ECLI:NL:RBMNE:2023:1114

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 maart 2023
Publicatiedatum
14 maart 2023
Zaaknummer
10349358
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming huurwoning wegens dringend eigen gebruik door verhuurder met medische noodzaak

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 15 maart 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een verhuurder, aangeduid als [eiseres], en een huurder, aangeduid als [gedaagde]. De verhuurder heeft de huurovereenkomst opgezegd wegens dringend eigen gebruik, omdat zij lijdt aan ernstige medische aandoeningen, waaronder alvleesklierkanker en sclerodermie, waardoor haar huidige woning niet meer geschikt is. De huurder, die met een minderjarig kind in de woning woont, heeft de opzegging betwist en stelt dat zij niet in staat is om een andere woning te vinden.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de verhuurder aannemelijk heeft gemaakt dat zij de woning dringend nodig heeft voor eigen gebruik, gezien haar medische situatie. De rechter heeft ook geoordeeld dat de belangen van de verhuurder zwaarder wegen dan die van de huurder, die geen bijzonder belang heeft aangetoond bij het behoud van de woning. De kantonrechter heeft de vordering tot ontruiming toegewezen, met een ontruimingstermijn van drie maanden, zodat de huurder de tijd heeft om een andere woning te vinden.

Daarnaast heeft de kantonrechter een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten van € 7.156,- aan de huurder toegekend, en een bedrag van € 20.000,- vastgesteld dat de verhuurder moet betalen als later blijkt dat zij de woning niet daadwerkelijk in gebruik neemt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de ontruiming kan plaatsvinden, ook als de huurder in hoger beroep gaat.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: 10349358 \ MV EXPL 23-21
Vonnis in kort geding van 15 maart 2023 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiseres],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. J.M. Koppert,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met producties, van 22 februari 2023;
- de conclusie van antwoord met een productie;
- de mondelinge behandeling van 2 maart 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
- de spreekaantekeningen van [eiseres] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Met ingang van 1 november 2020 huurt [gedaagde] van [eiseres] de woning aan de [adres 1] te [plaats 1] . De huurovereenkomst geldt voor onbepaalde tijd. De huurprijs bedraagt op dit moment € 978,50 per maand. Het betreft een (semi-)vrijstaande, gelijkvloerse eengezinswoning. [gedaagde] bewoont de woning met een minderjarig kind van vijf jaar oud.
2.2.
[eiseres] woont samen met haar echtgenoot in een woning in [plaats 2] . In die woning bevinden de badkamer en slaapkamer zich op de eerste verdieping.
2.3.
In 2022 is bij [eiseres] de diagnose morfea (lokale sclerodermie) gesteld.
2.4.
Bij brief van 21 augustus 2022, welke brief bij exploot aam [gedaagde] is betekend, heeft [eiseres] de huurovereenkomst per 1 januari 2023 opgezegd wegens dringend eigen gebruik. In de brief wordt geschreven dat [eiseres] ongeneeslijk ziek is, zij steeds meer zorgafhankelijk wordt en haar huidige woning ongeschikt is.
2.5.
Bij brief van 8 september 2022 heeft [gedaagde] aangegeven niet in te stemmen met de beëindiging van de huurovereenkomst. Zij heeft de woning vervolgens niet verlaten.
2.6.
Op 15 februari 2023 is bij [eiseres] een radiologisch onderzoek uitgevoerd. In het radiologieverslag is de volgende conclusie opgenomen:
‘Beeld passend bij een solide pancreascarcinoom ter hoogte van corpus met uitgebreide vasculaire betrokkenheid en peritonitis carcinomatosa.’

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde] te veroordelen om de woonruimte aan de [adres 1] te [plaats 1] binnen drie dagen na de betekening van het door de kantonrechter te wijzen vonnis te ontruimen, welke ontruiming zo nodig door de deurwaarder kan worden bewerkstelligd met behulp van de sterke arm;
[gedaagde] te veroordelen in de kosten van de ontruiming als zij niet zelf aan de veroordeling tot ontruiming voldoet en [eiseres] de ontruiming zelf bewerkstelligt door de inschakeling van een gerechtsdeurwaarder;
[gedaagde] te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding ter grootte van
€ 160,24 aan [eiseres] voor het niet afzeggen van de aircomonteur;
[gedaagde] ter veroordelen in de proceskosten inclusief nakosten en te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Ter onderbouwing van die vordering stelt [eiseres] – samengevat – het volgende. In 2022 is bij haar de diagnose sclerodermie gesteld. Op 15 februari 2023 is alvleesklierkanker met uitzaaiingen naar het buikvlies geconstateerd. Ter behandeling van de alvleesklierkanker wordt gestart met chemotherapie. Dit betekent echter dat de behandeling van de sclerodermie wordt gestaakt. De sclerodermie zorgt voor een progressieve verharding van haar huid, waardoor [eiseres] huiddelen steeds moeilijker kan buigen. Hierdoor is het bijvoorbeeld onmogelijk om gebruik te maken van een traplift om zich te verplaatsen van de woonkamer naar de slaap- of badkamer op de eerste verdieping in haar huidige woning in [plaats 2] . De verwachting is dat zij binnen enkele maanden bedlegerig wordt. Zij is afhankelijk van de zorg van haar echtgenoot en heeft een aangepaste woning nodig. De woning in [plaats 1] is geheel gelijkvloers. In die woning kan zij meer persoonlijke aandacht, een betere en minder pijnlijke verzorging krijgen en zichzelf makkelijker verplaatsen. Voor haar is het niet mogelijk andere woonruimte te vinden of een verbouwing te bekostigen. Voor [gedaagde] is wel vervangende passende woonruimte beschikbaar. Ten aanzien van de gevorderde schadevergoeding van € 160,24 voert [eiseres] aan dat er op 10 januari 2023 onderhoud gepleegd moest worden aan de airco-installatie. Ondanks voorafgaande aankondiging heeft [gedaagde] de deur niet opengedaan. De aircomonteur heeft een bedrag van € 160,24 bij [eiseres] in rekening gebracht ter zake voorrijkosten en wachttijd. [eiseres] wil deze kosten van [gedaagde] vergoed zien.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Zij wil graag een andere woning en niet dakloos worden. Haar dochter van vijf gaat in [plaats 1] naar school. [gedaagde] betwist samen te wonen met een partner. Zij staat ingeschreven voor een sociale huurwoning en reageert wekelijks. Daarnaast heeft zij een urgentieaanvraag gedaan, maar deze is telefonisch afgewezen. Er zijn weinig woningen beschikbaar. De door [eiseres] overgelegde advertenties van Funda zijn woningen die voor slechts één jaar worden aangeboden. [gedaagde] wil een contract voor onbepaalde tijd. Ten aanzien van de kosten van de aircomonteur betwist [gedaagde] dat er een afspraak is gemaakt en dat zij heeft gezien dat de monteur bij haar aan de deur heeft gestaan.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang
4.1.
Voor toewijzing van een vordering in kort geding is een spoedeisend belang vereist. Hiervan is sprake als, gelet op de belangen van partijen, een onverwijlde voorziening geboden is en de afloop van een bodemprocedure niet kan worden afgewacht.
4.2.
De aanwezigheid van een spoedeisend belang van [eiseres] bij haar vorderingen is door [gedaagde] niet betwist. Dat [eiseres] een spoedeisend belang heeft bij haar vordering, die erop neerkomt dat zij de woning in [plaats 1] gelet op haar ziektebeeld zelf wil gaan bewonen, is de kantonrechter voldoende gebleken.
4.3.
Ten aanzien van de vordering tot betaling van de kosten van de aircomonteur overweegt de kantonrechter dat bij toewijzing van een vordering tot betaling van een geldsom in kort geding terughoudendheid op haar plaats is. [eiseres] heeft niet gesteld dat zij een spoedeisend belang heeft bij deze vordering en de kantonrechter is dit ook niet gebleken. Deze vordering wordt daarom afgewezen.
Inleiding
4.4.
In dit kort geding moet beoordeeld worden of een vordering van [eiseres] tot beëindiging van de huurovereenkomst wegen dringend eigen gebruik in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat het gerechtvaardigd is om daarop vooruit te lopen door de ontruiming van de woning in deze procedure als voorlopige voorziening uit te spreken. In dit vonnis geeft de kantonrechter alleen een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
4.5.
[eiseres] baseert haar vordering tot ontruiming op de opzeggingsbrief van 21 augustus 2022, welke bij exploot aan [gedaagde] is betekend. In die brief heeft [eiseres] de huurovereenkomst per 1 januari 2023 opgezegd wegens dringend eigen gebruik.
4.6.
Op grond van artikel 7:274 lid 1 sub c van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter een vordering tot beëindiging van een huurovereenkomst toewijzen als de verhuurder aannemelijk maakt dat hij het verhuurde zo dringend nodig heeft voor eigen gebruik dat van hem niet kan worden gevergd dat de huurovereenkomst wordt verlengd. De rechter moet daarbij de belangen van partijen tegen elkaar afwegen. Verder moet blijken dat de huurder andere passende woonruimte kan krijgen.
Dringend eigen gebruik
4.7.
Eerst moet de vraag worden beantwoord of [eiseres] aannemelijk heeft gemaakt dat zij de woning dringend nodig heeft voor eigen gebruik. [eiseres] heeft een aantal brieven van het [ziekenhuis] overgelegd over de periode van 28 februari 2022 tot en met 30 augustus 2022. Uit deze brieven volgt dat [eiseres] al enige tijd kampt met lichamelijke klachten. Sinds 2020 heeft ze onder meer last van pijn en stijfheid in haar spieren, armen, benen en rug. Ook heeft ze veel pijn aan haar huid, met name bij het lopen. [eiseres] merkt dat haar conditie vermindert. Sinds november 2021 heeft zij veel moeite om de trap op te komen. In de brieven van het [ziekenhuis] wordt de diagnose morfea (lokale sclerodermie) gesteld. Lokale sclerodermie is een huidaandoening, waarbij de huid op sommige plaatsen verhardt. Verder heeft [eiseres] een zeer recent radiologieverslag overgelegd, daterend van 15 februari 2023. Bij het radiologisch onderzoek is een beeld aangetroffen passend bij een solide pancreascarcinoom met uitgebreide vasculaire betrokkenheid en peritonitis carcinomatosa. Dit betekent dat bij [eiseres] alvleesklierkanker is ontdekt met uitzaaiingen naar het buikvlies.
4.8.
[eiseres] heeft aangevoerd dat de verharding van haar huid als gevolg van de sclerodermie ervoor zorgt dat zij bepaalde huiddelen steeds moeilijker kan buigen, waardoor haar mobiliteit afneemt. Daar komt bij dat inmiddels is gestart met chemotherapie ter behandeling van de alvleesklierkanker. De behandeling van de sclerodermie wordt hierdoor stopgezet, waardoor de verharding van de huid versnelt. De algemene verwachting is dat [eiseres] binnen enkele maanden bedlegerig wordt. Zij is afhankelijk van de zorg van haar echtgenoot. Hij heeft ter zitting aangevoerd dat hij [eiseres] iedere dag de trap op en af moet tillen, omdat hun huidige woning in [plaats 2] niet beschikt over een slaap- en badkamer op de begane grond. De huurwoning in [plaats 1] is daarentegen gelijkvloers. [eiseres] heeft deze woning daarom dringend nodig om zelf in te gaan wonen.
4.9.
[eiseres] heeft verder gesteld dat zij niet in aanmerking komt voor een sociale huurwoning, dat zij en haar echtgenoot te weinig verdienen om in aanmerking te komen voor een vrije sectorwoning en dat zij niet in aanmerking komen voor een extra hypotheek om een verbouwing te kunnen bekostigen.
4.10.
[gedaagde] heeft het bovenstaande niet weersproken. Daarmee is vast komen te staan dat [eiseres] kampt met ernstige, levensbedreigende ziektes die haar kwaliteit van leven en mobiliteit ernstig aantasten. Naar het oordeel van de kantonrechter is ook voldoende vast komen te staan dat de huidige situatie in de woning in [plaats 2] , gelet op het progressieve ziektebeeld van [eiseres] , niet houdbaar is. De woning in [plaats 1] is gelijkvloers. In die woning kan [eiseres] zich (voor zover mogelijk) beter (laten) verplaatsen en kan zij een persoonlijkere en minder pijnlijke behandeling en verzorging krijgen.
4.11.
De conclusie is dat naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter voldoende vast is komen te staan dat [eiseres] de huurwoning dringend nodig heeft voor eigen gebruik.
Belangenafweging
4.12.
Ten tweede moet vast komen te staan dat de belangen van [eiseres] bij beëindiging van de huur zwaarder wegen dan de belangen van [gedaagde] . Het belang van [eiseres] is gegeven met de vaststelling van de dringende noodzaak om de huurwoning in [plaats 1] zelf in gebruik te nemen. De intrek in die woning, die eigendom is van [eiseres] , is in het belang van haar gezondheid, mobiliteit, behandeling en verzorging. [gedaagde] heeft bij het behoud van de woning geen bijzonder belang aangetoond, anders dan dat een verhuizing voor haar ingrijpend is en geld kost. Dit belang weegt naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter niet op tegen het belang van [eiseres] . Daarbij speelt mee dat uit het onderstaande volgt dat voor [gedaagde] passende vervangende woonruimte beschikbaar is. De belangenafweging valt dus in het voordeel van [eiseres] uit.
Vervangende woonruimte
4.13.
Tot slot moet de vraag beantwoord worden of voldoende is gebleken dat [gedaagde] andere passende woonruimte kan verkrijgen. De passende woonruimte hoeft wat betreft grootte, ligging of anderszins niet gelijk te zijn aan de op dit moment door [gedaagde] gehuurde woning. Ook woonruimte die een wezenlijk ander woongenot biedt, kan passend zijn. Bij de beoordeling van de vraag of een woning voor [gedaagde] passend is, moet rekening worden gehouden met de volgende omstandigheden:
- [gedaagde] bewoont de woning met een minderjarig kind van vijf jaar oud;
- het kind van [gedaagde] gaat in [plaats 1] naar school;
- [gedaagde] betaalt op dit moment al meer dan twee jaar een huurprijs van (bijna) € 1.000,- per maand. Zij zou dus (opnieuw) een woning in de vrije sector kunnen huren, maar stelt zelf ook ongeveer twee jaar ingeschreven te staan voor een sociale huurwoning;
- qua werk en familie is [gedaagde] niet aan [plaats 1] gebonden;
- van verdere gebondenheid van [gedaagde] aan [plaats 1] is de kantonrechter niet gebleken.
4.14.
[eiseres] heeft ten eerste aangevoerd dat [gedaagde] samenwoont met de heer [A] , vader van haar kind, en dat [A] beschikt over een sociale huurwoning in [plaats 3] waar [gedaagde] bij in zou kunnen trekken. De kantonrechter overweegt als volgt. Niet is vast komen te staan dat [gedaagde] en [A] (nog) een relatie hebben en samenwonen. [eiseres] heeft dit op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. Zowel [A] als [gedaagde] hebben dit ter zitting gemotiveerd betwist en hebben een plausibele verklaring gegeven voor het feit dat [A] vaak in de woning in [plaats 1] aanwezig is. [gedaagde] draait nachtdiensten en [A] slaapt die nachten in de woning om op hun kind te passen. Het voorgaande betekent dat niet kan worden aangenomen dat [gedaagde] bij [A] terecht kan, mocht zij de woning moeten verlaten. Bovendien heeft [A] ter zitting aangegeven dat hij in [plaats 3] samenwoont met een partner.
4.15.
[eiseres] heeft een aantal advertenties van vrije sector huurwoningen op Funda overgelegd. Rekening houdend met de hiervoor genoemde omstandigheden van [gedaagde] kan de woning aan de [adres 2] te [plaats 1] als passend worden aangemerkt. Deze woning is qua grootte en prijs vergelijkbaar met de op dit moment door [gedaagde] gehuurde woning. Het betreft een eengezinswoning (rijtjeswoning) met een woonoppervlakte van 110 m2, vier kamers en een huurprijs van € 1.085,- per maand. [gedaagde] heeft niet aangevoerd dat zij in financieel opzicht of anderszins niet voor deze woning in aanmerking zou komen of de woning niet passend is. Zij heeft wel aangevoerd dat de door [eiseres] overgelegde advertenties woningen betreffen die slechts tijdelijk – voor de duur van één jaar – worden verhuurd, maar zij heeft niet onderbouwd waar dit dan uit blijkt. Bovendien worden veel vrije sector huurwoningen aanvankelijk voor de duur van één jaar te huur aangeboden, waarna de huurovereenkomst voor onbepaalde tijd worden verlengd. Dit is ook het geval bij de huidige huurwoning van [gedaagde] . Voor de vraag of een woning passend is, is daarom niet relevant de vraag of deze (aanvankelijk) voor één jaar te huur wordt aangeboden.
4.16.
Bij de vraag of vervangende woonruimte beschikbaar is, weegt de kantonrechter mee dat [gedaagde] , mede in het licht van de door [eiseres] overgelegde advertenties, niet heeft aangetoond dat zij zelf actief op zoek is gegaan naar passende woonruimte maar dat deze niet voorhanden is. [gedaagde] is in ieder geval al sinds de brief van 21 augustus 2022, waarin de huurovereenkomst per 1 januari 2023 wordt opgezegd, bekend met de huidziekte en (toenemende) zorgafhankelijkheid van [eiseres] en het zwaarwegende belang dat zij heeft bij de woning in [plaats 1] . Van [gedaagde] mag daarom verwacht worden dat zij zich sindsdien inspant om zelf vervangende woonruimte te vinden en dat zij onderbouwt waarom er geen passend woonalternatief voorhanden is. [gedaagde] heeft dit nagelaten. Zij stelt weliswaar wekelijks op sociale huurwoningen te reageren, maar heeft dit niet geconcretiseerd of met bewijsstukken onderbouwd. Bovendien mag van [gedaagde] verwacht worden dat zij zich ook oriënteert op vrije sector woningen, ook als die woningen (aanvankelijk) voor één jaar te huur worden aangeboden. Daarnaast mag van haar verwacht worden dat zij haar zoektocht niet beperkt tot [plaats 1] . Niet gebleken is immers dat [gedaagde] bijzonder geworteld is in [plaats 1] . Zij werkt daar niet en heeft daar naar eigen zeggen ook geen familiebanden. De gebondenheid aan [plaats 1] blijkt slechts uit het feit dat haar kind daar naar school gaat, maar dit is onvoldoende om de zoektocht naar een woning tot [plaats 1] te beperken. Niet gebleken is dat [gedaagde] in de regio buiten [plaats 1] naar een woning heeft gezocht.
4.17.
De conclusie is dat naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter voldoende gebleken is dat [gedaagde] andere passende woonruimte kan verkrijgen.
Conclusie ontruiming
4.18.
De slotsom is dat voldoende aannemelijk is dat een vordering van [eiseres] tot beëindiging van de huurovereenkomst wegens dringend eigen gebruik in een bodemprocedure zal worden toegewezen. Dit betekent dat de vordering tot ontruiming van de woning in dit kort geding al kan en zal worden toegewezen.
4.19.
De ontruimingstermijn wordt gesteld op drie maanden. Dit geeft [gedaagde] de tijd om naar andere woonruimte te zoeken en zo nodig een urgentieaanvraag bij een woningcorporatie te doen.
4.20.
[gedaagde] heeft gesteld dat zij al een urgentieaanvraag heeft gedaan en dat deze telefonisch is afgewezen. De kantonrechter geeft [gedaagde] in overweging om (alsnog) een schriftelijke urgentieaanvraag in te dienen bij [stichting] en daarbij te verwijzen naar dit ontruimingsvonnis. Op de website [website] zijn de voorwaarden voor het verkrijgen van urgentie te vinden. Daar is ook een stappenplan voor het aanvragen van urgentie te vinden.
Tegemoetkoming verhuis- en herinrichtingskosten
4.21.
De kantonrechter acht het redelijk [gedaagde] ambtshalve een tegemoetkoming in haar verhuis- en herinrichtingskosten als bedoeld in artikel 7:275 lid 1 BW toe te kennen. Het is immers niet aan [gedaagde] te wijten dat de huurovereenkomst wordt beëindigd, terwijl zij wel met kosten wordt geconfronteerd en zij deze kosten naar eigen zeggen niet kan dragen.
4.22.
De minimumbijdrage aan verhuiskosten als bedoeld in artikel 7:275 lid 4 BW (op dit moment € 7.156,-) geldt alleen bij opzegging wegens renovatie (artikel 7:274 lid 1 onder c in samenhang met lid 3 BW) of wegens verwezenlijking van een bestemmingsplan (artikel 7:274 lid 1 onder e BW). De kantonrechter vindt het echter redelijk om bij deze minimumbijdrage aan te sluiten. De tegemoetkoming zal daarom (bij wijze van voorschot) worden vastgesteld op € 7.156,-.
4.23.
Aangezien deze tegemoetkoming hoger is dan het op de zitting door [eiseres] voorgestelde bedrag (tweemaal de maandhuur), zal de kantonrechter [eiseres] op grond van artikel 7:275 lid 2 BW in de gelegenheid stellen de huuropzegging in te trekken. Daarvoor krijgt zij tot en met 13 april 2023 de tijd. Trekt [eiseres] de huuropzegging uiterlijk op die datum in, dan hoeft [gedaagde] de woning niet te ontruimen. Trekt [eiseres] de huuropzegging niet tijdig in, dan moet [gedaagde] de woning ontruimen, maar heeft zij wel recht op een tegemoetkoming van € 7.156,-.
Ingebruikneming van de woning door [eiseres]
4.24.
Uit de brief van [gedaagde] van 8 september 2022 leidt de kantonrechter af dat [eiseres] op 6 april 2022 aan [gedaagde] heeft geschreven de huurwoning te willen verkopen. De kantonrechter begrijpt dat [eiseres] dat nu niet (meer) van plan is.
4.25.
Hoewel er geen aanwijzingen zijn dat [eiseres] de huurwoning niet daadwerkelijk zelf zal gaan bewonen, merk de kantonrechter voor de goede orde op dat [eiseres] schadeplichtig tegenover [gedaagde] wordt als haar wil om de woning duurzaam in gebruik te nemen in werkelijkheid niet aanwezig is geweest. Dit volgt uit artikel 7:276 lid 1 BW. In het tweede lid is het vermoeden opgenomen dat de wil van de verhuurder heeft ontbroken als hij de woning niet binnen één jaar na het einde van de overeenkomst duurzaam in gebruik heeft genomen.
4.26.
Op grond van artikel 7:276 lid 3 BW kan de kantonrechter ambtshalve een bedrag bepalen dat de verhuurder aan de huurder moet betalen, als later mocht blijken dat de wil om het verhuurde duurzaam in eigen gebruik te nemen in werkelijkheid niet aanwezig is geweest. De kantonrechter ziet aanleiding om aan dit artikellid toepassing te geven en stelt dit bedrag vast op € 20.000,-.
4.27.
Ten overvloede overweegt de kantonrechter dat als de omstandigheden van [eiseres] na het wijzen van dit vonnis zodanig wijzigen dat zij de huurwoning niet (meer) in gebruik kan nemen, bijvoorbeeld omdat zij om medische redenen moet worden opgenomen, zij niet reeds daarom het hiervoor genoemde bedrag aan [gedaagde] moet betalen. Bij de toepassing van artikel 7:276 BW is beslissend de vraag of de verhuurder de zaken verkeerd heeft voorgesteld doordat hij de bedoeling om de woning zelf in gebruik te nemen tijdens de procedure niet (meer) had. Als [gedaagde] meent aanspraak te kunnen maken op het bedrag, dan moet zij een nieuwe procedure starten.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.28.
[eiseres] heeft gevorderd dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Dat betekent dat het vonnis meteen zou kunnen worden uitgevoerd, ook als hoger beroep wordt ingesteld. Uit artikel 7:272 lid 1 BW volgt dat als een huurder niet instemt met de opzegging, een opgezegde huurovereenkomst van kracht blijft tot de rechter onherroepelijk heeft beslist op een vordering van de verhuurder om het tijdstip vast te stellen waarop de huurovereenkomst eindigt. Dit artikel staat dus – ook in kort geding – in beginsel in de weg aan een uitvoerbaar bij voorraadverklaring van dit vonnis.
4.29.
Van deze hoofdregel kan in uitzonderingsgevallen worden afgeweken. Naar het oordeel van de kantonrechter staat artikel 7:272 lid 1 BW er in dit specifieke geval niet aan in de weg om dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Hiervoor is overwogen dat [eiseres] een spoedeisend en zwaarwegend belang heeft bij de ontruiming van de woning, gelet op haar recente diagnose met een levensbedreigende ziekte en het progressieve ziektebeeld. Dit belang weegt zwaarder dan het woonbelang van [gedaagde] . Van [eiseres] kan onder deze omstandigheden in redelijkheid niet gevergd worden dat zij een eventuele hoger beroepsprocedure afwacht en de ontruiming van de woning wordt uitgesteld.
Overige vorderingen en proceskosten
4.30.
[eiseres] heeft gevorderd de ontruiming zo nodig met behulp van de deurwaarder en de sterke arm te kunnen bewerkstelligen. Deze vordering wordt afgewezen. De wet schrijft namelijk al voor dat de gedwongen ontruiming gebeurt door een deurwaarder. Als [gedaagde] de woning niet tijdig zelf verlaat, dan zal [eiseres] na betekening van dit vonnis op grond van de wet (artikelen 555 en verder, in samenhang met artikel 444 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) de deurwaarder in moeten schakelen om [gedaagde] te dwingen de woning te verlaten. De gevorderde ontruimingskosten worden ook afgewezen, omdat nog niet vast staat dat deze kosten gemaakt zullen worden en hoe hoog deze kosten mogelijk zullen zijn.
4.31.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 128,31
- griffierecht € 86,00
- salaris gemachtigde €
793,00
Totaal € 1.007,31
4.32.
De door [eiseres] gevorderde nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten worden begroot en toegewezen op de wijze zoals hierna onder de beslissing is vermeld.
4.33.
In het geval [eiseres] de opzegging (tijdig) intrekt, wordt zij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden in dat geval begroot op € 50,00 aan reis-, verblijf- en verletkosten wegens de verschijning op de mondelinge behandeling.

5.De beslissing

De kantonrechter, rechtdoende in kort geding:
5.1.
bepaalt dat [eiseres] de huuropzegging door middel van een schriftelijke mededeling aan de griffier, met toezending van een kopie daarvan aan [gedaagde] , kan intrekken tot en met uiterlijk 13 april 2023;
voor het geval dat [eiseres] de huuropzegging intrekt:
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op begroot op € 50,00 aan reis-, verblijf- en verletkosten;
voor het geval dat [eiseres] de huuropzegging niet intrekt:
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om de woning aan de [adres 1] te [plaats 1] binnen drie maanden na betekening van dit vonnis te ontruimen en te verlaten met alle daarin aanwezige personen en zaken, voor zover die aan haar toebehoren en niet aan [eiseres] , en om deze woning met afgifte van de sleutels geheel ter vrije beschikking van [eiseres] te stellen;
5.4.
kent aan [gedaagde] ten laste van [eiseres] een tegemoetkoming toe in de verhuis- en herinrichtingskosten van € 7.156,- en veroordeelt [eiseres] tot betaling daarvan;
5.5.
bepaalt het bedrag als bedoeld in artikel 7:276 lid 3 BW dat [eiseres] aan [gedaagde] moet betalen, als later mocht blijken dat de wil om het verhuurde duurzaam in eigen gebruik te nemen in werkelijkheid niet aanwezig is geweest, op € 20.000,-;
5.6.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiseres] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.007,31 waarin begrepen € 793,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.7.
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eiseres] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 132,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de voldoening;
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de voldoening;
5.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.G.W.P. Heijne en in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2023.
45353