ECLI:NL:RBGEL:2023:6314

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 oktober 2023
Publicatiedatum
20 november 2023
Zaaknummer
419938
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verstrekking van informatie voor vaststelling legitieme portie in erfrechtelijke procedure

In deze zaak vordert de eisende partij, een legitimaris, dat de gedaagde partij, in de hoedanigheid van erfgenaam en executeur van de nalatenschap van mevrouw [erflaatster], wordt veroordeeld tot het verstrekken van informatie die nodig is voor het vaststellen van zijn legitieme portie. De rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, heeft op 25 oktober 2023 uitspraak gedaan in deze civiele procedure. De eisende partij heeft verzocht om onder andere jaarstukken, bankafschriften, een definitieve aanslag IB 2019 en een taxatierapport van de woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisende partij recht heeft op inzage in de benodigde stukken op grond van artikel 4:78 BW, maar heeft ook geoordeeld dat niet alle gevraagde informatie relevant is voor de berekening van de legitieme portie. De rechtbank heeft de gedaagde partij veroordeeld om binnen vier weken de bankafschriften van de bank- en spaarrekeningen van erflaatster te verstrekken, maar heeft de overige vorderingen van de eisende partij afgewezen. De kosten van de procedure zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/419938 / HZ ZA 23-171
Vonnis van 25 oktober 2023
in de zaak van
[eisende partij],
wonende te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eisende partij] ,
advocaat: mr. S.L. Smits-Emons te Echt, gemeente Echt-Susteren,
tegen
[gedaagde partij], in de hoedanigheid van erfgenaam, executeur en/of afwikkelingsbewindvoerder van de nalatenschap van mevrouw [erflaatster] ,
wonende te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde partij] ,
advocaat: mr. W.F.A. Zwart-Peters te Deventer.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek tot bevel boedelbeschrijving ex artikel 672 Rv en verstrekken benodigde informatie (hierna: het verzoekschrift)
- de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 10 mei 2023, waarin de kantonrechter de zaak in het verzoek tot aanspraak op inzage ex artikel 4:78 lid 1 Rv heeft verwezen naar deze rechtbank
- de conclusie van antwoord
- de akte indienen producties van [gedaagde partij]
- de berichten van beide partijen dat zij instemmen met het schriftelijk uitprocederen van de onderhavige zaak
- de akte tevens houdende wijziging van eis van [eisende partij]
- de akte uitlaten wijziging van eis tevens overleggen producties van [gedaagde partij] .
1.1.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisende partij] en [gedaagde partij] zijn broers van elkaar. Zij zijn de kinderen van mevrouw
[erflaatster] (hierna: erflaatster).
2.2.
Op 20 oktober 2013 is de zus van erflaatster overleden. Erflaatster was enig erfgenaam van haar zus. In 2016 heeft [gedaagde partij] vanuit zijn onderneming [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) de aan erflaatster opgelegde aanslag wegens erfbelasting ten bedrage van € 52.598,00 voldaan.
2.3.
Bij beschikking van 22 januari 2018 (productie 3 van [eisende partij] ) heeft de kantonrechter de goederen die (zullen) toebehoren aan erflaatster wegens haar geestelijke of lichamelijke toestand onder bewind gesteld, met benoeming van [gedaagde partij] tot bewindvoerder.
2.4.
Erflaatster heeft op 11 april 2018 een bedrag van € 53.000,00 naar [gedaagde partij] overgemaakt.
2.5.
Erflaatster is op 15 mei 2019 overleden. Zij heeft bij testament van
26 augustus 2010 (productie 2 van [eisende partij] ) over haar nalatenschap beschikt. Erflaatster heeft [gedaagde partij] tot enig erfgenaam benoemd en [eisende partij] onterfd. [gedaagde partij] is in het testament tot executeur benoemd.
2.6.
Bij brief van 22 augustus 2022 heeft [eisende partij] een beroep op zijn legitieme portie gedaan en heeft hij verzocht om alle bescheiden die nodig zijn voor de berekening daarvan (productie 4 van [eisende partij] ).
2.7.
Bij e-mailbericht van 16 september 2022 (productie 5 van [eisende partij] ) zijn namens [gedaagde partij] verschillende stukken aan [eisende partij] toegestuurd.
2.8.
Namens [eisende partij] zijn op verschillende momenten aanvullende stukken opgevraagd (bij brieven van 6 oktober 2022, 28 oktober 2022, 22 november 2022 en 28 december 2022) en namens [gedaagde partij] zijn op verschillende momenten aanvullende stukken aan [eisende partij] verstrekt (bij e-mailberichten van 19 oktober 2022 en 3 november 2022). Het laatste verzoek van [eisende partij] tot het verstrekken van aanvullende stukken is namens [gedaagde partij] afgewezen bij
e-mailbericht van 10 januari 2023 (productie 13 van [eisende partij] ).

3.Het geschil

3.1.
[eisende partij] vordert – na wijziging van eis – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. [gedaagde partij] zal bevelen alle relevante informatie die nodig is voor het vaststellen van zijn legitieme portie aan [eisende partij] te verstrekken, waaronder ook begrepen:
a. De jaarstukken van [bedrijf 2] ( [bedrijf 1] , rb.) over de jaren 2017-2021;
b. Afgifte van kopieën van alle bankafschriften van alle bank- en spaarrekeningen van erflaatster, zoals opgenomen in punt 14 van de akte tevens houdende wijziging van eis van [eisende partij] , over de periode mei 2014 tot mei 2021, althans tot het moment dat de betreffende bankrekening is opgeheven;
c. Afgifte van kopieën van de bankafschriften van alle bankrekeningen van de zus van erflaatster in de periode oktober 2012 tot 20 oktober 2014;
d. Definitieve aanslag IB 2019 van de belastingdienst na overlijden van erflaatster;
e. Taxatierapport waaruit de economische waarde blijkt per 15 mei 2019 (datum overlijden erflaatster) van de woning aan het adres [adres+plaats]
Zulks op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag (of een gedeelte daarvan) voor iedere dag dat [gedaagde partij] na de te wijzen beschikking (dit vonnis, rb.) in gebreke blijft met het voldoen aan dit bevel, een en ander tot een maximum van € 50.000,00;
2. [gedaagde partij] zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van
€ 1.313,21 exclusief 21% BTW;
3. [gedaagde partij] zal veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis, en, indien voldoening binnen die termijn niet plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis.
3.2.
[eisende partij] legt aan zijn vorderingen – samengevat – ten grondslag dat hij als legitimaris op grond van artikel 4:78 van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht heeft op de bij [gedaagde partij] opgevraagde stukken, aangezien deze stukken belangrijk zijn voor de berekening van de legitieme portie. Hij vordert aan de veroordeling tot afgifte van de stukken een dwangsom te verbinden, omdat hij vreest dat [gedaagde partij] ook na een veroordeling in gebreke zal blijven de stukken aan hem te verstrekken.
3.3.
[gedaagde partij] voert verweer. Hij voert aan dat bankafschriften van na het overlijden van erflaatster niet relevant zijn om de legitieme portie te berekenen en dat voor drie van de vier bankrekeningen geldt dat deze zijn opgeheven vóór het overlijden van erflaatster vanwege een minimaal saldo, zodat [eisende partij] geen belang heeft bij bankafschriften van deze rekeningen. Verder heeft [eisende partij] geen belang bij de jaarstukken van [bedrijf 1] en/of de bankafschriften van de bankrekeningen van de zus van erflaatster. Er is geen reden om [gedaagde partij] in de buitengerechtelijke kosten te veroordelen. [gedaagde partij] wordt onnodig op kosten gejaagd door de manier van procederen van [eisende partij] , zodat hij concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eisende partij] , met veroordeling van [eisende partij] in de proceskosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.1.
Partijen wonen in verschillende landen. De Nederlandse rechter komt, overeenkomstig de hoofdregel in het internationale privaatrecht, rechtsmacht toe omdat de woonplaats van [gedaagde partij] in Nederland is gelegen. In het testament van erflaatster is een rechtskeuze gedaan voor Nederlands recht, zodat Nederlands recht van toepassing is.
De eiswijzigingen
4.2.
Artikel 130 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt – kort gezegd – dat, zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen, de eiser bevoegd is zijn eis of de gronden daarvan te veranderen of te vermeerderen en dat de gedaagde daartegen bezwaar kan maken op grond dat de eiswijziging in strijd is met een goede procesorde. Daarbij gaat het om de vraag of de wederpartij door de eiswijziging onredelijk wordt bemoeilijkt in haar verdediging en/of de eiswijziging een onredelijke vertraging van het geding met zich brengt. De rechter kan op dezelfde grond ambtshalve een verandering of vermeerdering van eis buiten beschouwing laten. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde partij] niet in zijn verdediging is geschaad, nu hij in de gelegenheid is gesteld om op de eiswijzigingen te reageren, hetgeen hij heeft gedaan. Van een ontoelaatbare vertraging is evenmin sprake. De eiswijzigingen van [eisende partij] zijn dan ook toegestaan.
De informatieplicht uit hoofde van artikel 4:78 BW
4.3.
[eisende partij] baseert zijn vordering tot afgifte van stukken op artikel 4:78 BW. Op grond van artikel 4:78 lid 1 BW kan een legitimaris die geen erfgenaam is jegens de erfgenamen en de met het beheer van de nalatenschap belaste executeurs aanspraak maken op inzage en afschrift van alle bescheiden die hij voor de berekening van zijn legitieme portie nodig heeft en verstrekken zij hem desverlangd alle daartoe strekkende inlichtingen. Die legitieme portie wordt ingevolge artikel 4:65 BW berekend over de waarde van de goederen van de nalatenschap, vermeerderd met in aanmerking te nemen giften en verminderd met schulden vermeld in artikel 4:7 lid 1 onder a tot en met c en f BW. Ingevolge artikel 4:6 BW wordt de waarde van de goederen van de nalatenschap berekend op het tijdstip onmiddellijk na het overlijden van de erflater. De rechtbank zal met inachtneming van het vorenstaande de verzochte stukken afzonderlijk bespreken.
Alle relevante informatie
4.4.
Voor zover de vordering onder 1. ziet op het verstrekken van alle relevante informatie die nodig is voor het vaststellen van de legitieme portie van [eisende partij] , zal dit gedeelte van de vordering als onvoldoende bepaald worden afgewezen.
De jaarstukken van [bedrijf 1] over de jaren 2017-2021
4.5.
Erflaatster heeft terzake de erfenis van haar zus een aanslag van de belastingdienst opgelegd gekregen, welk bedrag door [gedaagde partij] is voldaan vanuit zijn onderneming [bedrijf 1] . [eisende partij] stelt dat hij belang heeft bij inzage in de jaarstukken van [bedrijf 1] over de jaren 2017-2021, omdat hij hiermee kan controleren of de erfbelasting al dan niet in mindering mag worden gebracht op de legitimaire massa.
4.6.
Vooropgesteld wordt dat [eisende partij] stukken vraagt die door [gedaagde partij] uit anderen hoofde dan in zijn hoedanigheid van erfgenaam of executeur zouden moeten worden verstrekt (te weten als eigenaar van [bedrijf 1] ), waarvoor in deze procedure geen grondslag bestaat. Volgens [gedaagde partij] had erflaatster het bedrag ten behoeve van de erfbelasting niet liquide en heeft hij het bedrag voor erflaatster voorgeschoten met geld uit zijn eigen onderneming [bedrijf 1] , waarbij het door hem geleende bedrag in rekening-courant werd geboekt. Hierdoor ontstond een schuld van erflaatster aan [gedaagde partij] en een schuld van [gedaagde partij] aan [bedrijf 1] . [eisende partij] heeft dit niet gemotiveerd betwist. Daar komt bij dat [eisende partij] heeft erkend dat – ter gelegenheid van de verkoop van de woning van erflaatster – een bedrag van € 53.000,00 (nagenoeg hetzelfde bedrag als het voorgeschoten bedrag terzake de erfbelasting) aan [gedaagde partij] is betaald. Wat hier ook van zij, voor de nalatenschap en de berekening van de legitieme portie is van belang dat de schuld is ingelost. De rechtbank zal de vordering van [eisende partij] onder 1 a. afwijzen.
De bankafschriften van alle bank- en spaarrekeningen van erflaatster
4.7.
[eisende partij] stelt dat hij recht en belang heeft bij de bankafschriften van alle bank- en spaarrekeningen van erflaatster, omdat hij door middel van deze afschriften kan achterhalen of er meer dan de al bij hem bekende giften zijn verstrekt aan [gedaagde partij] . [gedaagde partij] voert onder meer aan dat er één bankrekening bestond ten tijde van het overlijden van moeder, ten aanzien waarvan hij de verzochte bankafschriften al heeft verstrekt.
4.8.
Vooropgesteld wordt dat [eisende partij] belang heeft bij de verzochte bankafschriften, nu door het kunnen controleren van de financiële administratie van erflaatster, waaronder het vermogensverloop in de bankafschriften over de periode voor haar overlijden, het voor hem mogelijk is om vast te stellen of erflaatster schenkingen heeft gedaan die bij de berekening van zijn legitieme portie dienen te worden meegenomen. [eisende partij] heeft daarom ook belang bij de bankafschriften van de bank- en spaarrekeningen die ten tijde van het overlijden van erflaatster reeds waren opgeheven, maar in de daaraan voorafgaande jaren nog bestonden, omdat daaruit immers eveneens kan blijken van schenkingen. Voor zover [gedaagde partij] heeft aangevoerd dat er ten aanzien van deze opgeheven rekeningen geen belang bestaat omdat het geld kost om de afschriften op te vragen, terwijl er vrijwel niets aan saldo op de rekeningen stond, gaat de rechtbank hieraan – gelet op het voorgaande – voorbij.
4.9.
[eisende partij] heeft bij verzoekschrift de bankafschriften over de periode 2017-2021 verzocht, maar bij eiswijziging vordert hij de bankafschriften over de periode mei 2014 tot mei 2021 (althans tot het moment van opheffing van de betreffende rekening). Voor zover [gedaagde partij] heeft aangevoerd dat hij niet aan deze eiswijziging kan voldoen, omdat steeds afschriften vanaf 2017 zijn gevraagd en hij geen rekening heeft gehouden met nieuwe eisen die verder teruggaan in de tijd, geldt het volgende. [gedaagde partij] kan, voor zover hij niet over de bankafschriften beschikt, als erfgenaam en executeur van erflaatster bankafschriften bij de banken opvragen tot zeven jaar geleden (gelet op de wettelijke bewaartermijn van banken). De kosten die met het voldoen aan deze informatieplicht gepaard gaan, komen, voor zover in redelijkheid gemaakt, ten laste van de nalatenschap van erflaatster. De verwijzing van [eisende partij] naar het arrest van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 12 september 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:3344, waarin de beschikking is bekrachtigd waarbij de erfgenaam/executeur is veroordeeld tot afgifte van de bankafschriften tot vijf jaar voor het overlijden tot heden/opheffing van de rekening, maakt niet dat [gedaagde partij] in de onderhavige zaak wordt veroordeeld tot het verstrekken van de bankafschriften van vijf jaar voor het overlijden van erflaatster. Het hof heeft in die zaak immers geoordeeld dat de bank – gelet op de wettelijke bewaarplichten – nog moet beschikken over de verzochte bankafschriften, terwijl dat in de onderhavige zaak niet het geval is (zie r.o. 3.4.4.4.).
4.10.
[eisende partij] stelt dat bij bestudering van de in deze procedure overgelegde bankafschriften is gebleken dat er ook na overlijden van erflaatster nog betalingen op de bankrekening met rekeningnummer eindigend op 660 zijn binnengekomen, welke relevant zijn voor het vaststellen van de legitieme portie. Daarnaast stelt [eisende partij] dat na het overlijden van erflaatster door [gedaagde partij] betalingen aan zichzelf zijn gedaan vanaf deze bankrekening. Nu de legitieme portie wordt berekend over de waarde van de goederen van de nalatenschap en met waarde wordt bedoeld de waarde op het tijdstip onmiddellijk na het overlijden (artikel 4:65 BW juncto 4:6 BW), is voor de berekening van de legitieme portie niet relevant wat er na de datum van het overlijden met het saldo op de bank- en spaarrekeningen is gebeurd. [gedaagde partij] zal daarom niet worden veroordeeld de bankafschriften van na het overlijden van erflaatster aan [eisende partij] te verstrekken.
4.11.
[gedaagde partij] heeft al verscheidene bankafschriften aan [eisende partij] verstrekt, zodat hij alleen wordt veroordeeld de ontbrekende bankafschriften te verstrekken. De rechtbank sluit voor de termijn van het verstrekken van de stukken aan bij de in randnummer 27 van het verzoekschrift van [eisende partij] genoemde termijn van vier weken na dagtekening van het vonnis. De slotsom is dat de vordering onder 1 b. wordt toegewezen, met dien verstande dat [gedaagde partij] zal worden veroordeeld tot het in afschrift verstrekken aan [eisende partij] van de bankafschriften van de bank- en spaarrekeningen van erflaatster met nummers eindigend op [bankeindnummers] , van zeven jaar geleden tot 16 mei 2019, althans tot het moment dat de betreffende bank- of spaarrekening is opgeheven, uitsluitend voor zover hij deze bankafschriften nog niet aan [eisende partij] heeft verstrekt.
4.12.
Voor zover [eisende partij] heeft gesteld of heeft bedoeld te stellen dat [gedaagde partij] rekening en verantwoording dient af te leggen (zie onder meer in randnummer 22 van de akte tevens houdende wijziging van eis), overweegt de rechtbank dat ingevolge artikel 4:78 BW geen verplichting op de erfgenamen en/of de executeur rust tot het doen van rekening en verantwoording.
4.13.
Hetgeen [eisende partij] en [gedaagde partij] ten aanzien van de inhoud van de bankafschriften naar voren hebben gebracht, blijft buiten beschouwing, omdat het voor de beslissing van de rechtbank op dit punt niet relevant is.
De bankafschriften van alle bankrekeningen van de zus van erflaatster
4.14.
[eisende partij] stelt dat hij belang heeft bij de bankafschriften vanaf een jaar voor tot een jaar na het overlijden van de zus van erflaatster. [gedaagde partij] dient inzichtelijk te maken hoe de nalatenschap van de zus van erflaatster was opgebouwd, aangezien de erfenis uit een appartement met een kleine hypotheek bestond waarvan de waarde ten tijde van het overlijden van erflaatster € 156.240,00 bedroeg, terwijl de erfenis volgens de aangifte erfbelasting in 2013 € 160.265,00 bedroeg. [gedaagde partij] betwist dat hij deze bankafschriften aan [eisende partij] dient te verstrekken.
4.15.
[eisende partij] baseert zijn vordering tot afgifte van stukken op artikel 4:78 BW, op grond waarvan een legitimaris jegens de erfgenamen en de met het beheer belaste executeurs aanspraak kan maken op de bescheiden die hij voor de berekening van zijn legitieme portie nodig heeft. Niet is gebleken dat [eisende partij] de afschriften van de bankrekeningen van de zus van erflaatster nodig heeft voor de berekening van zijn legitieme portie in de nalatenschap van erflaatster. Hij kan dan ook op deze bankafschriften geen aanspraak maken. Bovendien blijkt de financiële afhandeling van de nalatenschap van de zus van erflaatster uit de bankafschriften van erflaatster. Verder heeft [gedaagde partij] aangevoerd dat hij niet beschikt over de verzochte bankafschriften, en gaat de rechtbank ervan uit – gelet op de bewaartermijn van banken – dat deze bankafschriften ook niet meer op te vragen zijn. Voor zover [eisende partij] stelt dat [gedaagde partij] over de verzochte stukken beschikt omdat hij bewindvoerder van de zus van erflaatster is geweest, geldt dat – los van de vraag of deze stelling juist is – geen stukken kunnen worden opgevraagd die door [gedaagde partij] uit anderen hoofde dan in zijn hoedanigheid van erfgenaam of executeur zouden moeten worden verstrekt, nu daarvoor in deze procedure geen grondslag bestaat. De vordering onder 1 c. zal dan ook worden afgewezen.
De definitieve aanslag IB 2019 en het taxatierapport
4.16.
Ten aanzien van de vorderingen van [eisende partij] onder 1.d. en 1.e., geldt dat [gedaagde partij] met productie 3 een definitieve aanslag IB 2019 heeft overgelegd en met productie 5 een taxatierapport met bijlagen van het appartement aan het adres [adres+plaats] (met waardepeildatum mei 2019). Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat [eisende partij] bij deze vorderingen geen belang meer heeft, zodat deze vorderingen zullen worden afgewezen.
Geen enkel financieel belang?
4.17.
[gedaagde partij] heeft nog aangevoerd dat [eisende partij] geen enkel financieel belang bij welke vordering uit hoofde van de nalatenschap van erflaatster dan ook heeft, omdat er beslag onder [eisende partij] ligt voor een bedrag van ruim € 300.000,00, wat ruimschoots zijn legitieme portie overtreft. De rechtbank volgt [gedaagde partij] daarin niet. Immers, zelfs als de legitieme portie uiteindelijk wordt uitgekeerd aan de beslaglegger – zonder in te gaan op de vraag of dit het geval is – wordt hiermee (een gedeelte van) de vordering van de beslaglegger voldaan, zodat [eisende partij] ook dan een belang bij een (zo hoog mogelijke) legitieme portie heeft.
Dwangsom
4.18.
Uit het voorgaande volgt dat een groot gedeelte van de vorderingen van [eisende partij] wordt afgewezen. Daarnaast blijkt uit de stukken dat [gedaagde partij] al een aanzienlijke hoeveelheid bankafschriften en andere stukken aan [eisende partij] heeft verstrekt. In de enkele omstandigheid dat [gedaagde partij] tot op heden niet alle door [eisende partij] gevraagde informatie aan hem heeft verstrekt, kan geen rechtvaardiging worden gevonden om aan het gedeelte van de vordering dat wel wordt toegewezen een dwangsom te verbinden. De rechtbank heeft ook geen concrete aanwijzing gekregen dat [gedaagde partij] niet aan een veroordeling door de rechtbank zal voldoen. De gevorderde dwangsom (onder 1.) zal daarom worden afgewezen.
Buitengerechtelijke kosten
4.19.
De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten onder 2. zal – mede gelet op de door deze rechtbank gevolgde aanbevelingen van het Rapport BGK-integraal – worden afgewezen. [eisende partij] heeft immers niet gesteld dat kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De kosten waarvan [eisende partij] vergoeding vordert moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten.
Proceskosten
4.20.
De familierelatie van partijen en het feit dat elk van partijen op enig punt als in het ongelijk gesteld te beschouwen is, vormen aanleiding de kosten van de procedure tussen partijen te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. De vordering van [eisende partij] onder 3. zal worden afgewezen. Aan de stelling van [gedaagde partij] dat [eisende partij] in de proceskosten moet worden veroordeeld, omdat hij hem onnodig op kosten jaagt, gaat de rechtbank voorbij, nu uit het voorgaande blijkt dat [gedaagde partij] nog niet alle stukken die [eisende partij] nodig heeft voor de berekening van zijn legitieme portie aan hem heeft verstrekt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde partij] om binnen vier weken na dagtekening van dit vonnis aan [eisende partij] te verstrekken (kopieën van) de bankafschriften van de bank- en spaarrekeningen van erflaatster met nummers eindigend op [bankeindnummers] , van zeven jaar geleden tot
16 mei 2019, althans tot het moment dat de betreffende bank- of spaarrekening is opgeheven, uitsluitend voor zover hij deze bankafschriften nog niet aan [eisende partij] heeft verstrekt,
5.2.
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M.K.J. Steketee en in het openbaar uitgesproken op
25 oktober 2023.
fp/ms