ECLI:NL:RBGEL:2023:985

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 maart 2023
Publicatiedatum
28 februari 2023
Zaaknummer
AWB _ 20 - 6392
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een IVA-uitkering na medische afzakker door Q-koorts

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 1 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres A, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. S. Lamsallak-Paans, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had in 2017 een fulltime dienstverband als praktijkinstructeur, maar meldde zich ziek. Het UWV kende haar per 11 februari 2020 een WIA-uitkering toe, maar later werd dit herroepen en kreeg zij een IVA-uitkering toegewezen. Eiseres ging in beroep tegen deze beslissing, omdat zij van mening was dat haar arbeidsongeschiktheid al eerder was ontstaan door Q-koorts, die zij in 2009 had opgelopen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres al sinds 2009 gezondheidsklachten ondervond die verband hielden met de Q-koorts. De deskundige die door de rechtbank was ingeschakeld, concludeerde dat er ten tijde van de herstelmelding in 2017 geen sprake was van een verbeterde gezondheidssituatie en dat de klachten al voor 14 maart 2017 aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat het UWV ten onrechte had geweigerd eiseres per 14 maart 2017 een IVA-uitkering toe te kennen.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit van het UWV en droeg het UWV op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd het UWV veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiseres en het betaalde griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van deskundigenrapporten in geschillen over arbeidsongeschiktheid en de noodzaak voor het UWV om zorgvuldig om te gaan met medische informatie.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 20/6392

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 maart 2023

in de zaak tussen

[Eiseres A] , uit [plaats B] , eiseres

(gemachtigde: mr. S. Lamsallak-Paans),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV.

Procesverloop

1. In het besluit van 20 december 2019 (primair besluit) heeft het UWV aan eiseres per 11 februari 2020 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toegekend naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80 tot 100.
1.1.
In het besluit van 23 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en beslist dat eiseres met ingang van 11 februari 2020 een uitkering op grond van de Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA) krijgt omdat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
1.2.
Eiseres heeft tegen bestreden besluit beroep ingesteld.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 12 juli 2021 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om een deskundigenonderzoek te laten plaatsvinden.
1.4.
Bij beslissing van 9 december 2021 heeft de rechtbank A. Olde Loohuis, senior medisch adviseur van QVS expert team, als deskundige benoemd voor het instellen van een onderzoek en het uitbrengen van advies. Op 30 december 2021 heeft deze deskundige een rapport opgesteld. Eiseres en het UWV hebben hierop schriftelijk gereageerd.
1.5.
Omdat geen van de partijen desgevraagd heeft aangegeven een nadere zitting te wensen, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres was in dienst als fulltime praktijkinstructeur bij [Bedrijf C] . Zij heeft zich op 14 maart 2017ziek gemeld. Per 1 november 2017 is eiseres uit dienst gegaan nadat zij daarvoor door [Bedrijf C] hersteld was gemeld. Daarna is zij van 1 december 2017 tot 1 februari 2018 werkzaam geweest als medewerker bloemenhandel voor 120 uren per maand en van 1 februari 2018 tot 24 februari 2018 heeft zij 35 uren gewerkt als dierverzorger. Op 13 februari 2018 heeft zij zich ziek gemeld vanwege belemmerende gezondheidsklachten.
2.1.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat het UWV ten onrechte de eerste ziektedag op 13 februari 2018 heeft vastgesteld in plaats van 14 maart 2017. Eiseres ondervindt al sinds 2009 hinder door haar medische beperkingen waardoor ze op 14 maart 2017 is uitgevallen van haar fulltime dienstverband. Daarna is eiseres door haar toenmalige werkgever hersteld gemeld terwijl zij dat niet was. Vervolgens heeft eiseres geprobeerd ander werk vol te houden met minder uren dat resulteerde in volledige uitval in 2018. Volgens eiseres is in haar geval sprake van een medische afzakker.
2.2.
Het medisch onderzoek van het UWV is vastgelegd in de rapporten van de verzekeringsarts C.T. Benschop van 20 december 2019 en 4 juni 2019 en van de verzekeringsarts bezwaar en beroep B. Frenay van 20 oktober 2020.
Oordeel van de rechtbank
3. Partijen zijn verdeeld over de vraag of eiseres met ingang van 13 februari 2018 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt moet worden geacht of dat sprake is van een zogenoemde medische afzakker waardoor zij per 14 maart 2017 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, zijnde de datum waarop zij is uitgevallen van haar fulltime dienstverband.
4. De rechtbank heeft de deskundige een medisch onderzoek laten verrichten naar de al dan niet verbeterde gezondheidssituatie van eiseres ten tijde van de herstelmelding in 2017 en de vraag of de klachten die eiseres had reeds aanwezig waren voor 14 maart 2017. De deskundige heeft op 31 december 2021 gerapporteerd. Hij heeft uiteengezet dat eiseres in 2009 Q-koorts heeft opgelopen waardoor zij wekenlang ernstig ziek is geweest met hoofdpijn en een longontsteking. Sindsdien heeft eiseres een scala aan klachten die klassiek zijn voor Q-koorts waaronder langdurig hoesten, langdurig nachtzweten, gewrichts- en spierklachten met opvallend snelle verzuring, eczeemplekken en infectiegevoeligheid. De deskundige is tot de conclusie gekomen dat er ten tijde van de herstelmelding in 2017 geen sprake was van een verbeterde gezondheidssituatie. Daarnaast concludeert de deskundige dat de klachten, ondanks dat er officieel op dat moment nog geen diagnose is gesteld, aanwezig waren voor 14 maart 2017.
5. De arts bezwaar en beroep J.A.M.M. Sijben heeft hierop in het rapport van 19 oktober 2022, akkoord bevonden door verzekeringsarts bezwaar en beroep R. van den Enden, gereageerd. Hieruit volgt dat het rapport van de deskundige en de hierin weergegeven conclusie de arts bezwaar en beroep niet hebben kunnen overtuigen. Hij ziet daarom geen aanleiding om die conclusie over te nemen.
6. Volgens vaste rechtspraak [1] dient het oordeel van de door de rechter ingeschakelde onafhankelijke deskundige te worden gevolgd, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven van dat oordeel af te wijken. Het is namelijk bij uitstek de taak van de deskundige om bij verschil van inzicht tussen partijen over de medische beperkingen een beslissend advies te geven.
7. De rechtbank is van oordeel dat het rapport van de deskundige blijk geeft van een zorgvuldig onderzoek. Het is inzichtelijk gemotiveerd en de conclusies komen de rechtbank overtuigend voor. Er zijn geen omstandigheden naar voren gekomen die aanleiding geven het rapport niet te volgen. De rechtbank acht hierbij van belang dat de deskundige de medische informatie van de huisarts, de internisten van het Radboud UMC alsook de resultaten van de revalidatie bij CIR revalidatiecentrum, bij zijn oordeelsvorming heeft betrokken. Zoals door de deskundige is aangegeven, heeft eiseres eind 2009 Q-koorts opgelopen en heeft zij sindsdien een scala aan klachten die passen bij deze diagnose. Uit onderzoek van de internisten van het Radboud UMC blijkt dat 10 jaar na de infectie de waarden van de antistoffen nog dusdanig hoog zijn dat geconcludeerd kan worden dat de infectie in 2009 zeer fors moet zijn geweest. Eiseres en haar huisartsen herkenden de symptomen echter niet en gingen ervan uit dat eiseres een burn-out had. Eiseres is in 2017 hiervoor behandeld door CIR. Omdat deze behandeling echter alleen was gericht op burn-outklachten, werd hierbij het herstel van de fysieke klachten niet meegenomen. Uit diverse onderzoeken is gebleken dat de behandeling die eiseres heeft gevolgd bij het CIR en die was gericht op een burn-out, averechts werkt bij patiënten met Q-koorts. Door de behandeling kwamen haar angsten en onzekerheden sterk naar voren en kreeg eiseres ook suïcidale klachten. Anders dan het UWV, ziet de deskundige in de behandeling bij CIR en de resultaten daarvan dan ook geen aanleiding voor de conclusie dat eiseres op dat moment hersteld was. Hierbij speelt volgens de deskundige mee dat eiseres veel last heeft gehad van de dreiging van ontslag en dat zij zich daardoor beter heeft voorgedaan dan zij zich daadwerkelijk voelde. Daarnaast concludeert de deskundige dat uit de informatie van de internisten blijkt dat al voor 14 maart 2017 sprake was van Q-koorts ondanks dat een officiële diagnose op dat moment nog niet was gesteld. Op grond van deze informatie kan de rechtbank zich verenigen met de conclusie van de deskundige dat bij eiseres ten tijde van de herstelmelding in 2017 geen sprake was van een verbeterde gezondheidssituatie en dat haar klachten reeds voor 14 maart 2017 aanwezig waren. Dit leidt tot de slotsom dat het UWV ten onrechte heeft geweigerd eiseres per 14 maart 2017 een IVA-uitkering toe te kennen. Het UWV dient dit alsnog te doen waarbij de functie van praktijkinstructeur als maatman dient te worden genomen voor de berekening en vaststelling van de hoogte van de uitkering.
Conclusie
8. De conclusie is dat het bestreden besluit niet is gebaseerd op een juiste medische grondslag. Het beroep zal gegrond worden verklaard. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien omdat zij niet beschikt over alle gegevens die hiervoor nodig zijn, maar zal bepalen dat het UWV een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
8.1.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
8.2.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2,5 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 837,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 2.092,50. De rechtbank merkt hierbij ter voorlichting van partijen op dat het UWV in het nieuw te nemen besluit op bezwaar een besluit zal moeten nemen over de proceskosten in bezwaar.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het UWV op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.09250.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. van Schagen, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Willems, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2023
de griffier is niet in staat de
uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 3 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3822.