2.2.Het medisch onderzoek van het UWV is vastgelegd in de rapporten van de verzekeringsarts C.T. Benschop van 20 december 2019 en 4 juni 2019 en van de verzekeringsarts bezwaar en beroep B. Frenay van 20 oktober 2020.
3. Partijen zijn verdeeld over de vraag of eiseres met ingang van 13 februari 2018 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt moet worden geacht of dat sprake is van een zogenoemde medische afzakker waardoor zij per 14 maart 2017 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, zijnde de datum waarop zij is uitgevallen van haar fulltime dienstverband.
4. De rechtbank heeft de deskundige een medisch onderzoek laten verrichten naar de al dan niet verbeterde gezondheidssituatie van eiseres ten tijde van de herstelmelding in 2017 en de vraag of de klachten die eiseres had reeds aanwezig waren voor 14 maart 2017. De deskundige heeft op 31 december 2021 gerapporteerd. Hij heeft uiteengezet dat eiseres in 2009 Q-koorts heeft opgelopen waardoor zij wekenlang ernstig ziek is geweest met hoofdpijn en een longontsteking. Sindsdien heeft eiseres een scala aan klachten die klassiek zijn voor Q-koorts waaronder langdurig hoesten, langdurig nachtzweten, gewrichts- en spierklachten met opvallend snelle verzuring, eczeemplekken en infectiegevoeligheid. De deskundige is tot de conclusie gekomen dat er ten tijde van de herstelmelding in 2017 geen sprake was van een verbeterde gezondheidssituatie. Daarnaast concludeert de deskundige dat de klachten, ondanks dat er officieel op dat moment nog geen diagnose is gesteld, aanwezig waren voor 14 maart 2017.
5. De arts bezwaar en beroep J.A.M.M. Sijben heeft hierop in het rapport van 19 oktober 2022, akkoord bevonden door verzekeringsarts bezwaar en beroep R. van den Enden, gereageerd. Hieruit volgt dat het rapport van de deskundige en de hierin weergegeven conclusie de arts bezwaar en beroep niet hebben kunnen overtuigen. Hij ziet daarom geen aanleiding om die conclusie over te nemen.
6. Volgens vaste rechtspraakdient het oordeel van de door de rechter ingeschakelde onafhankelijke deskundige te worden gevolgd, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven van dat oordeel af te wijken. Het is namelijk bij uitstek de taak van de deskundige om bij verschil van inzicht tussen partijen over de medische beperkingen een beslissend advies te geven.
7. De rechtbank is van oordeel dat het rapport van de deskundige blijk geeft van een zorgvuldig onderzoek. Het is inzichtelijk gemotiveerd en de conclusies komen de rechtbank overtuigend voor. Er zijn geen omstandigheden naar voren gekomen die aanleiding geven het rapport niet te volgen. De rechtbank acht hierbij van belang dat de deskundige de medische informatie van de huisarts, de internisten van het Radboud UMC alsook de resultaten van de revalidatie bij CIR revalidatiecentrum, bij zijn oordeelsvorming heeft betrokken. Zoals door de deskundige is aangegeven, heeft eiseres eind 2009 Q-koorts opgelopen en heeft zij sindsdien een scala aan klachten die passen bij deze diagnose. Uit onderzoek van de internisten van het Radboud UMC blijkt dat 10 jaar na de infectie de waarden van de antistoffen nog dusdanig hoog zijn dat geconcludeerd kan worden dat de infectie in 2009 zeer fors moet zijn geweest. Eiseres en haar huisartsen herkenden de symptomen echter niet en gingen ervan uit dat eiseres een burn-out had. Eiseres is in 2017 hiervoor behandeld door CIR. Omdat deze behandeling echter alleen was gericht op burn-outklachten, werd hierbij het herstel van de fysieke klachten niet meegenomen. Uit diverse onderzoeken is gebleken dat de behandeling die eiseres heeft gevolgd bij het CIR en die was gericht op een burn-out, averechts werkt bij patiënten met Q-koorts. Door de behandeling kwamen haar angsten en onzekerheden sterk naar voren en kreeg eiseres ook suïcidale klachten. Anders dan het UWV, ziet de deskundige in de behandeling bij CIR en de resultaten daarvan dan ook geen aanleiding voor de conclusie dat eiseres op dat moment hersteld was. Hierbij speelt volgens de deskundige mee dat eiseres veel last heeft gehad van de dreiging van ontslag en dat zij zich daardoor beter heeft voorgedaan dan zij zich daadwerkelijk voelde. Daarnaast concludeert de deskundige dat uit de informatie van de internisten blijkt dat al voor 14 maart 2017 sprake was van Q-koorts ondanks dat een officiële diagnose op dat moment nog niet was gesteld. Op grond van deze informatie kan de rechtbank zich verenigen met de conclusie van de deskundige dat bij eiseres ten tijde van de herstelmelding in 2017 geen sprake was van een verbeterde gezondheidssituatie en dat haar klachten reeds voor 14 maart 2017 aanwezig waren. Dit leidt tot de slotsom dat het UWV ten onrechte heeft geweigerd eiseres per 14 maart 2017 een IVA-uitkering toe te kennen. Het UWV dient dit alsnog te doen waarbij de functie van praktijkinstructeur als maatman dient te worden genomen voor de berekening en vaststelling van de hoogte van de uitkering.
8. De conclusie is dat het bestreden besluit niet is gebaseerd op een juiste medische grondslag. Het beroep zal gegrond worden verklaard. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien omdat zij niet beschikt over alle gegevens die hiervoor nodig zijn, maar zal bepalen dat het UWV een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van deze uitspraak.