In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland, heeft de kantonrechter op 3 februari 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiser, die procedeerde in persoon, en een besloten vennootschap als gedaagde, vertegenwoordigd door ARAG SE Rechtsbijstand. De zaak betreft een vordering tot betaling die voortvloeit uit een incasso overeenkomst. De procedure is gestart na een bewijsopdracht die aan de eiser was gegeven, waarbij de inhoud van de overeenkomst gedeeltelijk is vastgesteld. De kantonrechter heeft in het tussenvonnis van 17 september 2021 de eiser in de gelegenheid gesteld om feiten en omstandigheden te bewijzen die de aansprakelijkheid van de gedaagde voor bepaalde facturen zouden onderbouwen. De eiser heeft getuigen gehoord en schriftelijke verklaringen ingediend, maar de kantonrechter oordeelt dat de bewijsvoering niet voldoende is om de vordering te onderbouwen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde niet aansprakelijk is voor de facturen aan de betrokken bedrijven, omdat er onvoldoende bewijs is dat de gedaagde ook verantwoordelijk was voor deze betalingen. De vordering is afgewezen voor zover deze betrekking heeft op de facturen aan de betrokken bedrijven. Echter, de vorderingen die na september 2019 zijn ingediend, zijn toewijsbaar, omdat er voldoende bewijs is dat de afspraken vanaf die datum gelden. De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 589,67, vermeerderd met wettelijke handelsrente, en een bedrag van € 88,45 aan buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.