Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
[gedaagde 2],
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zullen samen worden aangeduid als [gedaagden]
1.De procedure
- het tussenvonnis in de hoofdzaak, tevens eindvonnis in het incident van 12 juli 2023
- de akte uitlaten na tussenvonnis in de hoofdzaak teven eindvonnis in het incident van de [eiser] .
2.De verdere beoordeling in de hoofdzaak
terugkomen op bindende eindbeslissing
Gesteld noch gebleken is dat bedoelde eindbeslissing berust op een onjuiste juridische grondslag. Evenmin is er sprake van dat deze bindende eindbeslissing berust op een onjuiste feitelijke grondslag. Een bindende eindbeslissing berust immers onder meer op een onjuiste feitelijke grondslag indien de rechter, na een dergelijke heroverweging, inziet dat zijn uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven oordeel was gegrond op een onhoudbare feitelijke lezing van een of meer gedingstukken, welke lezing, bij handhaving, zou leiden tot een einduitspraak waarvan de rechter overtuigd is dat die ondeugdelijk zou zijn.
9 februari 2022 een -niet eerder overgelegd- overzicht in het geding gebracht, waarop zij de door hen eerder ingenomen stelling baseren dat sprake is van een bestendige handelsrelatie tussen diverse vennootschappen van [betrokkene 1] enerzijds en [betrokkene 2] en [gedaagde 1] anderzijds in de periode 2005 tot 2014. Tevens hebben [gedaagden] een -niet eerder overgelegde- inventarisatie van de opdrachten met daarbij de contactpersonen en vermelding van de data waarop is verwezen naar de algemene voorwaarden overgelegd.
Hiermee is in feite sprake van een verkapt hoger beroep, hetgeen het in het tussenvonnis van 12 juli 2023 onder 2.5. vermelde toetsingskader (dat recent nog eens is bevestigd in het arrest van de Hoge Raad van 16 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1873) te buiten gaat.
Immers, [betrokkene 1] was toen hij [gedaagde 2] namens de [eiser] benaderde voor het verrichten van een voortaxatie bestuurder van [betrokkene 3] . [betrokkene 3] is pas op 1 januari 2015 opgericht. [gedaagden] stelt niet dat [betrokkene 3] namens de [eiser] eerder taxatieopdrachten aan [betrokkene 2] / [gedaagde 1] heeft verstrekt. Onder deze omstandigheden is er geen deugdelijke grond om te oordelen dat de [eiser] de in de algemene voorwaarden van [gedaagde 1] (die dateren van 2013) opgenomen aansprakelijkheidsbeperking tegen zich zou moeten laten gelden. Dit wordt niet anders indien [betrokkene 1] uit hoofde van een andere hoedanigheid dan van bestuurder van [betrokkene 3] wist dat [gedaagde 1] algemene voorwaarden hanteert.
Hierbij dien ik een voorbehoud te maken. De situatie van 2015 heb ik niet kunnen
Kunt u bij de beantwoording van deze vraag betrekken dat bij de voortaxatie
bevestigde mij dat er GEEN algemeen geldende bandbreedte bestaat die taxateurs gebruiken om hun eventuele onnauwkeurigheid/inschatting te duiden.
a. kunt een verklaring geven voor die afwijking?
I. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk, dan wel indien hoofdelijke aansprakelijkheid niet aan de orde zou zijn ofwel [gedaagde 1] ofwel [gedaagde 2] zal veroordelen om aan haar te betalen een bedrag van
€ 775.140,58, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 mei 2019, althans vanaf
Ook heeft [gedaagde 2] voor de opstallen ten onrechte een prijsverlagende correctie toegepast voor delen van het gebouw die in slechte staat verkeren. De deskundige heeft de herbouwwaarde vastgesteld op € 7.433.259,-- . De door [gedaagde 2] getaxeerde waarde (€ 5.350.000,--) is veel te laag. De volledige brandschade bestaat uit de herstelkosten (exclusief het elders verzekerde belang van [betrokkene 6] ) ad € 4.617.722,08 . In dit bedrag zitten ook de herstelkosten ad
€ 307.053,55 voor de 3e etage van het complex (afbouwkosten Hostel). Dat Hostel was ten tijde van de taxatie door [gedaagde 2] niet aanwezig. Na aftrek van dit bedrag resteert een schade van € 4.310.668,53. Enkel de eerste etage west/links (de helft van de eerste etage) werd in 2015 casco verhuurd aan The Pittstop. De door de huurder aangebrachte zaken maken geen deel uit van het door de deskundige voor de eerste etage vastgestelde eigenarenbelang van de [eiser] ad € 50.619,--De helft van dat bedrag (€ 25.309,50) moet in mindering worden gebracht op de door de deskundige vastgestelde herbouwwaarde, waarmee de herbouwwaarde uitkomt op € 7.407.949,50. Met inachtneming van de indexering die door Interpolis is toegepast (10,113356 %) komt de verzekerde som van de taxatiewaarde van de deskundige (zonder het eigenarenbelang van de helft van de eerste etage) uit op
€ 6.893.544,--, dan is [gedaagde 2] daarmee binnen de bandbreedte van 10% gebleven. [gedaagde 2] is niet toerekenbaar tekortgeschoten.
a. de door [gedaagde 2] gehanteerde kuberingsmethode is ongeschikt voor een voortaxatie,
- begane grond links (BarBeCue Zie Zo)
- eerste etage links (eetcafé The Pittstop)
- begane grond en eerste etage rechts (restaurant Palladion)
- tweede etage (Wokrestaurant Wilhelminahaven).
“De vierde en vijfde etage (west) toebehorend aan [betrokkene 6] BV, blijkt uit mijn directe navraag daartoe bij de heer [betrokkene 7] van [betrokkene 6] al in 2000 te zijn verbouwd en ingericht. Vervolgens heeft in 2013 nog een verfraaiende renovatie plaatsgevonden. Dit waren verbouwingen die per vierkante meter vloeroppervlakte relatief veel waarde toevoegden.De vierde en vijfde etage (oost), waren met gipsplaten afgetimmerd en waren van een basis technische installatie voorzien.De vraag doet zich nu voor welke waardeverhogende verbouwingen aan de taxatiewaarde, in 2015, dienen te worden toegevoegd. In het taxatierapport van [gedaagde 1] / [gedaagde 2] lees ik op pagina 3 onder 9 dat zijn meegetaxeerd:
€ 1.408.114,-- + € 117.500,-- + € 25.309,50 + 306.783,--).
€ 7.568.961,40 (€ 6.873.790,50 x 1,10113356).
€ 3.482.327,40. Daarmee is de vermogensschade van de [eiser] ad € 828.341,13 gegeven. Om jegens [gedaagden] aanspraak te kunnen maken op vergoeding van haar schade is niet vereist dat de [eiser] daadwerkelijk over gaat tot volledig herstel.
nu de [eiser] haar schade in het kader van deze procedure heeft begroot op een bedrag van
€ 775.140,58 inclusief btw en jegens [gedaagden] aanspraak maakt op betaling van dit laatste bedrag. Het is de rechtbank immers niet toegestaan méér toe te wijzen dan is gevorderd.
€ 375,-- staat -anders dan [gedaagden] stellen- niet in de weg om de schade als gevolg van de beroepsfout aan [gedaagde 2] toe te rekenen.
Ook dit beroep op eigen schuld wordt niet gehonoreerd. De [eiser] is immers niet gehouden om ter bescherming van het belang van [gedaagde 2] een verzekering te sluiten waarbij een garantie tegen onderverzekering wordt gegeven.
Dit geldt eveneens voor de beslissing van [gedaagde 2] om rekening te houden met de gestelde slechte staat van onderhoud van de bijgebouwen. De deskundige heeft immers geoordeeld dat dit een apert onjuiste benadering van [gedaagde 2] is geweest.
€ 173,00