan worden verklaard, is er grond voor wraking. De aangevoerde grond haalt deze hoge drempel niet. Zoals hiervoor is overwogen, is niet gebleken dat verzoekers zich op grond van de pilot kunnen beroepen op een zelfstandig recht op een hoorgesprek. Ook met het e-mailbericht van mr. Van Summeren is niet gebleken van een verplichting voor de rechter om een vervolggesprek te faciliteren. Gelet daarop is de (motivering van de) beslissing van de rechter om het verzoek als afgedaan te beschouwen en het gesprek over de vorderingen van de curator en [verzoeker 2] niet voort te zetten niet zodanig onbegrijpelijk dat deze alleen door vooringenomenheid kan worden verklaard. Daarmee kunnen de eerste en de tweede wrakingsgrond niet slagen.
3.8.
Met betrekking tot de derde wrakingsgrond, het gestelde antidateren door de rechter van haar brief van 12 januari 2024, heeft de rechter toegelicht dat zij de brief op vrijdag 12 januari 2024 heeft ondertekend en dat deze kennelijk op maandag 15 januari 2024 is verzonden. Uit het enkele feit dat bij de brief een kopie zou zijn gevoegd van het e-mailbericht van de gemachtigde van verzoekers van 15 januari 2024, blijkt naar het oordeel van de wrakingskamer niet dat de rechter de brief heeft geantidateerd. Voor zover verzoekers stellen dat hiermee beoogd is een tweede wrakingsverzoek te frustreren mist dit betoog feitelijke grondslag.
3.9.
Verzoekers hebben geen verdere feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit de wrakingskamer vooringenomenheid van de rechter of zwaarwegende aanwijzingen voor objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor kan afleiden. Het wrakingsverzoek zal dan ook worden afgewezen.
3.10.
Verzoekers hebben in deze faillissementsprocedure nu voor de tweede keer wrakingsverzoeken gedaan die geen van alle zijn gehonoreerd. In dit nieuwe wrakingsverzoek gebruiken verzoekers een brief om een kwestie opnieuw over het voetlicht te brengen waarop reeds inhoudelijk is beslist. Zoals is overwogen kan het verkrijgen van inzage in de brief aan de curatoren met dit wrakingsmiddel niet worden bereikt. Naar het oordeel van de wrakingskamer gebruiken verzoekers het middel van wraking dan ook voor een ander doel dan waarvoor het is gegeven. Daarmee is sprake van misbruik. Daarom zal worden bepaald dat een volgend verzoek tot wraking in deze zaak niet meer in behandeling zal worden genomen.

4.De beslissing

De wrakingskamer van de rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking af,
- bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven door mr. G. Edelenbos, voorzitter, mr. A.L.M. Steinebach-de Wit en mr. K. van Vlimmeren-van Ommen, leden, in tegenwoordigheid van de griffier […] en in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2024.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.