ECLI:NL:RBGEL:2024:1025

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 februari 2024
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
C/05/419045 / ES RK 23/201 & C/05/429524 / FA RK 23/4155
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en verdeling van de waarde van de woning onder toepassing van Marokkaans huwelijksvermogensrecht

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 16 februari 2024 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit bezitten. Het huwelijk vond plaats in Marokko in 1983. De man verzocht de rechtbank om de echtscheiding uit te spreken en voor recht te verklaren dat het huwelijksvermogensregime wordt beheerst door Marokkaans recht. De vrouw verzocht de rechtbank om de echtscheiding toe te wijzen en het verzoek van de man af te wijzen, met een verzoek om de woning aan de man toe te delen en haar recht te geven op de helft van de overwaarde van de woning. De rechtbank oordeelde dat de toepassing van Marokkaans huwelijksvermogensrecht in deze omstandigheden niet onaanvaardbaar was. De rechtbank stelde vast dat de man de vrouw een bedrag moest vergoeden dat zij uit eigen vermogen in de woning had geïnvesteerd. De rechtbank oordeelde dat de vrouw recht had op een vergoeding van € 36.945, gebaseerd op de waardestijging van de woning door haar investeringen. De rechtbank wees het verzoek van de vrouw om voortgezet gebruik van de woning af, omdat de man belang had bij de verkoop van de woning. De rechtbank gelastte partijen om na verkoop van de woning over te gaan tot verdeling van de inboedel naar gelijke delen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad, behalve de beslissing omtrent de echtscheiding en de verklaring voor recht.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaakgegevens: C/05/419045 / ES RK 23/201 (echtscheiding)
C/05/429524 / FA RK 23/4155 (verdeling)
Datum uitspraak: 16 februari 2024
beschikking echtscheiding met nevenvoorzieningen
in de zaak van
[naam man],
wonende in [woonplaats] ,
verzoeker, hierna te noemen de man,
advocaat mr. M.J. Germs in Nijmegen,
tegen
[naam vrouw],
wonende in [woonplaats] ,
verweerster, hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. H.M. Schurink-Smit in Nijmegen.

1.Het procesverloop

1.1.
Dit verloop blijkt uit:
het verzoekschrift met bijlage, ingekomen op 9 mei 2023;
het bericht namens de man van 5 juni 2023, met bijlage;
het exploot van betekening van 16 mei 2023;
het verweerschrift van de vrouw met zelfstandig verzoek, ingekomen op 17 juli 2023;
het verweerschrift van de man op de zelfstandige verzoeken, ingekomen op 27 november 2023;
het bericht namens de vrouw van 25 januari 2024, met bijlagen.
1.2.
Gehoord ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 9 februari 2024 zijn beide partijen, bijgestaan door hun advocaten. Hiervan zijn aantekeningen gemaakt. Mr. Germs heeft ook pleitnotities overgelegd.

2.De feiten

2.1.
De man en de vrouw hebben de Nederlandse en de Marokkaanse nationaliteit. Zij zijn op [datum] 1983 in [plaats] , Marokko met elkaar gehuwd.

3.Het geschil

3.1.
De man verzoekt de rechtbank:
  • tussen partijen de echtscheiding uit te spreken;
  • voor recht te verklaren dat het huwelijksvermogensregime van partijen wordt beheerst door Marokkaans recht.
3.2.
De vrouw verzoekt de rechtbank het verzoek tot echtscheiding toe te wijzen en het verzoek van de man voor het overige af te wijzen. Verder verzoekt de vrouw de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • de echtscheiding uit te spreken tussen partijen;
  • voor recht te verklaren dat op het huwelijksvermogensregime van partijen het Nederlands (huwelijksvermogens)recht van toepassing is en de verdeling van de goederen vast te stellen conform het Nederlands (huwelijksvermogens)recht;
indien het Nederlandse recht van toepassing wordt verklaard op de verdeling van de woning:
primair:
  • te bepalen dat de woning aan de [adres] in [woonplaats] dient te worden verkocht, dat de man daaraan zijn medewerking dient te verlenen en dat de opbrengst van de verkoop van de woning tussen partijen bij helfte wordt verdeeld;
  • de vrouw vervangende toestemming te verlenen om tot het verstrekken van de verkoopopdracht aan de makelaar en tot verkoop en levering over te kunnen gaan, dan wel een machtiging in de zin van artikel 3:300 van het Burgerlijk Wetboek (BW) aan de vrouw te verstrekken, wanneer de man niet binnen een maand na de uitspraak zijn medewerking verleent aan het verkoopproces;
subsidiair:
- te bepalen dat de woning aan de man wordt toegedeeld en dat de vrouw recht heeft op de helft van de overwaarde van de woning en dat de man dit bedrag, zijnde € 146.250, binnen drie maanden na de datum van de beschikking aan haar dient te voldoen, waarbij de vrouw tevens binnen drie maanden na datum van de beschikking ontslagen wordt uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypothecaire lening die verbonden is aan de woning;
indien het Marokkaanse recht van toepassing wordt verklaard op de verdeling van de woning:
  • de man op grond van artikel 49 Mudawanna te veroordelen om aan de vrouw 50% (€ 146.250), althans een percentage dat de rechtbank juist acht, van de overwaarde van de echtelijke woning van partijen te vergoeden, binnen drie maanden na de datum van de beschikking;
  • te bepalen dat de man de hypothecaire lening als eigen schuld moet voldoen, onder vrijwaring van de vrouw;
  • te bepalen dat de man ervoor moet zorgen dat de hypotheeknemer de vrouw ontslaat uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire lening binnen drie maanden na de datum van de beschikking, en
  • te bepalen dat de man de woning dient te verkopen aan een derde partij, wanneer hij niet binnen drie maanden na datum van de beschikking het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de vrouw heeft kunnen bewerkstelligen, waarbij de vrouw recht heeft op de helft van de overwaarde van de woning;
  • te bepalen dat de vrouw bij uitsluiting bevoegd is om de bewoning van de woning aan de [adres] te [woonplaats] en gebruik van de tot de inboedel daarvan behorende zaken, gedurende zes maanden na inschrijving van de beschikking voort te zetten;
  • partijen te gelasten om na verkoop of verdeling van de woning over te gaan tot verdeling van de inboedel naar gelijke delen.
3.3.
De man verzoekt de rechtbank het door de vrouw zelfstandig verzochte af te wijzen, althans het voortgezet gebruik van de woning slechts toe te wijzen onder de bepaling dat de vrouw de man een gebruiksvergoeding verschuldigd zal zijn van € 1.000 per maand, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen gebruiksvergoeding.
3.4.
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover voor de beoordeling van belang, hierna nader ingegaan.

4.De beoordeling

Echtscheiding
4.1.
Op grond van artikel 3 Brussel II-ter [1] komt aan de Nederlandse rechter rechtsmacht toe ten aanzien van het verzoek tot echtscheiding, omdat de echtgenoten hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben.
4.2.
Op grond van artikel 10:56 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt het Nederlandse recht of ontbinding van het huwelijk kan worden uitgesproken en op welke gronden.
4.3.
Omdat beide partijen stellen en erkennen dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, zal de rechtbank het verzoek tot echtscheiding toewijzen.
Toepasselijk huwelijksvermogensrecht en verdeling van de waarde van de woning
4.4.
Aangezien de Nederlandse rechter op grond van Brussel II-ter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding heeft hij ook rechtsmacht ten aanzien van de verdeling [2] .
Uitgangspunt: Marokkaans recht
4.5.
Partijen zijn het erover eens dat op grond van het arrest Chelouche/Van Leer [3] Marokkaans recht van toepassing is op hun huwelijksvermogen, omdat partijen op het moment dat zij trouwden de Marokkaanse nationaliteit gemeenschappelijk hebben. De man heeft verzocht dit in een verklaring voor recht te bevestigen. De vrouw verzet zich hiertegen. Zij is van mening dat toepassing van het Marokkaanse recht naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is en heeft verzocht een verklaring voor recht te geven dat Nederlands recht van toepassing is.
4.6.
Gelet op de uitgangspunten in het arrest Chelouche/Van Leer ziet de rechtbank aanleiding eerst te beoordelen wat de uitkomst is van toepassing van het Marokkaanse recht. Dat is immers het vertrekpunt. Vervolgens dient gelet op de stellingen van de vrouw vastgesteld te worden of die uitkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dat is overigens niet de wijze waarop de vrouw haar stellingen heeft onderbouwd, maar de rechtbank begint dus bij het subsidiaire verzoek van de vrouw.
4.7.
De vrouw baseert haar (subsidiaire) verzoek op grond van het Marokkaanse recht op artikel 49 Mudawana. Dit artikel luidt, vertaald [4] , als volgt:
“Iedere echtgenoot beschikt over een van dat van de ander gescheiden vermogen. De echtgenoten kunnen echter afspraken maken over gebruik en verdeling van de tijdens de duur van het huwelijk verworven bezittingen.
Deze overeenkomst wordt vastgelegd in een afzonderlijk document dat losstaat van het huwelijkscontract.
Bij het sluiten van een huwelijk informeren de notarissen (adulen) de partijen over voornoemde bepalingen.
Bij het ontbreken van overeenstemming zal gebruik worden gemaakt van algemene bewijsmiddelen, en worden het door elk van de echtgenoten ten behoeve van de ontwikkeling van het gezinsvermogen verrichte arbeid, de door hen geleverde inspanningen en de door hen gedragen lasten in aanmerking genomen.”
4.8.
De rechtbank volgt de stelling van de vrouw dat ook inspanningen in de huishouding, zoals de zorg voor de kinderen, in aanmerking moeten worden genomen bij de bepaling van de door een echtgenoot geleverde inspanning [5] . Gelet op wat partijen tijdens de mondelinge behandeling hebben verklaard, acht de rechtbank hun inspanningen gelijkwaardig. De man werkte veel uren per dag in [werk man] , maar was daartoe alleen in staat doordat de vrouw een groter aandeel in de zorg voor de kinderen had. Toen het financieel lastig werd, is de vrouw als [werk vrouw] gaan werken. Elk van partijen heeft zo op eigen wijze bijgedragen aan het draaiende houden van het huishouden. Het is niet mogelijk daarin onderscheid tussen de man en de vrouw te maken.
4.9.
Wat de vrouw echter over het hoofd lijkt te zien, is dat de man al voor het huwelijk eigenaar was van de woning. Een intrinsieke waardestijging van de woning als gevolg van de stijgende prijzen op de huizenmarkt is niet veroorzaakt door inspanningen van partijen. Daarom kan de vrouw naar Marokkaans recht geen aanspraak maken op die waardestijging. Daarbij weegt de rechtbank mee dat er geen aflossingen op de hypotheekschuld hebben plaatsgevonden, ook niet in de vorm van een spaar- of beleggingspolis. De verdiensten van partijen zijn voor een groot deel opgegaan aan kosten van de huishouding, inclusief kosten van de kinderen, en hebben in zoverre niet bijgedragen aan vermogensvorming.
4.10.
De rechtbank acht wel relevant wat partijen hebben besteed aan verbetering van de woning. Het is namelijk aannemelijk dat die uitgaven afkomstig zijn uit tijdens het huwelijk opgebouwd vermogen. De vrouw heeft verklaard dat de woning in het begin nog enkel glas had en in slechte staat verkeerde. Er is door de jaren heen veel aan de woning gedaan. De man heeft dat op zich niet bestreden, al heeft hij wel verklaard dat bijvoorbeeld de veranda die is aangelegd weer moest worden verwijderd, omdat hiervoor geen vergunning was aangevraagd. Niet elke investering heeft dus tot een waardetoename geleid. De vrouw heeft haar stellingen maar beperkt onderbouwd. Zij heeft met bankafschriften proberen aan te tonen dat in elk geval een bedrag van € 30.000 [6] aan de woning is uitgegeven dat van haar bankrekening afkomstig was. Dit zijn kleinere en grotere bedragen, waarbij de grootste uitgaven in 2019 vallen. De man heeft als zodanig niet betwist dat deze betalingen vanaf de rekening van de vrouw zijn verricht, maar stelt dat het geld van oorsprong van hem kwam. Hij heeft een transitievergoeding van ruim € 40.000 ontvangen. Daarvan is € 39.000 overgemaakt naar de vrouw. Dit acht de rechtbank echter niet relevant. Uitgaand van de scheiding van goederen die naar Marokkaans recht geldt, is het bedrag van € 39.000 door de overboeking naar de vrouw haar eigendom geworden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man nog aangevoerd dat een dochter van partijen de overboeking buiten hem om heeft gedaan, maar ook daar verbindt de rechtbank geen conclusies aan, omdat de man het bedrag nooit heeft teruggevorderd van de vrouw en dat ook in deze procedure niet doet. Het bedrag dat in de woning van de man is geïnvesteerd dat afkomstig is van de rekening van de vrouw zal de rechtbank daarom beschouwen als investering van de vrouw. Voor zover die investering tot een waardetoename van de woning heeft geleid, heeft de vrouw recht op vergoeding daarvan. Er zit echter wel een dubbeltelling in het door haar genoemde bedrag. De vrouw toont aan dat er op 6 augustus 2019 € 6.000 van haar spaarrekening naar haar betaalrekening is overgemaakt. Op dezelfde dag is er € 13.056,82 overgemaakt van haar betaalrekening naar [naam] . Aannemelijk is dat het bedrag van € 6.000 daar onderdeel van uitmaakt. Daarom rekent de rechtbank met een investering van € 24.000. Dit bedrag dient naar het oordeel van de rechtbank niet slechts nominaal te worden vergoed, maar een waardetoename van de woning die hiermee samenhangt komt evenredig ook aan de vrouw toe [7] .
4.11.
Partijen hebben over het voorgaande nauwelijks stellingen ingenomen. Wel heeft de vrouw een overzicht overgelegd waaruit het verloop van de WOZ-waarde vanaf 2014 blijkt. Per 1 januari 2014 was de WOZ-waarde van de woning € 177.000, op 1 januari 2022 is de WOZ-waarde € 391.000. Een zo sterke toename kan waarschijnlijk niet louter worden verklaard uit de algemeen stijgende huizenprijzen. Met name vanaf 2020 is er een sterke stijging te zien. Dit valt min of meer samen met de investeringen die in 2019 zijn gedaan, zoals de rechtbank partijen tijdens de mondelinge behandeling ook heeft voorgehouden. De rechtbank maakt daarom de volgende berekening [8] . De investering van in totaal € 24.000 levert een waardestijging van de woning op. Die zal in de regel niet € 24.000 zijn. In het kader van de WOZ-waardering wordt wel uitgegaan van een waardetoename van 60% van de investering [9] . Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat de gemeente [woonplaats] deze jurisprudentie volgt. Daarom kan ervan worden uitgegaan dat de investeringen rond 2019 een waardevermeerdering hebben opgeleverd van afgerond € 14.000. Als de huizenprijzen in 2019 stabiel waren gebleven, zou de WOZ-waarde, die op 1 januari 2019 € 240.000 bedroeg, op 1 januari 2020 dus afgerond € 254.000 hebben bedragen. Daarvan is € 24.000 door de vrouw geïnvesteerd. Het aandeel van de vrouw in de waarde van de woning is daarmee 24/254 deel. Voor zover de woning inmiddels meer waard is, moet die waardestijging evenredig worden toegerekend aan de investering van € 24.000. De WOZ-waarde van de woning is per 1 januari 2022 € 391.000. De beleggingsleer brengt mee dat aan de vrouw dan een bedrag toekomt van 24/254 x € 391.000 = € 36.945. In geval van verkoop van de woning dient dit bedrag aangepast te worden en ontvangt de vrouw 24/254 deel van de bruto verkoopopbrengst. Omdat de vrouw geen eigenaar van de woning is, hoeft zij niet bij te dragen in de kosten die samenhangen met de verkoop.
4.12.
De vrouw heeft aangevoerd dat sprake is geweest van huiselijk geweld. De rechtbank verbindt daaraan niet de conclusie dat de man op grond van het Marokkaanse recht een hogere vergoeding aan de vrouw dient te betalen. Als de vrouw als gevolg van handelingen van de man daadwerkelijk zou zijn beperkt in haar mogelijkheden zich te ontplooien en financieel onafhankelijk te worden, zou daarin mogelijk een aanleiding gezien kunnen worden voor een hogere vergoeding. De rechtbank is echter van oordeel dat de vrouw een dergelijke stelling onvoldoende heeft onderbouwd. Haar stellingen zijn in dat opzicht veel te algemeen gebleven.
Onaanvaardbaarheid
4.13.
Vervolgens komt de rechtbank toe aan de stelling van de vrouw dat toepassing van het Marokkaanse recht naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Samengevat heeft de vrouw tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat het onaanvaardbaar is als zij na veertig jaar huwelijk met nagenoeg niets zou vertrekken.
4.14.
Het onaanvaardbaarheidscriterium is ook afkomstig uit het hiervoor genoemde arrest Chelouche/Van Leer. In die situatie trouwden een Française en een Amerikaan [10] in Londen, en uiteindelijk vestigden zij zich in Nederland. Veronderstellenderwijs is de Hoge Raad ervan uitgegaan dat dit hun eerste huwelijksdomicilie was, wat zou betekenen dat Nederlands recht van toepassing was, met als gevolg dat sprake zou zijn van een algehele gemeenschap van goederen. De Hoge Raad vond dat in die situatie onaanvaardbaar om de volgende redenen:
  • de man was al drie keer eerder getrouwd geweest;
  • beide partijen hadden een aanzienlijk vermogen;
  • het was daarom onwaarschijnlijk dat een Nederlandse man en een Nederlandse vrouw in dergelijke omstandigheden in algehele gemeenschap van goederen zouden trouwen;
  • de algehele gemeenschap van goederen is niet bekend in enig rechtssysteem waarmee de partijen voor hun huwelijk waren verbonden.
4.15.
Ter onderbouwing van de onaanvaardbaarheid van toepassing van het Marokkaanse recht in de zaak die nu voorligt, heeft de vrouw in de eerste plaats aangevoerd dat het huwelijk het nauwst is verbonden met het Nederlandse recht. De man woonde al in Nederland toen partijen elkaar in [Europees land] leerden kennen. Direct na het huwelijk is de vrouw naar Nederland gekomen om hier met de man (voor het eerst) samen te gaan wonen. De kinderen van partijen zijn in Nederland geboren en opgegroeid. Partijen wonen al hun hele huwelijk - ruim veertig jaar - in Nederland. Zij hebben tijdens het huwelijk niet in Marokko gewoond en dit is ook nooit de bedoeling geweest. Daarnaast hebben partijen zich consequent gedragen alsof sprake was van een algehele gemeenschap van goederen. Zo heeft de vrouw tijdens het huwelijk samen met de man een hypothecaire lening afgesloten voor de woning die de man al voor de huwelijkssluiting had gekocht. De vrouw meende dat deze woning van partijen samen was, omdat zij in algehele gemeenschap van goederen getrouwd zijn. De vrouw is destijds ook niet door de notaris of de man erop gewezen dat dit anders zou zijn.
Verder waren de financiën van partijen ook niet strikt gescheiden. De man werkte, de vrouw heeft de eerste ruim twintig jaren van het huwelijk niet gewerkt en geen opleiding gevolgd, omdat de man dat niet wilde. Van het inkomen van de man werden de kosten van de huishouding betaald. Toen dit niet voldoende was, is de vrouw ook gaan werken.
Tot slot heeft de vrouw aangevoerd dat de man nooit de bruidsschat heeft betaald, waartoe hij naar Marokkaans recht wel verplicht is, zoals ook vermeld is op de huwelijksakte van partijen. De vrouw heeft hier echter nooit om gevraagd, omdat zij er immers van uitging dat partijen alles samen zouden delen en er sprake was van een gemeenschap van goederen.
De man heeft de stellingen van de vrouw betwist.
4.16.
De rechtbank hecht geen waarde aan het eerste argument van de vrouw. Pas op het moment dat geen sprake is van een gezamenlijke nationaliteit wordt toegekomen aan de vraag wat de eerste huwelijksdomicilie was en als die niet kan worden vastgesteld wordt pas toegekomen aan de vraag met welk recht het huwelijk, alle omstandigheden in aanmerking genomen, het nauwst verbonden is. Dat die twee criteria in dit geval beide zouden leiden tot toepassing van Nederlands recht, staat niet ter discussie, maar dat is op zich geen reden om voorbij te gaan aan de gezamenlijke nationaliteit.
4.17.
Dat de vrouw heeft meegetekend voor de verhoging van de hypotheekschuld acht de rechtbank niet relevant, omdat tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat van dit geld een woning in Marokko is gekocht. Tussen partijen is niet in geschil dat die woning van hen samen is.
4.18.
Wat dan resteert ter onderbouwing waarom Nederlands recht zou moeten worden toegepast, is de stelling dat de financiën van partijen niet strikt gescheiden waren, dat de vrouw de eerste ruim twintig jaren niet mocht werken van de man (wat de man overigens bestrijdt) en het feit dat de man nooit de overeengekomen bruidsschat heeft betaald (of ten hoogste een klein deel daarvan). Daarnaast heeft de vrouw ook in dit kader aangevoerd dat sprake is geweest van huiselijk geweld.
4.19.
De rechtbank stelt voorop dat de vrouw niet met nagenoeg niets vertrekt. Zij ontvangt bijna 10% van de waarde van de woning en is daarnaast gerechtigd tot de helft van (de waarde van) de woning in Marokko, die volgens verklaring van de man ongeveer € 80.000 waard zou zijn. Daarnaast acht de rechtbank het redelijk dat de man aan de vrouw nog het restant van de bruidsschat van 5.000 dirham (op dit moment ongeveer € 463) voldoet, zoals is overeengekomen bij het huwelijk. De rechtbank kan dat niet in deze procedure bepalen, omdat de verzoeken van partijen alleen betrekking hebben op de verdeling van (de waarde van) de woning in [woonplaats] . Overigens heeft de man in dat kader niet verzocht te bepalen dat de vrouw een deel van de schuld ter zake van de woning in Marokko moet dragen, dus klaarblijkelijk stemt hij ermee in dat de hypotheekschuld volledig voor zijn rekening blijft. De totale verkrijging van de vrouw komt dan uiteindelijk op afgerond ten minste € 77.400 [11] en mogelijk meer als de woning bij verkoop meer dan € 391.000 oplevert.
4.20.
Als sprake was geweest van een gemeenschap van goederen, zou de vrouw - uitgaand van een waarde van de Nederlandse woning van € 391.000, een hypotheekschuld van € 98.500 en een waarde van de woning in Marokko van € 80.000 - ongeveer € 186.000 hebben ontvangen. Hoewel dat een groot verschil is, acht de rechtbank de toepassing van het Marokkaanse recht niet onaanvaardbaar. Daarbij weegt de rechtbank de volgende elementen mee.
4.21.
Voor de vrouw was bij het sluiten van het huwelijk niet onvoorzienbaar dat mogelijk Marokkaans recht van toepassing zou zijn. Dat is een groot verschil met de zaak Chelouche/ Van Leer, waar bij het sluiten van het huwelijk de toepasselijkheid van Nederlands recht niet voor de hand lag. De vrouw kon er in dit geval rekening mee houden dat Marokkaans recht zou moeten worden toegepast, omdat partijen de Marokkaanse nationaliteit hadden en in Marokko zijn getrouwd, waarbij bovendien volgens de Marokkaanse traditie een bruidsschat is overeengekomen (en deels is betaald). Er is dus wel degelijk sprake van een band van partijen met Marokko en het Marokkaanse recht. Het is bovendien in dit geval zo dat de man al eigenaar was van de woning, waarvan de vrouw nu de waarde wenst te verdelen. De man beschikte dus al over vermogen (al was op dat moment de hypotheekschuld mogelijk hoger dan de waarde van de woning) en het is daarom niet gezegd dat als partijen er indertijd van uit waren gegaan dat Nederlands recht van toepassing zou zijn, zij geen huwelijksvoorwaarden zouden hebben gemaakt. Ook in dit opzicht is de situatie dus anders dan in het arrest. De stelling van de vrouw dat partijen feitelijk hebben geleefd alsof er een gemeenschap van goederen was, volgt de rechtbank niet zonder meer. Zo hadden partijen elk een eigen bankrekening, waarvan zij - in ieder geval vanaf het moment dat de vrouw ook werkte - elk een aantal specifieke kosten van de huishouding voldeden. Dat de man de eerste ruim twintig jaar van het huwelijk de kosten droeg, is het gevolg van zijn onderhoudsplicht op grond van artikelen 1:81 en 1:84 BW. Die verplichting bestaat ook als echtgenoten buiten gemeenschap van goederen zijn getrouwd.
4.22.
Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat het enkele feit dat de vrouw een grotere vordering zou hebben wanneer Nederlands recht van toepassing zou zijn, onvoldoende is om te concluderen dat toepassing van Marokkaans recht onaanvaardbaar is. De rechtbank zal daarom het verzoek van de man om voor recht te verklaren dat Marokkaans huwelijksvermogensrecht van toepassing is, toewijzen. De subsidiaire verzoeken van de vrouw zal de rechtbank gedeeltelijk toewijzen met inachtneming van wat zij hiervoor heeft overwogen. Omdat de man heeft verklaard dat de woning verkocht zal moeten worden, zal de rechtbank van dat scenario uitgaan.
Voortgezet gebruik van de woning
4.23.
Op grond van artikel 4 lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is de Nederlandse rechter bevoegd te beslissen op het verzoek van de vrouw tot voortgezet gebruik van de woning en het verzoek van de man om een gebruiksvergoeding. Hierop is Nederlands recht van toepassing.
4.24.
De vrouw woont op dit moment feitelijk in de woning. De man heeft aangevoerd dat partijen hadden afgesproken dat de vrouw de woning al een jaar geleden zou verlaten. De man is van mening dat de vrouw de afspraak alsnog moet nakomen. De vrouw bestrijdt echter dat hierover (definitieve) afspraken zijn gemaakt.
4.25.
Zoals hiervoor is overwogen, zal de woning vermoedelijk verkocht moeten worden. De vrouw wil echter juist mede om die reden in de woning blijven. Zij is van mening dat zij beter dan de man in staat is de verkoop in gang te zetten. Zij is daartoe echter niet bevoegd, omdat zij geen eigenaar van de woning is. Omdat de primaire verzoeken van de vrouw over de verdeling van de woning worden afgewezen, kan er een probleem ontstaan bij eventuele verkoop als de vrouw nog niet uit de woning is. Daar staat tegenover dat de vrouw zelf ook belang heeft bij deze verkoop, omdat zij hoogstwaarschijnlijk alleen op die manier haar vordering op de man te gelde kan maken. Aan de andere kant staat het belang van de man om tot verkoop te kunnen overgaan. De situatie is een jaar geleden geëscaleerd, nadat de vrouw niet uit de woning wilde vertrekken. Als gevolg daarvan is er nu sprake van een contactverbod van de man jegens de vrouw. Dit loopt nog tot september volgend jaar. Door het contactverbod wordt een verkoop bemoeilijkt. De man kan immers niet rechtstreeks met de vrouw overleggen. Alles afwegende vindt de rechtbank het belang van de man om tot verkoop te kunnen overgaan zwaarder wegen dan het belang van de vrouw bij voortgezet gebruik van de woning. Daarom zal zij het verzoek van de vrouw afwijzen. De rechtbank gaat er daarbij wel van uit dat de man de vrouw nog even de tijd zal gunnen om de woning netjes achter te laten. Door deze beslissing komt de rechtbank niet meer toe aan de behandeling van het verzoek van de man om een gebruiksvergoeding.
De inboedel
4.26.
De vrouw heeft de rechtbank gevraagd partijen te gelasten om na verkoop/verdeling van de woning over te gaan tot verdeling van de inboedel naar gelijke delen. De man heeft de vrouw gevraagd een concreet voorstel te doen. Dat heeft zij niet gedaan. Beide partijen gaan er kennelijk van uit dat deze verdeling in overleg kan plaatsvinden. Daarom is het verzoek van de vrouw toewijsbaar.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.27.
Het verzoek deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren is toewijsbaar, behalve de beslissing omtrent de echtscheiding en de verklaring voor recht. Dat wil zeggen dat partijen aan de beslissing gebonden zijn en daar ook al uitvoering aan moeten geven, ook als er hoger beroep wordt ingesteld, zolang het gerechtshof niet anders beslist. Op grond van de wet is de beslissing tot echtscheiding niet uitvoerbaar bij voorraad. Een verklaring voor recht is naar zijn aard declaratoir en dus niet uitvoerbaar.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen de partijen, die met elkaar gehuwd zijn op [datum] 1983 in [plaats] , Marokko;
5.2.
verklaart voor recht dat het huwelijksvermogensregime van partijen wordt beheerst door Marokkaans recht;
5.3.
veroordeelt de man aan de vrouw 24/254 deel van de (bruto) verkoopwaarde van de woning aan de [adres] in [woonplaats] te betalen, uiterlijk op het moment dat de woning is verkocht en geleverd aan een derde, waarbij de man de hypotheekschuld als eigen schuld moet voldoen onder vrijwaring van de vrouw, onder de voorwaarde dat de echtscheiding tijdig wordt ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand;
5.4.
gelast partijen om na verkoop van de woning over te gaan tot verdeling van de inboedel naar gelijke delen;
5.5.
verklaart de beslissingen onder 5.3 en 5.4 uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.A. Eskes, rechter, in tegenwoordigheid van mr. D.P. van der Veer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2024.

Voetnoten

1.Verordening (EU) 2019/1111 betreffende de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale kinderontvoering (herschikking), te noemen Brussel II-ter.
2.Artikel 5 Verordening (EU) 2016/1103.
3.Hoge Raad 10 december 1976, ECLI:NL:HR:1976:AE1063, NJ 1977/275.
4.Brontekst in het Duits, afkomstig uit de Elektronische Bibliothek,
5.Vergelijk Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 23 december 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:11791, overweging 5.5.
6.De vrouw heeft dit bedrag genoemd en betrekt hier kennelijk zelf niet de kleine bedragen voor Gamma en Jysk in, want dan zou het bedrag zelfs iets hoger uitkomen, zij het dat het bedrag voor de veranda hier wel in zit. Deze bedragen zal de rechtbank tegen elkaar wegstrepen.
7.Vergelijk Gerechtshof Den Haag 22 maart 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:532.
8.Deze is iets ingewikkelder dan de berekening tijdens het voorlopige oordeel, maar is juridisch juister.
9.Zie bijv. Gerechtshof Amsterdam 22 mei 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:2454.
10.Overigens van geboorte Nederlander, maar de Nederlandse nationaliteit was hij elf jaar voor het huwelijk kwijtgeraakt.
11.€ 36.945 + ca. € 40.000 + € 463.