Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van
[eiser] , uit [woonplaats] , eiser
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
[werkgever] was tot 28 april 2022 ook bestuurder van [BV] Voor en na die datum was zij eveneens bestuurder van [vennootschap] Bestuurder van [vennootschap] was [bestuurder] , die volgens de boekhouder van de gefailleerde vennootschap, met wie de themaonderzoeker telefonisch heeft gesproken, de partner van eiser was. [bestuurder] was via een holdingvennootschap houder van 65% van de aandelen in [werkgever]
Eiser stond van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2020 in een, volgens de onderzoeker, “inkomstenverhouding” tot [BV]
De drie hiervoor genoemde dochtervennootschappen van [werkgever] verleenden alle zorg aan cliënten met een justitieel-, Wmo-, Jeugdwet- of Wlz-kader.
[werkgever] had als enige inkomsten de management fees die werden betaald door [vennootschap] , [vennootschap] en [BV] De onderzoeker merkt hierbij op dat het hem niet duidelijk is geworden of hieraan
“ook een managementovereenkomst”ten grondslag lag.
Ook [werkgever] is op eigen aangifte failliet verklaard. Ten tijde van het faillissement had [werkgever] zeven personeelsleden, onder wie eiser en de beide andere aandeelhouders. Eén van deze twee (indirecte) aandeelhouders, [bestuurder] , was ook bestuurder van [werkgever] De derde aandeelhouder is [holdingvennootschap] , een dochter van [bestuurder] . In het verslag van de curator valt te lezen dat [werkgever] de facturatie verzorgde van de dochtervennootschappen voor de zorg die zij leverden.
“is aangegeven dat er geen sprake is verzekeringsplicht voor de werknemersverzekeringen. Vanaf 2 november 2021 zijn er loonaangiften gedaan, met terugwerkende kracht, waarbij de aanvrager wel verzekerd blijkt te zijn voor de werknemersverzekeringen.”Deze gang van zaken is in een telefonisch contact van de themaonderzoeker met de boekhouder van (kennelijk) alle vennootschappen bevestigd. De themaonderzoeker heeft bankafrekeningen van [werkgever] en [vennootschap] bij eiser opgevraagd en van hem ontvangen om te bezien of de lonen waren betaald en om de hoogte van de vordering van eiser vast te stellen. Opgevraagd en onderzocht zijn ook afrekeningen van de privérekening van eiser. Daarop is te zien dat in oktober 2021 een bedrag van € 2.514,69 dat afkomstig is van [werkgever] , is bijgeschreven met als omschrijving:
“ZVW-premie jan-sept”. Uit de afrekeningen blijkt ook dat er pintransacties in het buitenland zijn verricht in drie perioden in 2021 die volgens de onderzoeker 17 werkdagen tellen. Eiser is in augustus 2022 door de onderzoeker uitgenodigd voor een gesprek op 9 augustus 2022. In reactie daarop heeft eiser laten weten dat hij alleen schriftelijk met het UWV wil communiceren en dat alle vragen schriftelijk gesteld konden worden. Nadat eiser op 9 augustus 2022 niet was verschenen, is besloten eiser niet nogmaals voor een gesprek uit te nodigen.
de overige entiteiten”in de [bedrijf] en voor zijn eigen holding. Uit het onderzoek is niet gebleken voor hoeveel uren eiser arbeid heeft verricht voor [werkgever] en op welke grondslag hij de werkzaamheden voor “
de overige entiteiten”heeft verricht. Verder is uit het gesprek met
“een andere aanvrager”gebleken dat alle entiteiten als één organisatie werden gezien. Al deze entiteiten zaten in de [zorggroep] . Alle entiteiten werkten met hetzelfde administratieprogramma. Daarnaast liepen de geldstromen door elkaar heen. De ene entiteit betaalde rekeningen voor een andere entiteit. [BV] was ook de organisatie die op het huurcontract met de verhuurder stond voor het adres waarop ook [werkgever] zat. Eiser kreeg ook declaraties vergoed van [BV]
Er kan daarom gesteld worden dat alle entiteiten onder één groep vallen en
“onder de ketenaansprakelijkheid (…) van artikel 7:616b van het Burgerlijk Wetboek”.
“De aanvrager heeft een loonvordering, verlof uren en een tweetal declaraties ingediend. De aanvrager is op 1 januari 2021 in dienst gekomen van [werkgever] De aanvrager werkte voor 1 januari 2021 bij [BV] en [werkgever] zitten in dezelfde groep maar zijn wel aparte werkgevers, aparte entiteiten. De aanvrager heeft een bedrag van € 2514,69 met de omschrijving “ZVW-premie jan-sept” ontvangen. Uit onderzoek is niet gebleken waarom de aanvrager dit bedrag heeft ontvangen van [werkgever] Aangezien aanvrager niet op gesprek wilde komen, heeft hij dit ook niet kunnen verklaren.”
Uit onderzoek is gebleken dat eiser stelt nog 231,7 verlofuren tegoed te hebben.
De verlofuren zijn als volgt opgebouwd:151,5 uren van 2021 + 80,2 uren van 2022. Eiser heeft 3,6 uur in 2022 opgenomen. Uit
“deze werkwijze ook niet te berde gebracht.”Alle pintransacties waarop het UWV doelt, zijn volledig verantwoord. Als iets is voorgeschoten, is het bedrag gedeclareerd, verrekend of teruggestort. Geldopnames zijn 100% geboekt als “van bank naar kas”, waarbij de kas altijd sloot. Iedere werkmaatschappij hield een eigen kleine kas bij. Eiser wijst erop dat door het UWV niet is gemotiveerd op grond waarvan bijvoorbeeld uitstaande declaraties niet zouden kunnen worden vergoed.
Bovendien is uit de door het UWV verkregen bankafschriften van [vennootschap] gebleken dat in de periode van 1 januari 2021 tot 7 april 2022 een bedrag van in totaal
Eiser noch [werkgever] was bestuurder van [vennootschap] Uit de door de themaonderzoeker bekeken bankafrekeningen van [vennootschap] blijkt dat er in 2022 twee betalingen zijn verricht met de omschrijving management fee aan [werkgever] Op basis waarvan dat is gebeurd, is niet nader onderzocht. Ervan uitgaande dat aan deze betalingen een managementovereenkomst ten grondslag lag, zoals de themaonderzoeker heeft geopperd, had het in de rede gelegen om die bij eiser of de curator op te vragen. Opmerking verdient dat het UWV eiser in dit verband niet kan verwijten dat hij niet (voldoende) heeft meegewerkt aan het onderzoek, omdat het UWV blijkbaar geen aanleiding heeft gezien om eiser schriftelijk te vragen relevante stukken over te leggen.
Conclusie en gevolgen
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat het UWV opnieuw op het bezwaar van eiser moet beslissen met inachtneming van wat de rechtbank in deze uitspraak heeft overwogen;
- bepaalt dat het UWV eiser het door hem betaalde griffierecht van € 50,- vergoedt;
- veroordeelt het UWV in de proceskosten tot een totaalbedrag van € 2.511,-.