ECLI:NL:RBGEL:2023:6291

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 november 2023
Publicatiedatum
17 november 2023
Zaaknummer
AWB - 22_699 en AWB 22_957
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 16 november 2023, worden de beroepen van eiser en eiseres tegen een besluit van het UWV behandeld. Eiser, die sinds 2017 ziek is, had een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend, welke door het UWV was toegewezen met een loongerelateerde WGA-uitkering per 15 juli 2019. Eiseres, een B.V. en de ex-werkgever van eiser, heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing. De rechtbank beoordeelt of de arbeidsongeschiktheid van eiser duurzaam is, wat betekent dat hij volledig en langdurig arbeidsongeschikt moet zijn. De rechtbank concludeert dat er op de datum in geding, 15 juli 2019, geen sprake was van een duurzame arbeidsongeschiktheid, omdat er een goede kans op verbetering was. De verzekeringsarts van het UWV had gemotiveerd dat er geen stabiel of progressief ziektebeeld was en dat er lopende behandelingen waren die gericht waren op verbetering. De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiser volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is. De beroepen van zowel eiser als eiseres worden ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen gelijk krijgen in hun verzoeken.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Inloopteam bestuursrecht
zaaknummers: ARN 22/699 en ARN 22/957

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[Eiser A] , uit [plaats B] , eiser (22/699)

(gemachtigde: mr. H.H. Jansen),

[Eiseres C] B.V., gevestigd te [plaats B] , eiseres (22/957)

(gemachtigde: mr. K. Gomes),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(hierna: het UWV), verweerder
(gemachtigde: G.A. Tellinga).
Eiser en eiseres zijn als belanghebbende aangemerkt in elkaars zaak.

Inleiding

Het UWV heeft de aanvraag van eiser voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen en arbeidsvermogen (Wet WIA) toegewezen en eiser vanaf 15 juli 2019 een loongerelateerde WGA [1] -uitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%.
Na bezwaar van eiseres is het UWV bij dit besluit gebleven.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser en eiseres tegen deze beslissing op bezwaar (het bestreden besluit) van 6 januari 2022.
Het UWV heeft op de beroepen gereageerd met verweerschriften en een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts B&B).
Eiser heeft geen toestemming gegeven om medische gegevens te delen met zijn ex-werkgever, eiseres. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) beslist dat alleen de gemachtigde van eiseres van de medische stukken kennis mag nemen. De rechtbank zal in de uitspraak geen medische informatie opnemen, om te voorkomen dat eiseres alsnog kennisneemt van de medische situatie van eiser.
De rechtbank heeft het beroep op 2 november 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser, de begeleidster van eiser, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het UWV.

Wat ging aan deze procedure vooraf

1. Eiser was werkzaam als medewerker expeditie voor 33,28 uur per week. Op 3 januari 2017 heeft hij zich ziekgemeld voor deze werkzaamheden. Het UWV heeft geweigerd eiser per 1 januari 2019 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Vervolgens heeft het UWV aan eiser een uitkering op grond van de Werkloosheidswet toegekend. Op 15 juli 2019 heeft eiser zich opnieuw ziek gemeld. Het UWV heeft eiser vervolgens ziekengeld op grond van de Ziektewet toegekend.
2.In het kader van de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling (EZWb) heeft het UWV, na bezwaar, eiser op grond van de resultaten van een medische en arbeidskundige beoordeling ongeschikt geacht voor zijn eigen werk. Er zijn ook geen voorbeeldfuncties te duiden, die eiser met zijn beperkingen zou kunnen verrichten en waarmee hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het UWV heeft het ziekengeld voortgezet.
3. Eiser heeft na het doorlopen van de wachttijd opnieuw een aanvraag voor een WIA-uitkering gedaan. Het UWV heeft na medisch en arbeidskundig onderzoek de besluiten genomen die in de inleiding zijn genoemd.

Wat vindt het UWV

4. Het UWV vindt dat eiser per 15 juli 2019 volledig arbeidsongeschikt is vanuit dezelfde ziekteoorzaak als waardoor eiser eerder de wachttijd heeft doorlopen en heeft daarom besloten om aan eiser een loongerelateerde WGA-uitkering toe te kennen per 5 juli 2019.
5. Het UWV heeft de medische grondslag van het bestreden besluit gebaseerd op het rapport van een verzekeringsarts B&B van 31 december 2021.

Wat vindt eiser

6. Eiser is het niet eens met het UWV. Hij stelt dat de arbeidsongeschiktheid op de datum in geding als duurzaam moet worden aangemerkt en dat hij in aanmerking komt voor een IVA [2] -uitkering. Volgens eiser heeft het UWV onvoldoende gemotiveerd waarom en in welk opzicht een verbetering van de belastbaarheid van eiser kan worden verwacht en wat dit betekent voor de belastbaarheid voor arbeid.
Ten aanzien van de eerste stap van het Beoordelingskader Duurzaamheid is volgens eiser relevant te benoemen dat eiser vanaf twaalfjarige leeftijd bekend is met dezelfde, huidige gezondheidsproblematiek. De lopende behandeling is tot een einde gekomen en een vervolgbehandeling is tot op heden niet gestart.
Volgens eiser heeft het UWV ook onvoldoende gemotiveerd waarom een verbetering van de belastbaarheid in het komende jaar kan worden verwacht. Er was enkel een voorgenomen vervolgbehandeling waar eisen aan waren verbonden. Aan deze eisen kan eiser tot op heden niet voldoen en dat zal hem ook niet lukken in de periode van één jaar na de peildatum. Ook wordt door het UWV aangegeven dat er geen duidelijke aanwijzingen zijn dat specifieke arbeidsbeperkingen blijvend van aard zijn. Volgens eiser blijft onduidelijk over welke arbeidsbeperkingen wordt gesproken en er is niet gemotiveerd welke verbeteringen voor deze beperkingen kunnen worden verwacht door medicatie en/of behandeling en hoe zich dat verhoudt tot de belastbaarheid voor arbeid. Het UWV heeft zich volgens eiser evenmin uitgesproken over de termijn waarbinnen verbetering zou zijn te verwachten, rekening houdend met de feiten en omstandigheden die bij eiser aan de orde zijn.
Ten aanzien van de derde stap van het beoordelingskader merkt eiser op dat hij geen behandeling volgt die op langere termijn gericht kan zijn op verbetering van de belastbaarheid. Eiser heeft een brief van zijn behandelaar van 7 april 2022 overgelegd.

Wat vindt eiseres

7. Eiseres is het niet eens met het UWV dat er sprake is van een toename van beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak. Eiseres stelt dat het bezwaarschrift als herhaald en ingelast moet worden beschouwd. Volgens eiseres komt de nieuwe aandoening niet voor in de medische beoordeling ten tijde van de eerste einde wachttijdbeoordeling. Er is geen sprake van dezelfde ziekteoorzaak als waarvoor eiser de eerste wachttijd heeft doorlopen. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar standpunt rapporten van een medisch adviseur van 4 februari 2022 en 31 oktober 2022 ingebracht.

Wat vindt de rechtbank

8. Voor zover eiseres in haar beroepschrift verwijst naar dat wat zij in bezwaar heeft aangevoerd, overweegt de rechtbank dat het aan eiseres is om in beroep gemotiveerd en specifiek aan te voeren waarom zij het niet eens is met het bestreden besluit. De verwijzing naar het bezwaarschrift wordt niet als zo’n gemotiveerde en specifieke betwisting opgevat. Daarop is immers gereageerd in het bestreden besluit. Eiseres zal dus moeten aanvoeren waarom zij het met die reactie niet eens is. Gelet hierop zal de rechtbank de beoordeling van het beroep plaatsen in het licht van de in beroep nader uitgewerkte gronden en niet in het licht van hetgeen in bezwaar is aangevoerd.
IVA-uitkering
9. Om in aanmerking te komen voor een IVA-uitkering moet vast komen te staan dat eiser volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt, wanneer diegene als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid van dit artikel wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Op grond van het derde lid van dit artikel wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
10. Niet in geschil is dat er sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid. Het geschil gaat over de duurzaamheid van de beperkingen.
11. De eerste vraag is of het UWV terecht stelt dat eiser volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht. Een belangrijk punt is dat het gaat om de te verwachten verbetering ten tijde van de datum in geding, 15 juli 2019.
12. De verzekeringsarts B&B heeft gemotiveerd dat er geen sprake is van een stabiel of progressief ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden. Er is sprake van lopende behandelingen en begeleiding in de thuissituatie met als doel de toestand van eiser zodanig te stabiliseren dat intensieve vervolgbehandeling kan plaatsvinden. Volgens de verzekeringsarts B&B is er een redelijk tot goede kans op verbetering van de belastbaarheid in het komende jaar. Hij doelt op de voorgenomen vervolgbehandeling. Eiser kan met deze behandeling starten wanneer hij aan bepaalde voorwaarden voldoet. De actuele behandeling en begeleiding is gericht op het voldoen aan deze voorwaarden en uit de anamnese afgenomen door de primaire arts blijkt volgens de verzekeringsarts B&B dat hierin ook vooruitgang wordt geboekt, zij het dat dit voor eiser een moeizaam traject is. De verzekeringsarts B&B licht verder toe dat er op grond van de beschikbare medische gegevens geen duidelijke aanwijzingen zijn dat specifieke beperkingen blijvend van aard zijn, zodat het opstellen van een FML met blijvende beperkingen niet noodzakelijk is.
13. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts B&B op inhoudelijk overtuigende wijze en zonder tegenstrijdigheden heeft gemotiveerd waarom de volledige arbeidsongeschiktheid bij eiser niet duurzaam is op 15 juli 2019. Eiser verwijst in beroep naar zijn huidige situatie, maar de rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat deze situatie ook al zo was op 15 juli 2019. Uit de informatie van de behandelaar van 18 september 2020 maakt de rechtbank op dat eiser op dat moment nog aan het begin van zijn herstel stond. Ook geeft de behandelaar aan dat verderop in het traject een positief effect op eiser zijn herstel mogelijk is. Dat later is gebleken dat eiser niet aan de vereisten voor het starten van de vervolgbehandeling voldoet en daarmee de verwachte verbetering niet heeft plaatsgevonden, kan geen rol spelen in de beoordeling van de te verwachten verbetering op 15 juli 2019. Ten aanzien van de verbetering van de beperkingen begrijpt de rechtbank de verzekeringsarts B&B zo dat er geen aanwijzingen zijn voor blijvende beperkingen, wat zou betekenen dat eiser weer benutbare mogelijkheden heeft. De rechtbank vindt daarmee voldoende toegelicht wat de verbetering van de beperkingen betekent voor de belastbaarheid.
14. Verder heeft de verzekeringsarts B&B in zijn aanvullende rapport van
28 oktober 2022 voldoende gemotiveerd dat de informatie van de behandelaar van
7 april 2022 geen aanleiding geeft om het standpunt te herzien. Deze informatie bevat geen gegevens en inlichtingen die aanleiding geven om de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid per datum in geding (15 juli 2019) anders te beoordelen. De verzekeringsarts B&B geeft aan dat de gegevens onderschrijven dat een verbetering van eisers situatie reeds is opgetreden, zeker in verzekeringsgeneeskundige zin, aangezien op basis hiervan niet meer op voorhand geconcludeerd kan worden dat eiser geen benutbare mogelijkheden heeft. De rechtbank vindt deze motivering begrijpelijk.
15. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiser op 15 juli 2019 volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is.
Later ontstaan van recht op een WGA-uitkering
16. Indien een betrokkene bij het einde van de wachttijd geen WGA-uitkering wordt toegekend, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is, kan het recht op een WGA-uitkering op een later moment alsnog ontstaan. Daarvoor moet (voor zover relevant in het geval van eiser) worden voldaan aan de vereisten zoals opgenomen in artikel 55, eerste lid, onder b, van de Wet WIA:
 De betrokkene is gedeeltelijk arbeidsgeschikt, wat betekent dat de betrokkene meer dan 35% arbeidsongeschikt is, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt;
 De gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid treedt in binnen vijf jaar na het einde van de wachttijd.
 De gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid komt voort uit dezelfde oorzaak als op grond waarvan de betrokkene gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid.
De rechtbank zal, omdat eiser 80 tot 100% arbeidsongeschikt is, in lijn met het voorgaande in deze uitspraak spreken van volledige arbeidsongeschiktheid.
17. Niet in geschil is dat eiser voldoet aan de eerste twee vereisten zoals hiervoor uiteengezet. De rechtbank spitst haar beoordeling dan ook toe op de vraag of het UWV terecht stelt dat eiser vanuit dezelfde ziekteoorzaak, als op grond waarvan eiser gedurende de eerder doorlopen wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid, nu volledig arbeidsongeschikt is geworden.
18. Volgens vaste rechtspraak [3] dient buiten twijfel te staan dat de (toegenomen) arbeidsongeschiktheid voortvloeit uit een andere ziekteoorzaak, wil het bepaalde in artikel 55, eerste lid, onder b, van de Wet WIA niet van toepassing zijn, waarbij de bewijslast in beginsel rust op degene die stelt dat er geen causaal verband is.
19. De verzekeringsarts B&B heeft in zijn rapport van 31 december 2021 gesteld dat er sprake is van arbeidsongeschiktheid uit dezelfde ziekteoorzaak. In een onderzoek van juli 2020 werd bij eiser een psychische stoornis en andersoortige problematiek vastgesteld. Deze problematiek nam toe in 2017, toen eiser te kampen kreeg met psychische klachten. Zowel de psychische klachten als de andere problematiek hebben een rol gespeeld bij het langdurig verzuim vanaf 2017 en bij het huidige verzuim. Het enkele gegeven dat eiser geen specifieke psychische klachten meer rapporteert is onvoldoende om te concluderen dat de ziekmelding per 15 juli 2019 oorzakelijk gezien los zou staan van de verzuimperiode met het einde van de wachttijd op 1 januari 2019. Uit de brief van 26 maart 2020 van de behandelaar werd eiser verwezen, waarbij er sprake was van de genoemde specifieke psychische klachten.
20. De rechtbank vindt dat de verzekeringsarts B&B voldoende heeft gemotiveerd dat de volledige arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde ziekteoorzaak als waarvoor eiser eerder gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid. Eiseres heeft niet buiten twijfel kunnen stellen dat de volledige arbeidsongeschiktheid voortkomt uit een andere ziekteoorzaak. In het rapport van 4 februari 2022 geeft de medisch adviseur van eiseres aan dat de specifieke psychische klachten de enige overlappende diagnose is in de verschillende rapportages, maar dat deze klachten bij de latere uitval slechts een bijzaak vormden. Volgens de medisch adviseur komen de toegenomen beperkingen in overwegende mate voort uit een andere ziekteoorzaak. In het rapport van 31 oktober 2022 geeft de medisch adviseur nog aan dat de uitval van eiser in 2019 voortkomt uit de andere problematiek, niet uit de specifieke psychische klachten. Deze klachten speelden geen rol van betekenis. De verzekeringsarts B&B heeft in zijn rapporten van 11 maart 2022 en 9 december 2022 er terecht op gewezen dat de specifieke psychische
klachten ook speelden ten tijde van de ziekmelding op 15 juli 2019. Verder slikte eiser tot voor een onderzoek in februari/maart 2020 medicatie, waardoor niet gesteld kan worden dat deze psychische klachten in remissie waren. Nu de medisch adviseur ook zelf aangeeft dat specifieke psychische klachten nog wel aanwezig waren -al dan niet als bijzaak – kan niet buiten twijfel staan dat de toename van beperkingen niet (ook) voortvloeit uit deze ziekteoorzaak.
21. Het UWV heeft terecht bepaald dat eiser volledig arbeidsongeschikt is, voortkomend uit dezelfde ziekteoorzaak als waardoor hij gedurende de eerder doorlopen wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid.

Conclusie en gevolgen

22. Het UWV heeft terecht besloten om eiser per 15 juli 2019 een loongerelateerde WGA-uitkering toe te kennen, omdat hij per die datum volledig, maar niet duurzaam, arbeidsongeschikt is.
23. Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt. Omdat eiser in beroep geen gelijk krijgt, worden de door hem gemaakte proceskosten en het betaalde griffierecht niet vergoed.
24. Het UWV heeft terecht bepaald dat eiser volledig arbeidsongeschikt is geworden, voortkomend uit dezelfde ziekteoorzaak als waardoor hij gedurende de eerder doorlopen wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid. Het UWV heeft eiser terecht een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend per 15 juli 2019 en deze uitkering toegerekend aan eiseres.
25. Het beroep van eiseres is ongegrond. Dit betekent dat zij geen gelijk krijgt. Omdat eiseres in beroep geen gelijk krijgt, worden de door haar gemaakte proceskosten en het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep van eiser ongegrond;
- verklaart het beroep van eiseres ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 16 november 2023 door mr. M. de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.A.J. van Egmond, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.WGA: Werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten
2.IVA: Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 25 mei 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:2014).