ECLI:NL:RBGEL:2023:648

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 februari 2023
Publicatiedatum
9 februari 2023
Zaaknummer
10275429
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executie kort geding ontruiming, belangenafweging en afwijzing vorderingen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 9 februari 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [Eiser] en [Gedaagde]. [Eiser] huurt sinds 1 februari 2020 een ruimte van [Gedaagde] en is veroordeeld om deze ruimte te ontruimen op basis van een eerder verstekvonnis van 30 november 2022. [Eiser] heeft verzet aangetekend tegen dit verstekvonnis en vordert in het kort geding schorsing van de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis, althans opschorting van de ontruiming totdat in het verzet is beslist. Hij stelt dat er sprake is van een juridische misslag en dat de belangenafweging in zijn voordeel moet uitvallen, omdat hij al lange tijd huurt en geen alternatieve woonruimte kan vinden.

[Gedaagde] daarentegen betwist de vorderingen van [Eiser] en stelt dat er meer belangen spelen, zoals die van de verhuurder en de andere huurders die overlast ervaren van [Eiser]. De kantonrechter heeft de vorderingen van [Eiser] afgewezen, omdat er geen sprake is van een misslag en het belang van [Gedaagde] bij ontruiming zwaarder weegt dan het belang van [Eiser] bij schorsing van de executie. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de overlast door [Eiser] aanhoudt en dat de belangen van de andere huurders en de verhuurder niet genegeerd kunnen worden. [Eiser] is als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 10275429 \ VV EXPL 23-4 \ 520 \ 32268
uitspraak van
vonnis in kort geding
in de zaak van
[Eiser]
wonende te [woonplaats]
eisende partij
gemachtigde mr. P.G.W. van Wees
tegen
[Gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde partij
gemachtigde M. Smits
Partijen worden hierna [Eiser] en [Gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 10 januari 2023 met producties;
- de producties van de zijde van [Gedaagde] van 12 januari 2023;
- de mondelinge behandeling van 16 januari 2023 mede inhoudende de spreekaantekeningen van de gemachtigde van [Gedaagde] .
1.2.
Tenslotte is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[Eiser] huurt sinds 1 februari 2020 een ruimte aan de [straatnaam] te [woonplaats] van [Gedaagde] .
2.2.
Bij vonnis van 30 november 2022 (zaaknummer 1015147 CV EXPL 22-7358, hierna te noemen: het verstekvonnis) van deze rechtbank is [Eiser] onder meer veroordeeld om de ruimte aan de [straatnaam] te [woonplaats] te ontruimen binnen veertien dagen na betekening van het verstekvonnis. De uitvoerbaarheid bij voorraadverklaring van het verstekvonnis is niet gemotiveerd.
2.3.
Het vonnis is op 7 december 2022 aan [Eiser] betekend met bevel om binnen twee dagen de huurachterstand te betalen en binnen veertien dagen het gehuurde te ontruimen.
2.4.
[Eiser] is in verzet gegaan tegen het verstekvonnis en heeft de verzetdagvaarding op 4 januari 2023 aan [Gedaagde] laten betekenen.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[Eiser] vordert, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, dat de kantonrechter:
primair de schorsing van de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis zal uitspreken, althans de ontruiming zal opschorten, totdat in het verzet tegen het verstekvonnis is beslist en subsidiair hem een terme de grâce geeft van zes maanden;
[Gedaagde] zal veroordelen in de kosten van deze procedure en ook in die van de kosten van executie van het vonnis.
3.2.
Volgens [Eiser] heeft [Gedaagde] een onjuiste voorstelling van zaken gegeven aan de kantonrechter. De woning wordt namelijk, met de hulp van zijn moeder, al ruim zeven maanden goed opgeruimd en schoongemaakt en van overlast is geen sprake. Er is dan ook sprake van een feitelijke en/of juridische misslag en het verzet zal gegrond worden verklaard.
Verder heeft de kantonrechter in de bodemzaak niet ambtshalve getoetst aan de wet gemeentelijke schuldhulpverlening en ook dit is een (juridische) misslag.
Tot slot moet de te maken belangenafweging in zijn voordeel uitvallen, nu hij al sinds
1 februari 2020 huurt van [Gedaagde] en geen andere woonruimte zal kunnen vinden na ontruiming. Hij heeft een klein netwerk en kan nergens anders terecht. De huurachterstand is ingelopen en de huurovereenkomst is niet ontbonden. Mocht tot ontruiming worden overgegaan, dan zal de woning ongetwijfeld opnieuw zijn verhuurd op het moment dat op het verzet is beslist.
3.3.
[Gedaagde] stelt zich op het standpunt dat de vorderingen van [Eiser] afgewezen moeten worden. [Eiser] gaat alleen uit van zijn eigen belang, maar er spelen meer belangen een rol zoals die van de verhuurder, medehuurders, beheerder, woningzoekenden en van de buren van [Eiser] . [Eiser] woont samen met twee andere huurders in het appartement en zij ondervinden nog steeds iedere dag extreme overlast. De overlast bestaat uit stankoverlast, geluidsoverlast, rotzooi, uiten van dreigementen en intimideren van huurders en bezoekers. Deze situatie is niet wenselijk en onhoudbaar. Het belang van [Gedaagde] is dus groter dan het belang van [Eiser] .
3.4.
Op de stellingen en het verweer erop zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de vordering en het voornemen van [Gedaagde] om het vonnis van 30 november 2022 te executeren.
4.2.
De kantonrechter heeft het vonnis van 30 november 2022 uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dat betekent dat het direct ten uitvoer kan worden gelegd en de uitkomst van het ingestelde verzet niet hoeft te worden afgewacht. De beslissing om het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren is niet gemotiveerd. Op grond van het arrest van de Hoge Raad van 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026 (en later ook HR 24 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:806) dient in dat geval bij de beoordeling van de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis te worden onderzocht of sprake is van omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde ( [Eiser] ) bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling heeft verkregen ( [Gedaagde] ) bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan. Bij deze belangenafweging moet worden uitgegaan van de inhoud van de bestreden beslissing en van de daaraan ten grondslag liggen vaststellingen en oordelen. De kans van slagen van het verzet moet buiten beschouwing worden gelaten. Wel kan de rechter in de oordeelsvorming betrekken of het ten uitvoer te leggen vonnis berust op een kennelijke (feitelijke en juridische) misslag.
4.3.
Naar het oordeel van de kantonrechter is er geen sprake van een misslag. De stelling van [Eiser] dat [Gedaagde] de kantonrechter onjuist heeft voorgelicht over de toestand van het gehuurde kan bij gebreke van enige onderbouwing niet slagen en van een verplichting van de kantonrechter om ambtshalve te toetsen aan “het besluit gemeentelijke schuldhulpverlening” is geen sprake.
Hoewel op zichzelf aangenomen kan worden dat [Eiser] moeite zal hebben met het vinden van alternatieve woonruimte, vormt dit in casu geen aanleiding zijn belang bij schorsing van de executie zwaarder te laten weten dan het belang van [Gedaagde] bij ontruiming. Laatstgenoemde heeft immers, onder verwijzing naar een mail van een medebewoner met bijgevoegde foto’s, aangevoerd dat de overlast onverkort voortduurt.
4.4.
Gelet op het voorgaande wordt de vordering van [Eiser] om de tenuitvoerlegging van het vonnis van 30 november 2022 te schorsen dan ook afgewezen.
4.5.
De subsidiair gevorderde terme de grâce wordt eveneens afgewezen. In dit executiegeschil is geen ruimte om hierover een oordeel te geven.
4.6.
[Eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

5.De beslissing

De kantonrechter
rechtdoende als voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [Eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [Gedaagde] begroot op € 498,00 aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. E. Horsthuis en in het openbaar uitgesproken op