ECLI:NL:RBGEL:2024:1006

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 februari 2024
Publicatiedatum
26 februari 2024
Zaaknummer
10708301
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming sociale huurwoning na onrechtmatige onderverhuur

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 28 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen Omnia Wonen en de bewindvoerder van een huurder die zijn sociale huurwoning onrechtmatig onderverhuurde. De huurder, die sinds 3 maart 2005 een woning huurde van Omnia, had de woning zonder toestemming onderverhuurd aan derden, wat in strijd was met de huurovereenkomst. De verhuurder, Omnia, vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning, maar de kantonrechter oordeelde dat de belangen van de huurder, die inmiddels weer in de woning woonde met zijn partner en hun minderjarige kind, zwaarder wogen dan de belangen van de verhuurder. De rechter wees erop dat de huurder sinds 2018 niet in de woning woonde en deze had onderverhuurd, maar dat de verhuurder meer dan een jaar had gewacht met het starten van de procedure. De kantonrechter concludeerde dat de tekortkoming van de huurder niet voldoende was om de ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen, vooral gezien de belangen van het minderjarige kind. De vordering tot afdracht van onderhuurpenningen werd deels toegewezen, waarbij de bewindvoerder werd veroordeeld tot betaling van € 12.750,00 aan Omnia, alsook € 350,00 aan onderzoekskosten. De overige vorderingen van Omnia werden afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Apeldoorn
Zaaknummer: 10708301 \ CV EXPL 23-2968
Vonnis van 28 februari 2024
in de zaak van
OMNIA WONEN,
te Harderwijk,
eisende partij,
hierna te noemen: Omnia,
gemachtigde: B. Kokkelkoren,
tegen
[bewindvoerder]
,
te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de bewindvoerder,
gemachtigde: mr. H.H. Jansen, toegevoegd onder nr. 2GQ9019.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 22 november 2023
- de bij e-mail van 12 januari 2024 door mr. Jansen overgelegde producties
- de e-mail van Omnia van 22 januari 2024
- de e-mail van mr. Jansen van 22 januari 2024
- de akte overlegging aanvullende producties, tevens modificatie eis van Omnia d.d. 1 februari 2024
- de akte overlegging aanvullende producties van Omnia d.d. 1 februari 2024
- de mondelinge behandeling van 1 februari 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de brief van Omnia van 2 februari 2024, waarin Omnia verzoekt om een nadere schriftelijke ronde, waarin aanvullende stukken kunnen worden overgelegd
- de brief van de griffier van 6 februari 2024, waarin is medegedeeld dat de kantonrechter heeft bepaald dat het verzoek van Omnia niet kan worden toegewezen, nu op de mondelinge behandeling is bepaald dat er vonnis wordt gewezen.

2.De feiten

2.1.
Sinds 3 maart 2005 huurt [onder bewind gestelde] van Omnia de woning gelegen aan het adres [adres] (hierna: het gehuurde).
2.2.
Op de huurovereenkomst zijn de Algemene Huurvoorwaarden voor huurovereenkomsten voor zelfstandige woonruimte van Omnia d.d. 1 oktober 2004 (hierna: de algemene huurvoorwaarden) van toepassing. Daarin is, voor zover hier van belang, bepaald:

Artikel 7 Algemene verplichtingen huurder
1. U gebruikt de woning zoals we dat van een goede huurder mogen verwachten.
2. Zolang de huurovereenkomst duurt, woont u met de leden van uw huishouding in de woning. De woning is uw hoofdverblijf. (…)
3. Als u de woning wilt onderverhuren of aan anderen in gebruik wilt geven, heeft u daarvoor onze toestemming nodig. (…)
4. In de volgende gevallen kunnen wij u vragen om te bewijzen dat u onafgebroken de woning als hoofdverblijf had.
a. Als u zonder toestemming van ons de woning onderverhuurt.
(…)
c. Als zonder toestemming van ons de woning door derden wordt gebruikt.
In die gevallen betaalt u alle inkomsten uit onderverhuur of ingebruikgeving aan ons.
5. U voorkomt overlast of hinder voor omwonenden. U voorkomt ook overlast of hinder door:
(…)
c. anderen, die met uw toestemming in de woning zijn.
(…)”
2.3.
Medio 2018 heeft Omnia meldingen ontvangen dat [onder bewind gestelde] het gehuurde niet zelf zou bewonen en dat hij het gehuurde zou onderverhuren aan [betrokkene 1] .
2.4.
[onder bewind gestelde] heeft een kind samen met [partner] . Met ingang van 14 oktober 2020 hebben [partner] en het minderjarige kind ingeschreven gestaan op het adres [adres 2] .
2.5.
Eind december 2020 heeft Omnia berichten van buurtbewoners van [onder bewind gestelde] ontvangen, waarin zij aangeven dat een Pools gezin in het gehuurde verblijft.
2.6.
Bij vonnis van 15 maart 2023 (ECLI:NL:RBMNE:2023:1114) is [partner] door de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland veroordeeld om de door haar gehuurde woning aan de [adres 2] binnen drie maanden te ontruimen en te verlaten. Daartoe is in het vonnis overwogen dat voldoende aannemelijk is geworden dat een vordering van de verhuurder van de woning tot beëindiging van de huurovereenkomst wegens dringend eigen gebruik van de woning in een eventuele bodemprocedure zal worden toegewezen.
2.7.
Op 31 mei 2023 heeft Omnia een buurtonderzoek verricht aan het [adres] . In het daarvan opgemaakte rapport is, voor zover hier van belang, vermeld:

Doel van dit buurtonderzoek is vast te stellen of (…) [onder bewind gestelde] woonachtig is aan het adres [adres] .
(…)
Bij alle naast wonende buren heb ik aangebeld, voor zover er opengedaan werd, heb ik met bewoners
gesproken.
[buur 1]
(…) Op mijn verzoek of hij zijn verhaal op papier wou gaan zetten, antwoorde hij positief.
Uit de verklaring van [buur 1] bleek dat [onder bewind gestelde] sinds 2018 al niet meer woonachtig is geweest
op het adres. Daarnaast blijkt uit de verklaring van [buur 1] dat [onder bewind gestelde] de woning aan diverse personen heeft onderverhuurt, zonder zelf nog woonachtig te zijn op het adres. De feiten waarop de stelling van onderhuur is gebaseerd heeft betrekking op eerstehands informatie van [buur 1] , daar deze in het verleden voor [onder bewind gestelde] huurpenningen heeft aangenomen voor de woning van de onderhuurder en deze daarna heeft afgedragen aan [onder bewind gestelde] . Daarnaast stuurde [buur 1] mij in de richting van [betrokkene 2] , een dame welke de woning een dik jaar gehuurd zou hebben van [onder bewind gestelde] en zeer abrupt uit de woning zou zijn gezet door [onder bewind gestelde] .
Op mijn vraag hoe vaak [onder bewind gestelde] nog in de woning zou zijn, antwoorde [buur 1] , zo goed als
nooit. Heel soms heb ik hem voor enkele minuten gezien, waarbij het duidelijk was dat hij geld kwam
halen. Dit is in de periode vanaf 2018 echter op 1 hand te tellen geweest.
De volledige verklaring van [buur 1] is opgemaakt en ondertekend.
[buur 2]
(…)
[buur 2] verklaard: “Sinds 2018 is [onder bewind gestelde] vertrokken uit de woning en hebben er diverse
mensen gewoond. (…)
Dan is er [betrokkene 2] waarmee je echt moet gaan praten, die heeft de woning gehuurd voor een
jaar, anderhalf jaar en stond zo van de een op de andere dag voor een deur met ander slot, en is
daarbij op een verschrikkelijke manier al haar spullen verloren. (…). Zij huurde de woning van [onder bewind gestelde] en heeft betalingsbewijzen.”
De volledige verklaring van [buur 2] is opgemaakt en ondertekend.
Buurtbewoner #3
De huurder geeft aan geen officiële verklaring te willen geven, maar verteld;
“De huurder van nr 46, ja die ken ik wel, dat is [onder bewind gestelde] . Hjj woont hier al jaren niet meer, maar huurt de woning nog steeds wel. Steeds stopt hij allemaal lui in de woning en na een tijdje is er weer een ander. (…) Ik vertel u , [onder bewind gestelde] woont hier al jaren niet meer, en verhuurt de woning onder. Vraag die arme schat, [betrokkene 2] maar hoe hij dat doet en wat ze betaald heeft. 850.00 euro per maand en hij betaalt zelf? 300? (…)”
#Buurtbewoner4
De huurder geeft aan geen officiële verklaring te willen geven, maar verteld;
“Wie woont op 46? Ja een of andere Koerdische of Turkse jongen (…). Ik weet dat die gast helemaal niet in die woning hoort, maar (…) [onder bewind gestelde] . Alleen woont die is er al jaren niet meer. (…)
(…)
#Buurtbewoner 6
De huurder geeft aan geen officiële verklaring te willen geven, maar verteld:
“(…) ja ik weet wel wie van jullie [adres] huurt hoor, dat is [onder bewind gestelde] heet hij. (…) Hij woont in [adres 2] samen met zijn vriendin en zijn dochtertje. Hier durft hij al jaren niet meer te komen (…) Ik heb hem al jaren niet meer in of bij de woning gezien. (…) Ik weet ook dat hij het huis aan een paar verschillende mensen verhuurt heeft gehad. Een pools stel, die hebben best een tijdje gewoond, en daarna een meisje, [betrokkene 2] heten ze, die woont nu noodgedwongen in een caravan omdat [onder bewind gestelde] iemand anders de sloten heeft laten verwisselen en haar nu niet meer binnenlaat. (…)”.
[betrokkene 2]
Uit een gesprek met [betrokkene 2] kwam naar voren dat zij de woning van [onder bewind gestelde] in 2021 en
2022, 15 maanden heeft gehuurd, hiervoor zowel per bank als contant betaald heeft. Zij heeft diverse
maken contant geld op haar scooter naar de [adres 2] gebracht. Verder verklaarde zij dat [onder bewind gestelde] gedurende de 15 maanden van huur, nooit voor meer dan enkele minuten in de woning aanwezig is geweest. Daarnaast benadrukte [betrokkene 2] dat er tussen [onder bewind gestelde] en haarzelf nooit sprake is geweest van enige relationele sfeer. In geen enkel vorm zijn zij ooit iets van elkaar geweest, anders dan een kennissen via kennissen en onderverhuurder - onderhuurder. (…)
Conclusie:
Uit het buurtonderzoek is vast komen te staan dat [onder bewind gestelde] sinds ongeveer 2018 zo goed als niet
meer is gezien in of om het gehuurde, terwijl zo goed als alle buren weten wie [onder bewind gestelde] is. (…)
Een aantal buurtbewoners heeft een verklaring afgegeven, evenals [betrokkene 2] , onderhuurder
van de woning van [onder bewind gestelde] . Deze verklaren worden los opgenomen in het dossier. Een aantal
buurtbewoners heeft aangegeven geen verklaring af te willen leggen uit angst.
Meerdere buren spreken over een onderhuursituatie, waarbij een aantal directe eigen waarneming
hebben op het financiële aspect van de onderhuur, welke toezien op de uitwisseling van geld.
[betrokkene 2] heeft bankafschriften overlegd.
2.8.
Op 22 juni 2023 heeft Omnia met [onder bewind gestelde] gesproken over de uitkomsten van het buurtonderzoek. Bij dat gesprek was ook [partner] aanwezig.
2.9.
Op 28 juni 2023 heeft Omnia een buurtonderzoek verricht aan de [adres 2] .
2.10.
Sinds 12 juli 2023 staan [partner] en het minderjarige kind van [partner] en [onder bewind gestelde] ingeschreven op het adres van het gehuurde. [onder bewind gestelde] , [partner] en hun minderjarige kind wonen sindsdien met elkaar in het gehuurde.

3.Het geschil

3.1.
Omnia vordert – samengevat – de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde. Voorts vordert Omnia na aanpassing van de eis de uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van de bewindvoerder:
a. tot betaling aan Omnia van de door [onder bewind gestelde] van [betrokkene 2] ontvangen onderhuurpenningen ad 15 maal € 850,00, te vermeerderen met wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
b. tot betaling aan Omnia van de door [onder bewind gestelde] van [betrokkene 3] ontvangen onderhuurpenningen ad 6 maal € 850,00, te vermeerderen met wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
c. tot betaling aan Omnia van de kosten gemaakt voor het woonfraude onderzoek, begroot op € 350,00, te vermeerderen met wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening,
d. in de kosten van de procedure en de nakosten.
3.2.
Omnia legt aan haar vordering, bezien tegen de achtergrond van de feiten, het volgende ten grondslag.
[onder bewind gestelde] heeft de woning onderverhuurd en/of in gebruik gegeven aan derden. [onder bewind gestelde] handelt daarmee in strijd met artikel 7 lid 3 van de algemene huurvoorwaarden en ook met artikel 7:213 BW. Ook heeft [onder bewind gestelde] overlast en hinder veroorzaakt door onbevoegden toestemming te geven in de woning te zijn, zich op te houden en vernielingen aan te richten. Daarmee is gehandeld in strijd met artikel 7 lid 5 van de algemene huurvoorwaarden. Deze tekortkomingen in de nakoming van de verbintenissen die uit hoofde van de huurovereenkomst op [onder bewind gestelde] rusten, rechtvaardigen de ontbinding van de huurovereenkomst. De bewindvoerder is verder op grond van artikel 7 lid 4 van de algemene huurvoorwaarden gehouden alle uit onderhuur door [onder bewind gestelde] verkregen inkomsten aan Omnia af te dragen. Daarnaast vordert Omnia op grond van artikel 6:96 BW vergoeding van de gemaakte kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid ad € 350,00. Ten slotte is de bewindvoerder op grond van artikel 6:119 BW wettelijke rente verschuldigd geworden.
3.3.
De bewindvoerder voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van Omnia, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van Omnia in de kosten van deze procedure en de nakosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Gebleken is dat sprake is van een bewind over alle (toekomstige) goederen van [onder bewind gestelde] . Dit bewind is ingesteld per 26 maart 2015. Bij dagvaarding is de oude bewindvoerder van [onder bewind gestelde] , Charis Financiële Zorg B.V. gedagvaard, maar de huidige bewindvoerder van [onder bewind gestelde] is in de procedure verschenen. De redelijke belangen van Omnia en het algemene belang van een vlot lopend rechtsverkeer brengen mee dat de in rechte verschenen bewindvoerder als formele procespartij heeft te gelden (zie ook de prejudiciële beslissing van 7 maart 2014 van de Hoge Raad, ECLI:NL:HR: 2014:525).
4.2.
Voor zover Omnia haar vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst baseert op de stelling dat sprake is van door [onder bewind gestelde] en/of zijn onderhuurders veroorzaakte overlast, geldt dat door Omnia onvoldoende is onderbouwd dat sprake is van dermate ernstige en structurele overlast dat ontbinding en ontruiming op die grond gerechtvaardigd zijn. Aan bewijslevering wordt dan ook niet toegekomen.
4.3.
Omnia heeft haar vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst in de tweede plaats gebaseerd op de stellingen dat [onder bewind gestelde] het gehuurde niet als hoofdverblijf heeft gebruikt en dat hij het gehuurde zonder toestemming van Omnia aan derden heeft onderverhuurd. Dit wordt door [onder bewind gestelde] betwist.
4.3.1.
Op grond van de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering rust op Omnia de stelplicht en bewijslast ten aanzien van de stellingen dat [onder bewind gestelde] niet zijn hoofdverblijf in de woning had en dat hij de woning heeft onderverhuurd.
4.3.2.
De hierboven beschreven bewijslastverdeling neemt echter niet weg, dat het ten aanzien van de stelling van het houden van hoofdverblijf in het gehuurde gaat om te stellen en bewijzen feiten die hoofdzakelijk in de sfeer van de huurder liggen. Omdat [onder bewind gestelde] beter dan Omnia weet wat zich in het gehuurde afspeelt (of beter geacht moet worden te weten wat zich er afspeelt), mag volgens vaste jurisprudentie van [onder bewind gestelde] en dit geval dus van zijn bewindvoerder worden verlangd dat hij wat dat betreft concrete feiten en omstandigheden aandraagt die de stellingen van Omnia weerspreken. Op hem rust in die zin een verzwaarde motiveringsplicht. Als de huurder niet voldoet aan de verzwaarde motiveringsplicht kan de rechter de stellingen van de verhuurder als onvoldoende betwist voor waar aannemen, al of niet met de mogelijkheid van tegenbewijs (zie onder meer Gerechtshof Amsterdam 2 april 2019, ECLI:NL:GHAMS: 2019:1109).
4.3.3.
Door Omnia is in dit verband gesteld dat [onder bewind gestelde] sinds 2018 niet zijn hoofdverblijf in de woning heeft gehad. Eerst werd de woning onderverhuurd aan [betrokkene 1] en sinds 2020 aan ‘een Pools gezin’. Omnia heeft verder gesteld dat [onder bewind gestelde] de woning in 2021/2022 15 maanden heeft onderverhuurd aan [betrokkene 2] , terwijl hij zelf inwoonde bij [partner] in haar huurwoning te [adres 2] . Omnia heeft haar stellingen als volgt onderbouwd. Als productie 7 is een schriftelijke verklaring van [betrokkene 2] in het geding gebracht, waarin zij gedetailleerd en consistent verklaart over de onderverhuur. Zij heeft de woning ondergehuurd van [onder bewind gestelde] tegen een huurprijs van € 850,00 per maand. Zij betaalde de huur meestal contant, maar er is ook enkele malen huur naar de bankrekening van [onder bewind gestelde] overgemaakt. Ter onderbouwing daarvan heeft [betrokkene 2] bankafschriften aan Omnia verstrekt die als productie 9 in de procedure zijn gebracht. Ook heeft [betrokkene 2] verklaard dat [onder bewind gestelde] zelf met zijn vriendin in [adres 2] woonde, op het adres [adres 2] . Verder heeft Omnia gewezen op de uitkomsten van de buurtonderzoeken die zij in mei en juni 2023 heeft verricht. Tijdens het buurtonderzoek dat in mei 2023 rondom het gehuurde in [adres 2] is verricht, is door verschillende omwonenden verklaard dat [onder bewind gestelde] sinds 2018 niet meer woonachtig is geweest in het gehuurde en dat hij het gehuurde aan diverse personen, waaronder eerst [betrokkene 2] en thans [betrokkene 3] , heeft onderverhuurd. Uit het onderzoek dat in juni 2023 aan de [adres 2] heeft plaatsgevonden, is volgens Omnia gebleken dat [onder bewind gestelde] op dat moment zijn hoofdverblijf in de huurwoning van [partner] had. Omnia heeft diverse buurtbewoners gesproken die los van elkaar hebben verklaard dat [onder bewind gestelde] al sinds 2018 bij [partner] in de door haar gehuurde woning woonde.
4.3.4.
Aldus zijn door Omnia voldoende feiten en omstandigheden aangedragen om haar stellingen te onderbouwen dat [onder bewind gestelde] in het gehuurde niet zijn hoofdverblijf heeft en dat hij de woning in elk geval aan [betrokkene 2] heeft onderverhuurd. Het was vervolgens aan de bewindvoerder van [onder bewind gestelde] om die stellingen voldoende gemotiveerd te betwisten. Daarin is hij niet geslaagd. De bewindvoerder heeft weliswaar een verklaring van [partner] overgelegd, maar zij schrijft slechts in algemene termen dat ‘zij niet beter weet dan dat [onder bewind gestelde] al die 13 jaar op de [adres] woont en verblijft’. Haar opmerking dat [onder bewind gestelde] drie nachten in de week bij haar verbleef om voor hun dochter te zorgen, strookt niet met de verklaringen van verschillende omwonenden van zowel het gehuurde in [adres 2] als van de woning van [partner] in [adres 2] , welke omwonenden onafhankelijk van elkaar schrijven dat [onder bewind gestelde] sinds 2018 niet in het gehuurde woonde, maar bij [partner] in haar huurwoning in [adres 2] . De stelling van de bewindvoerder dat die omwonenden [onder bewind gestelde] graag zien vertrekken en dat zij, zo begrijpt de kantonrechter, om die reden onjuiste verklaringen hebben afgelegd, is in het geheel niet onderbouwd, zodat daaraan voorbij wordt gegaan. De stelling dat [onder bewind gestelde] met [betrokkene 2] een relatie had en dat zij met hem samenwoonde in het gehuurde, is door Omnia gemotiveerd weersproken en daar tegenover door [onder bewind gestelde] onvoldoende onderbouwd. Datzelfde geldt voor de stelling dat [betrokkene 3] een korte periode bij [onder bewind gestelde] heeft ingewoond, omdat [betrokkene 3] tijdelijk onderdak nodig had. Ten slotte is door [onder bewind gestelde] een verklaring van een vriendin, [betrokkene 4] , in het geding gebracht, maar zij heeft later verzocht deze verklaring niet mee te laten wegen in deze procedure. De conclusie is dat [onder bewind gestelde] niet heeft voldaan aan de op hem rustende verzwaarde motiveringsplicht, zodat voor bewijslevering geen plaats is.
4.3.5.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat sprake is, althans is geweest, van een toerekenbare tekortkoming door [onder bewind gestelde] , door de woning niet als hoofdverblijf te gebruiken, maar deze aan een derde onder te verhuren zonder toestemming van de verhuurder. Vast staat dat [onder bewind gestelde] inmiddels zijn hoofdverblijf weer in de woning heeft en deze niet langer onderverhuurt, maar dat maakt de eerdere tekortkoming niet ongedaan.
4.3.6.
Uit het arrest van de HR van 28 september 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1810) volgt dat een tekortkoming van voldoende gewicht moet zijn om een ontbinding van de huurovereenkomst te kunnen rechtvaardigen. Daarbij zijn alle door partijen genoegzaam gemotiveerd aangevoerde omstandigheden van het geval van belang, waaronder eventueel ook omstandigheden die hebben plaatsgevonden na de tekortkoming, in dit geval dus na het eindigen van de onderverhuur.
4.3.7.
Voorop staat dat de tekortkomingen van [onder bewind gestelde] ernstig zijn, te meer nu het hier gaat om een sociale huurwoning voor mensen met een smalle beurs, waarvoor wachtlijsten en een strikt toewijzingsbeleid gelden. Het belang van Omnia, als sociale woningbouwvereniging, ervoor te waken dat zulke woningen ook daadwerkelijk als hoofdverblijf worden gebruikt door de doelgroep waarvoor deze zijn bestemd, is evident. In beginsel zou de huurovereenkomst dan ook ontbonden kunnen worden. In dit geval heeft Omnia – kennelijk vanwege personele omstandigheden – niet eerder dan eind juli 2023 een procedure tegen [onder bewind gestelde] gestart, terwijl tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat Omnia al sinds 2022 over sterke aanwijzingen beschikte dat [onder bewind gestelde] niet zijn hoofdverblijf in het gehuurde had, maar de woning onderverhuurde aan [betrokkene 2] . Inmiddels is geen sprake meer van onderverhuur; [onder bewind gestelde] heeft zelf zijn hoofdverblijf weer in de woning. Sinds 12 juli 2023 wonen ook zijn partner en zijn zesjarige kind in de woning. De belangen van een minderjarig kind wegen zwaar mee in de afweging of tot ontruiming moet worden besloten, zoals ook staat in artikel 3 lid 1 IVRK. Als [onder bewind gestelde] de woning zou moeten verlaten, heeft dat negatieve gevolgen voor het kind. Gelet op alle voornoemde omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat het woonbelang van [onder bewind gestelde] in dit geval zwaarder weegt dan de belangen van Omnia om over te gaan tot ontbinding van de huurovereenkomst.
4.4.
De conclusie is dat de tekortkoming de ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt en dat de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde worden afgewezen.
4.5.
Ten overvloede merkt de kantonrechter op dat het voor het behoud van zijn woning voor [onder bewind gestelde] van groot belang is dat hij zich in het vervolg als een goed huurder gedraagt. De woning kan niet opnieuw worden onderverhuurd en bij nieuwe (terechte) overlastmeldingen zal eerder sprake zijn van een situatie die ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning rechtvaardigt. [onder bewind gestelde] geldt nu immers als een gewaarschuwd mens.
4.6.
Omnia vordert verder veroordeling van de bewindvoerder tot de afdracht van de door [onder bewind gestelde] verkregen onderhuurpenningen. Op grond van artikel 7 lid 4 is [onder bewind gestelde] gehouden de inkomsten die hij uit de onderverhuur heeft verkregen aan Omnia af te dragen.
4.6.1.
Ten aanzien van de onderverhuur aan [betrokkene 2] is de omvang van de onderverhuurinkomsten door Omnia berekend op een bedrag van € 850,00 per maand, gerekend over 15 maanden, zodat ter zake een bedrag van € 12.750,00 gevorderd is. Met de door Omnia overgelegde stukken, waaronder met name de verklaring van [betrokkene 2] en de door haar overgelegde bankafschriften, is voldoende onderbouwd dat zij de woning van [onder bewind gestelde] huurde tegen een huurprijs van € 850,00 per maand. Verder is met het buurtonderzoek voldoende onderbouwd dat [betrokkene 2] 15 maanden in de woning heeft gewoond. Een en ander is door de bewindvoerder onvoldoende gemotiveerd weersproken, zodat het gevorderde bedrag van € 12.750,00 toewijsbaar is.
4.6.2.
Omnia vordert verder een bedrag van € 5.100,00 ter zake van verkregen inkomsten uit onderverhuur aan [betrokkene 3] . Dit deel van de vordering is echter, mede in het licht van de betwisting door de bewindvoerder, onvoldoende onderbouwd en moet om die reden worden afgewezen.
4.7.
Omnia vordert ten slotte een bedrag van € 350,00 aan onderzoekskosten die zijn gemaakt in het kader van de door Omnia uitgevoerde buurtonderzoeken. Dit bedrag is onderbouwd met een kostendeclaratie. De bewindvoerder voert bij antwoord weliswaar aan dat de reiskosten en het uurloon worden betwist, maar hij onderbouwt dit niet. Het had op zijn weg gelegen om in elk geval aan te geven waarom de door Omnia genoemde bedragen niet kloppen. Nu hij dit heeft nagelaten, moet van de juistheid van de door Omnia gestelde kosten worden uitgegaan, zodat het gevorderde bedrag van € 350,00 toewijsbaar is.
4.8.
De door Omnia gevorderde wettelijke rente is als niet afzonderlijk weersproken en op de wet gegrond eveneens toewijsbaar.
4.9.
De bewindvoerder is gedeeltelijk in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Omnia worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
129,85
- griffierecht
1.384,00
- salaris gemachtigde
812,00
(2,00 punten × € 406,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.460,85

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de bewindvoerder om aan Omnia te betalen een bedrag van € 12.750,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 26 juli 2023, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt de bewindvoerder om aan Omnia te betalen een bedrag van € 350,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 26 juli 2023, tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt de bewindvoerder in de proceskosten van € 2.460,85, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als de bewindvoerder niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.M.C. Boesberg en in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2024.
(mk)