In deze zaak heeft de kantonrechter vragen gesteld in het kader van de ambtshalve toetsing van een kredietovereenkomst. De eisende partij, ING Bank N.V., heeft een vordering ingesteld tegen een gedaagde partij die niet is verschenen. De procedure is gestart met een dagvaarding op 9 mei 2023, maar de gedaagde heeft niet gereageerd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de dagvaarding onvoldoende informatie bevat om te beoordelen of de vordering niet onrechtmatig of ongegrond is. Dit is in strijd met artikel 21 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv.), dat vereist dat partijen de voor de beslissing relevante feiten volledig en naar waarheid aanvoeren.
De kantonrechter heeft de eisende partij bevolen om de stellingen in de dagvaarding toe te lichten, met specifieke vragen over de aard van de overeenkomst en de hoogte van de vordering. De rechter heeft benadrukt dat de vragen van belang zijn voor de beoordeling van de toepasselijkheid van titel 2A van boek 7 BW, die bescherming biedt aan consumenten in kredietovereenkomsten. De kantonrechter heeft ook aangegeven dat als de eisende partij niet voldoet aan de opdrachten, er gevolgen kunnen zijn volgens de artikelen 22 en 139 Rv.
De beslissing van de kantonrechter houdt in dat de eisende partij binnen acht weken de gevraagde informatie moet verstrekken en dat verdere beslissingen in de zaak worden aangehouden. Dit vonnis is openbaar uitgesproken op 5 juli 2023.