In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 16 februari 2024 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit bezitten. Het huwelijk vond plaats in Marokko in 1983. De man verzocht de rechtbank om de echtscheiding uit te spreken en voor recht te verklaren dat het huwelijksvermogensregime wordt beheerst door Marokkaans recht. De vrouw verzocht de rechtbank om de echtscheiding toe te wijzen en het verzoek van de man af te wijzen, met een verzoek om de woning aan de man toe te delen en haar recht te geven op de helft van de overwaarde van de woning. De rechtbank oordeelde dat de toepassing van Marokkaans huwelijksvermogensrecht in deze omstandigheden niet onaanvaardbaar was. De rechtbank stelde vast dat de man de vrouw een bedrag moest vergoeden dat zij uit eigen vermogen in de woning had geïnvesteerd. De rechtbank oordeelde dat de vrouw recht had op een vergoeding van € 36.945, gebaseerd op de waardestijging van de woning door haar investeringen. De rechtbank wees het verzoek van de vrouw om voortgezet gebruik van de woning af, omdat de man belang had bij de verkoop van de woning. De rechtbank gelastte partijen om na verkoop van de woning over te gaan tot verdeling van de inboedel naar gelijke delen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad, behalve de beslissing omtrent de echtscheiding en de verklaring voor recht.