ECLI:NL:RBGEL:2024:4226

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
5 juli 2024
Zaaknummer
10551024
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Verstek
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake wijziging van vordering door ING Bank N.V. in een civiele procedure

In deze zaak heeft ING Bank N.V. (hierna: ING) een vordering ingesteld tegen een gedaagde partij, die in persoon procedeerde. De procedure betreft een geschil over een bankrekening en een kredietovereenkomst. ING stelde dat er een overeenkomst tot het openen van een betaalrekening was gesloten, waarbij een ongeoorloofde roodstand was ontstaan. De kantonrechter heeft de vordering van ING getoetst aan de dwingende bepalingen van het Europees consumentenrecht. ING heeft erkend dat er sprake was van een kredietfaciliteit, maar stelde dat de gedaagde partij niet voldeed aan de voorwaarden van de kredietovereenkomst, wat leidde tot de beëindiging van de kredietfaciliteit.

De kantonrechter heeft overwogen dat kredietovereenkomsten ambtshalve worden getoetst en dat vernietiging van de overeenkomst mogelijk is. ING heeft haar vordering gewijzigd en verlaagd, en uiteindelijk werd een bedrag van € 761,31 aan hoofdsom toegewezen, exclusief rente en kosten. De gedaagde partij werd ook veroordeeld in de proceskosten, die op € 789,99 werden vastgesteld. Er is een betalingsregeling getroffen, waarbij de gedaagde partij in maandelijkse termijnen van € 100,00 moet betalen.

De beslissing van de kantonrechter omvatte de veroordeling tot betaling van het toegewezen bedrag, de proceskosten en de uitvoerbaarheid van de veroordelingen bij voorraad. Het vonnis is uitgesproken op 19 juni 2024 door mr. D. Vergunst.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: 10551024 \ CV EXPL 23-3912
Vonnis van 19 juni 2024
in de zaak van
ING BANK N.V.,
gevestigd in Amsterdam,
eisende partij,
hierna te noemen: ING,
gemachtigde: Flanderijn Gerechtsdeurwaarders,
tegen
[gedaagde],
wonende in [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 5 juli 2023 en het daarin vermelde processtuk,
- de akte van ING, tevens houdende aanvulling van grondslag en vermeerdering van eis,
- het exploot van 19 september 2023 waarmee het tussenvonnis, de akte en de brief van de griffier waarin uitstel was verleend voor het betekenen van de akte, aan [gedaagde] zijn betekend,
- de e-mail van 25 september 2023 van [gedaagde] ,
- de conclusie van repliek, tevens houdende vermindering van eis, van ING.
1.2.
[gedaagde] heeft, hoewel zij daartoe in de gelegenheid is gesteld, niet gereageerd op de conclusie van repliek van ING. Vervolgens heeft de griffier partijen bericht dat de kantonrechter een vonnis in de zaak zal uitspreken.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Aan de hand van het gestelde in de dagvaarding, de akte en de conclusie van repliek van ING is de vordering getoetst aan de dwingende bepalingen van het Europees consumentenrecht. Daaromtrent overweegt de kantonrechter als volgt.
2.2.
Bij dagvaarding stelde ING dat partijen een overeenkomst tot het openen en aanhouden van een bankrekening (betaalrekening) hadden gesloten en dat daarop artikel 7:63 BW niet van toepassing was. Het betrof immers een betaalrekening zonder kredietruimte. Daarop was volgens ING een roodstand ontstaan, zonder dat zij daar toestemming voor had verleend (ongeoorloofde roodstand). Nadat de kantonrechter hier vragen over had gesteld, heeft ING bij akte toegegeven dat wel sprake was van een kredietfaciliteit. [gedaagde] had een doorlopend krediet (kwartaallimiet), met een limiet van € 1.000,00. In de kredietovereenkomst waren partijen overeengekomen dat [gedaagde] gedurende één volledige dag per drie maanden een positief saldo op haar betaalrekening moest hebben. Omdat [gedaagde] deze verplichting niet nakwam, werd de kredietfaciliteit beëindigd en kwalificeerde het volledige debetsaldo dat toen op de betaalrekening stond als een ongeoorloofde debetstand. ING stelt niet meer te beschikken over de kredietovereenkomst, maar wel te weten dat die in 2019 is gesloten.
2.3.
Kredietovereenkomsten worden ambtshalve getoetst. Ambtshalve toetsing kan ertoe leiden dat de kredietovereenkomst moet worden vernietigd (bijvoorbeeld als geoordeeld wordt dat sprake is van schending van de kredietwaardigheidstoets). In geval van vernietiging moet [gedaagde] de gedane (krediet)bestedingen aan ING terugbetalen, maar is zij geen rente of kosten voor het krediet aan ING verschuldigd. Eventueel al door haar betaalde rente en kosten moeten dan in mindering worden gebracht op het terug te betalen krediet.
2.4.
Omdat ING haar vordering heeft gewijzigd, kan in het midden blijven of de kredietovereenkomst omtrent de kwartaallimiet moet worden vernietigd. Daartoe wordt het volgende overwogen. Bij dagvaarding had ING gesteld dat haar vordering € 1.057,92 bedroeg en had zij haar vordering vervolgens tot € 500,00 beperkt. Zij maakte aanspraak op een bedrag van € 989,54 aan hoofdsom (inclusief contractuele rente van € 28,23) en € 68,38 aan verschenen wettelijke rente vanaf 25 februari 2020 tot de datum van de dagvaarding. Bij akte heeft ING haar vordering vermeerderd, in de zin dat ze haar vordering niet langer beperkt, maar ook verminderd, in de zin dat ze zowel de contractuele rente als de tot de dagvaarding verschenen wettelijke rente uit de vordering heeft gehaald. ING betoogt dat in ieder geval een bedrag van € 961,31 aan bestedingen (hoofdsom) open staat (€ 989,54 - € 28,23). Omdat [gedaagde] die bestedingen ook moet terugbetalen als de kredietovereenkomst wordt vernietigd, had dat bedrag kunnen worden toegewezen.
2.5.
Bij conclusie van repliek heeft ING haar vordering (in verband met betalingen door [gedaagde] ) verder verminderd, tot een bedrag van € 761,31. Daarom zal dat bedrag worden toegewezen aan (uitsluitend) hoofdsom - dus de gedane kredietbestedingen exclusief rente en kosten. De gevorderde wettelijke rente over dit bedrag zal worden toegewezen vanaf veertien dagen na heden.
2.6.
Gelet op de uitkomst van de procedure zal [gedaagde] worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief de nakosten). De proceskosten van ING worden vastgesteld op:
- kosten dagvaarding
130,49
- griffierecht
322,00
- salaris gemachtigde
270,00 (2 x 135,00)
- nakosten
67,50 (plus de betekeningskosten zoals in de beslissing zal worden vermeld)
Totaal
789,99
De akte van ING blijft voor haar eigen rekening.
2.7.
Inmiddels hebben partijen een betalingsregeling gesloten. Bij conclusie van repliek heeft ING toegezegd dat zij dit vonnis niet zal tenuitvoerleggen als en zolang [gedaagde] alles dat krachtens dit vonnis is verschuldigd, voldoet in maandelijkse termijnen van
€ 100,00, te betalen stipt vóór of op de eerste dag van iedere maand.

3.De beslissing

3.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 761,31, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van ING vastgesteld op € 789,99, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.3.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Vergunst en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2024.
676 \ 61512