ECLI:NL:RBGEL:2023:970

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 februari 2023
Publicatiedatum
28 februari 2023
Zaaknummer
C/05/415103 / KG RK 23-134
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in cold case strafzaak

In de zaak met ECLI:NL:RBGEL:2023:970 heeft de rechtbank Gelderland op 27 februari 2023 een wrakingsverzoek afgewezen. Verzoeker, die verdachte is in een cold case, had verzocht om getuigen uit het WOD-traject te horen. De rechters, mr. J.M. Graat, mr. S.H. Keijzer en mr. G. Edelenbos, hebben echter besloten dat het voldoende was om de vragen schriftelijk te stellen. Verzoeker stelde dat deze beslissing blijk gaf van vooringenomenheid, omdat hij niet in staat was om de getuigen persoonlijk te ondervragen. De wrakingskamer oordeelde dat de motivering van de rechters niet onbegrijpelijk was en dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor partijdigheid. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter alleen gewraakt kan worden bij bijzondere omstandigheden die de onpartijdigheid in gevaar brengen. De beslissing van de rechters om de WOD’ers schriftelijk te horen werd als voldoende onderbouwd beschouwd, en de wrakingskamer concludeerde dat de aangevoerde gronden niet de hoge drempel voor wraking haalden. De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af, en tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK GELDERLAND, locatie Arnhem
Wrakingskamer
zaaknummer: C/05/415103 / KG RK 23-134
Beslissing van 27 februari 2023
van de wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker],
hierna te noemen: verzoeker,
raadsman: mr. L. de Leon,
strekkende tot de wraking van
mr. J.M. Graat, mr. S.H. Keijzer en mr. G. Edelenbos,
rechters in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechters.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van 7 februari 2023 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld;
  • de schriftelijke reactie van de rechters van 9 februari 2023;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van de wrakingskamer van 13 februari 2023, waarbij de behandeling van het wrakingsverzoek is aangehouden;
  • de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 20 februari 2023, mede inhoudende de pleitaantekeningen van de raadsman van verzoeker.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
  • verzoeker, bijgestaan door zijn raadsman;
  • mr. J.M. Graat en mr. S.H. Keijzer.

2.Het wrakingsverzoek

2.1
Het verzoek strekt tot wraking van de rechters in de strafzaak met parketnummer 16-286208-20.
2.2
Verzoeker heeft onder meer het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. Verzoeker is verdachte in een zogenaamde cold case. Van 25 augustus 2021 tot en met 12 februari 2022 is hij onderwerp geweest van een WOD-traject. In de strafzaak tegen hem heeft verzoeker verzocht de betrokken WOD’ers als getuigen te horen. Door de rechters is onderkend dat verzoeker belang heeft bij het stellen van vragen aan de WOD’ers. De rechters hebben echter - volgens verzoeker ten onrechte - beslist dat aan dat belang op dit moment voldoende tegemoet wordt gekomen wanneer de vragen aan deze personen schriftelijk kunnen worden gesteld. Door verzoeker niet in de gelegenheid te stellen de WOD’ers in persoon vragen te stellen, hebben de rechters de mogelijkheid voor verzoeker om deze getuigen op een behoorlijke en effectieve wijze te ondervragen op voorhand uitgehold. Het gebrek aan gelegenheid om de WOD’ers rechtsreeks in persoon te horen, is achteraf niet meer te compenseren, nu elke verklaring nadien gekleurd zal zijn door de schriftelijke beantwoording van de vragen. Volgens verzoeker geeft de motivering van die beslissing blijk van vooringenomenheid ten aanzien van de mogelijke beantwoording van de rechtmatigheidsvragen en de vragen uit de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering.
2.3
De rechters hebben laten weten niet in de wraking te berusten en hebben op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.2
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken brengt mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking kan niet dienen als verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Wat betreft de motivering van de (tussen)beslissing geldt evenzeer dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich ertegen verzet dat die motivering grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten - bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen - niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven [1] .
3.3
Naar het oordeel van de wrakingskamer halen de door verzoeker aangehaalde gronden bovengenoemde hoge drempel niet. Uit het proces-verbaal van 7 februari 2023 - en uit de toelichting van de rechters tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek - volgt dat het bestaan van de OVC-gesprekken tussen verzoeker en de WOD’ers en het feit dat verzoeker in de gelegenheid is gesteld al deze gesprekken uit te luisteren en daarvan ook gebruik heeft gemaakt, mede dragend is geweest voor de beslissing dat op dit moment voldoende tegemoet wordt gekomen aan het belang van verzoeker om de WOD’ers te horen wanneer de vragen aan deze getuigen schriftelijk kunnen worden gesteld. De rechters hebben daarbij overwogen dat - mochten de antwoorden op de schriftelijke vragen daartoe aanleiding geven - het verzoek tot het horen van de WOD’ers als getuigen (opnieuw) kan worden voorgelegd aan de zittingscombinatie. Deze motivering is niet onbegrijpelijk en draagt de beslissing voldoende, zodat niet is voldaan aan het criterium dat de motivering niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid. Concrete feiten en omstandigheden waaruit de wrakingskamer de vooringenomenheid van de rechters of de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor kan afleiden, ontbreken.
3.4
De overige door verzoeker aangehaalde - en hier niet opgenomen - gronden zien naar hun inhoud en strekking op de inhoudelijke behandeling van de strafzaak en de naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting te nemen beslissingen, zodat de wrakingskamer niet toekomt aan de bespreking van die gronden.
3.5
Het bovenstaande leidt ertoe dat de wrakingskamer het verzoek zal afwijzen.

4.De beslissing

De wrakingskamer van de rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, voorzitter, mr. J.A. van Schagen en mr. M.M. Klaasen, leden in tegenwoordigheid van de griffier mr. D. Waizy en in openbaar uitgesproken op 27 februari 2023.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Hoge Raad 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413.