ECLI:NL:RBGEL:2023:6243

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 november 2023
Publicatiedatum
15 november 2023
Zaaknummer
C/05/416459 / HA ZA 23-108
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneming van werk en schadevergoeding bij gebreken en niet uitgevoerde werkzaamheden

In deze zaak vorderen eisers, [eiser sub 1] en [eiser sub 2], schadevergoeding van gedaagde, [gedaagde], in verband met gebreken in de uitvoering van een aannemingsovereenkomst voor de verbouwing van hun woningen. De rechtbank Gelderland heeft op 1 november 2023 een tussenuitspraak gedaan. De eisers hebben in 2020 een aannemingsovereenkomst gesloten met gedaagde voor een verbouwing, maar de werkzaamheden zijn niet tijdig en niet volledig uitgevoerd. Eisers hebben gedaagde in gebreke gesteld, maar gedaagde heeft geen gehoor gegeven. De rechtbank oordeelt dat gedaagde tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst en in verzuim is geraakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers schade hebben geleden door het niet uitgevoerde werk en dat gedaagde aansprakelijk is voor deze schade. De rechtbank heeft eisers in de gelegenheid gesteld om hun schade nader te onderbouwen en beslagstukken in het geding te brengen. De zaak is verwezen naar de rol voor het nemen van een akte door eisers, waarna gedaagde kan reageren. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan in afwachting van deze aktes.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/416459 / HA ZA 23-108 / 943 / 1787
Vonnis van 1 november 2023
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. R. Smith te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. P. de Jonge te Zierikzee.
Partijen zullen hierna [eiser sub 1] en [eiser sub 2] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis van 21 juni 2023;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 16 augustus 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] zijn eigenaren van twee woningen aan de [straat] te [plaats] . In november 2020 hebben [eiser sub 1] en [eiser sub 2] [gedaagde] benaderd voor een grootschalige verbouwing van de woningen, waarbij de woningen onder andere samengevoegd moesten worden tot één woning.
2.2.
Op 25 november 2020 heeft [gedaagde] een offerte aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] uitgebracht voor de te verrichten werkzaamheden met een aanneemsom van € 111.679,72 inclusief btw. In de offerte zijn de door [gedaagde] uit te voeren werkzaamheden op hoofdlijnen beschreven. Ook zijn er stelposten in de offerte opgenomen. Ten aanzien van die posten zouden partijen nog afspraken maken over de uitvoering en betaling.
2.3.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] zijn met de offerte van [gedaagde] akkoord gegaan.
2.4.
Begin december 2020 is [gedaagde] begonnen met de uitvoering van de werkzaamheden op basis van de offerte. Tijdens de uitvoering hebben partijen overleg gevoerd over diverse aanvullingen op, en wijzigingen van, het werk als beschreven in de offerte.
2.5.
Op 9 juni 2021 heeft [gedaagde] voor het laatst werkzaamheden voor [eiser sub 1] en [eiser sub 2] verricht.
2.6.
Op 14 juni 2021 heeft via WhatsApp de volgende conversatie tussen partijen plaatsgevonden:
“[ [gedaagde] ]: Ik heb gezegd dat ik er tot de 10e was en dan ga ik een andere klus doen. . Tussendoor goed ik wat kan”
[ [eiser sub 1] en [eiser sub 2] ]: Dan hoop ik dat onze verbouwing niet stagneert. Ik bedoel niet verder stagneert!!! De deadline was eind mei.
[…]
[ [gedaagde] ]: Klopt maar dan moet ik wel de spullen aangeleverd krijgen op tijd die ik nodig hebt.”
2.7.
Op 23 juli 2021 heeft de gemachtigde van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] [gedaagde] een brief gestuurd, waarin staat dat de verbouwing volgens [eiser sub 1] en [eiser sub 2] eind mei 2021 gereed hadden moeten zijn, maar dat de werkzaamheden door [gedaagde] nog altijd niet zijn afgerond. In de brief wordt [gedaagde] gesommeerd om binnen een termijn van een maand na dagtekening over te gaan tot het afronden van de werkzaamheden.
2.8.
In reactie op deze brief heeft de gemachtigde van [gedaagde] de gemachtigde van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] op 25 augustus 2021 per e-mail bericht dat er volgens [gedaagde] vier facturen met een totaalbedrag van € 17.600,66 openstaan, dat [gedaagde] betaling van die facturen door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] wenst en dat [gedaagde] na betaling van de facturen verder zal gaan met de uitvoering van de aannemingsovereenkomst.
2.9.
Daarop heeft de gemachtigde van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] [naam bed] opdracht gegeven om een onderzoek te verrichten naar de stand en de kwaliteit van het door [gedaagde] uitgevoerde werk. Op 12 november 2021 heeft ing. [naam 1] van [naam bed] (hierna: [naam 1] ) het werk beoordeeld, in het bijzijn van [gedaagde] en zijn gemachtigde. [naam 1] concludeert in zijn rapport dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] , gelet op de reeds door hen aan [gedaagde] verrichte betalingen, de stand van het werk en in het werk geconstateerde schade, een bedrag van € 23.628,35 teveel aan [gedaagde] hebben betaald.
2.10.
Bij brief van 6 december 2021 heeft de gemachtigde van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] het rapport van [naam 1] aan de gemachtigde van [gedaagde] verstrekt. In diezelfde brief heeft de gemachtigde van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] meegedeeld dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] de overeenkomst tussen partijen gedeeltelijk ontbinden en het niet uitgevoerde deel van de werkzaamheden door een derde zullen laten uitvoeren. Ook wordt [gedaagde] gesommeerd om het bedrag van € 23.628,35 dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] volgens [naam 1] teveel hebben betaald, aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] te voldoen.
2.11.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben vervolgens derden ingeschakeld om de verbouwing af te ronden.
2.12.
Op 11 januari 2022 hebben [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hun gemachtigde gemaild dat zij meerdere gebreken hebben geconstateerd nu de verbouwing verder is opgepakt en dat het hen verbaast dat deze gebreken door [naam 1] niet zijn meegenomen in het rapport. Zij hebben daarom verzocht om een aanvullende expertise.
2.13.
Op 21 maart 2022 heeft [naam 1] een aanvullend onderzoek uitgevoerd naar de kwaliteit van het door [gedaagde] uitgevoerde werk. Ook bij dit onderzoek waren [gedaagde] en zijn gemachtigde aanwezig. Naar aanleiding van het onderzoek heeft [naam 1] het bedrag dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] volgens hem teveel aan [gedaagde] hebben betaald, bijgesteld naar € 26.828,35.
2.14.
Bij brief van 28 juni 2022 heeft de gemachtigde van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] het aanvullende rapport van [naam 1] aan de gemachtigde van [gedaagde] verstrekt. Daarbij is meegedeeld dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] zich met betrekking tot het rapport alle rechten en weren voorbehouden, omdat zij het met de inhoud daarvan niet eens zijn. Ook wordt [gedaagde] gesommeerd om een bedrag van € 32.738,35 aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] te betalen. Dit bedrag bestaat uit het door [naam 1] bijgestelde bedrag van € 26.828,35 en een bedrag van € 6.050,00 aan expertisekosten.
2.15.
Op 29 juni 2022 heeft de gemachtigde van [gedaagde] de gemachtigde van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] gemaild dat [gedaagde] heeft besloten een contra-expertise te laten uitvoeren en [eiser sub 1] en [eiser sub 2] gevraagd of zij hieraan mee willen werken.
2.16.
In reactie op deze e-mail heeft de gemachtigde van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] de gemachtigde van [gedaagde] op 30 juni 2022 bericht dat de noodzaak om een second opinion te laten verrichten volgens [eiser sub 1] en [eiser sub 2] afwezig is en dat zij aan een bezichtiging ter plaatse niet zullen meewerken, onder andere omdat een andere aannemer al verder is gegaan met de werkzaamheden zodat bepaalde punten niet meer zichtbaar zijn. Verder heeft de gemachtigde van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] [gedaagde] opnieuw gesommeerd om het bedrag van € 32.738,35 aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] te voldoen. Aan deze sommatie heeft [gedaagde] geen gehoor gegeven.
2.17.
Op 11 augustus 2022 heeft de gemachtigde van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] de gemachtigde van [gedaagde] een e-mail gestuurd waarin is meegedeeld dat een deel van het door [gedaagde] aangebrachte plafond in de woonkamer van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] naar beneden is gekomen, dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] daardoor schade hebben geleden en dat zij (ook) aanspraak maken op vergoeding van die schade door [gedaagde] . Daarnaast wordt aan [gedaagde] een schikkingsvoorstel gedaan. [gedaagde] heeft dat voorstel niet aanvaard.
2.18.
Ter verzekering van betaling van hun vordering hebben [eiser sub 1] en [eiser sub 2] , na daartoe verkregen verlof, ten laste van [gedaagde] conservatoir beslag gelegd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] vorderen na vermeerdering van eis dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 191.412,39 vermeerderd met de wettelijke rente over de hoofdsom van € 184.005,01 vanaf 10 juli 2023 tot de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en de beslagkosten.
3.2.
Aan deze vordering leggen [eiser sub 1] en [eiser sub 2] het volgende ten grondslag. [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de tussen partijen gesloten overeenkomst. De tekortkoming van [gedaagde] bestaat daaruit dat [gedaagde] overeengekomen werkzaamheden niet (tijdig) heeft uitgevoerd en dat het wel door [gedaagde] uitgevoerde werk gebreken bevat. Ook is [gedaagde] in verzuim geraakt. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben de overeenkomst met [gedaagde] voor het niet uitgevoerde gedeelte ontbonden. Zij menen als gevolg hiervan schade te hebben geleden en vorderen in deze procedure vergoeding van die schade. Daarnaast maken [eiser sub 1] en [eiser sub 2] aanspraak op vergoeding van beslagkosten, buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente.
3.3.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] in hun vorderingen, althans afwijzing daarvan, met veroordeling van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] in de proceskosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] gevorderde schade komt (in beginsel) voor vergoeding in aanmerking als komt vast te staan dat [gedaagde] in de nakoming van de met hen gesloten aannemingsovereenkomst is tekortgeschoten en in verzuim is geraakt. Dat geldt zowel voor het gestelde niet (tijdig) uitgevoerde werk als voor de gestelde gebreken in het wel uitgevoerde werk. De rechtbank zal hierna beoordelen of aan deze vereisten is voldaan.
Gestelde gebreken in het uitgevoerde werk
4.2.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] stellen dat het door [gedaagde] uitgevoerde werk gebreken bevat, waarbij zij een aantal van die gebreken concreet hebben genoemd. Niet gesteld of gebleken is dat herstel door [gedaagde] met betrekking tot de gestelde gebreken blijvend of tijdelijk onmogelijk was. Daarom moet worden beoordeeld of [gedaagde] met betrekking tot de gestelde gebreken in verzuim is geraakt (artikel 6:81 BW). Het verzuim van [gedaagde] treedt in beginsel pas in wanneer [gedaagde] door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] schriftelijk in gebreke is gesteld waarbij hem een redelijke termijn voor nakoming is gesteld, en correcte nakoming binnen die termijn is uitgebleven (artikel 6:82 BW). Onder bepaalde omstandigheden kan het verzuim ook zonder ingebrekestelling intreden (artikel 6:83 BW).
4.3.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben ter zitting desgevraagd bevestigd dat zij [gedaagde] met betrekking tot de gestelde gebreken in het uitgevoerde werk geen ingebrekestelling hebben gestuurd. Volgens hen was een ingebrekestelling echter ook niet nodig. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] stellen zich namelijk op het standpunt dat zij uit de reactie van [gedaagde] op hun brief van 23 juli 2021 (zie onder 2.7. en 2.8. hiervoor) mochten afleiden dat hij geen werkzaamheden meer zou uitvoeren, zodat [gedaagde] op grond van artikel 6:83 sub c BW van rechtswege in verzuim is geraakt met betrekking tot de gestelde gebreken.
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de reactie van [gedaagde] op de brief van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] van 23 juli 2021 niet worden afgeleid dat [gedaagde] niet bereid was om gebreken te herstellen, zoals [eiser sub 1] en [eiser sub 2] stellen. Die brief had immers geen betrekking op de klachten van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] over gebreken die zij aan hun schadevergoeding ten grondslag leggen (die klachten waren toen nog niet door hen geuit), maar op onafgemaakte werkzaamheden en herstel van een door [gedaagde] beschadigde ruit. [gedaagde] deelt in zijn reactie bovendien uitdrukkelijk mee dat hij zijn werkzaamheden, weliswaar na betaling door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] , zal hervatten. De stelling van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] dat [gedaagde] ten aanzien van de gestelde gebreken van rechtswege in verzuim is geraakt, gaat alleen al daarom niet op.
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde] ten aanzien van de gestelde gebreken in het uitgevoerde werk niet door een ingebrekestelling in verzuim is geraakt en dat het verzuim ook niet is ingetreden door andere oorzaak, als bedoeld in artikel 6:83 sub c BW. Aangezien [eiser sub 1] en [eiser sub 2] voor het overige geen feiten hebben aangedragen waaruit kan volgen dat [gedaagde] met betrekking tot de gestelde gebreken in het uitgevoerde werk in verzuim is geraakt, moet worden geconcludeerd dat [gedaagde] ten aanzien van die gebreken niet in verzuim is komen te verkeren.
4.6.
Omdat het ontbreken van verzuim al in de weg staat aan toewijzing van de schadevergoedingsvordering van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] in verband met gestelde gebreken, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of die gebreken zich daadwerkelijk hebben voorgedaan. Voor zover er al gebreken waren, heeft [gedaagde] immers geen behoorlijke kans gekregen om die te verhelpen. De door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] gevorderde schadevergoeding in verband met gestelde gebreken in het uitgevoerde werk zal daarom niet worden toegewezen.
Niet (tijdig) uitgevoerd werk
4.7.
Dan komt de rechtbank toe aan het beoordelen van de door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] gevorderde schade in verband met de gestelde niet (tijdig) door [gedaagde] uitgevoerde werkzaamheden.
4.8.
Partijen zijn het erover eens dat [gedaagde] een deel van het overeengekomen werk niet heeft uitgevoerd. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] stellen dat zij de overeenkomst met [gedaagde] voor wat betreft het niet door hem uitgevoerde werk bij brief van 6 december 2021 hebben ontbonden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechtbank de advocaat van [gedaagde] gevraagd of [gedaagde] het ermee eens is dat de overeenkomst door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] gedeeltelijk is ontbonden. Daarop heeft de advocaat van [gedaagde] geantwoord dat het ‘tussen partijen niet meer gaat’. De rechtbank begrijpt dit antwoord aldus dat [gedaagde] zich erbij neerlegt dat de overeenkomst voor wat betreft het niet uitgevoerde werk door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] is beëindigd. Daarmee is echter nog niet gezegd dat de ontbindingsverklaring van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] volgens [gedaagde] ook gerechtvaardigd was en zijn de tekortkoming en het verzuim van [gedaagde] met betrekking tot het niet uitgevoerde werk, en de ontbinding met haar rechtsgevolgen, dus nog niet gegeven. [1] De rechtbank zal hierna dan ook beoordelen of [gedaagde] met betrekking tot het niet uitgevoerde werk is tekortgeschoten en in verzuim is geraakt.
4.9.
De rechtbank zal eerst ingaan op de vraag of [gedaagde] met betrekking tot het niet (tijdig) uitgevoerde werk is verzuim is komen te verkeren. Indien dat komt vast te staan, staat immers ook vast dat [gedaagde] met betrekking tot het niet (tijdig) uitgevoerde werk is tekortgeschoten.
4.10.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] voeren in dit kader allereerst aan dat zij met [gedaagde] zijn overeengekomen dat het werk in mei 2021 gereed zou zijn en, zo begrijpt de rechtbank, dat dit een fatale opleverdatum in de zin van artikel 6:83 sub a BW betrof. [gedaagde] betwist dat partijen een (fatale) opleverdatum zijn overeengekomen. Volgens hem ging het slechts om een streefdatum.
4.11.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben ter onderbouwing van hun stelling dat een fatale opleverdatum zou zijn overeengekomen, verwezen naar het gesprek dat partijen op
14 juni 2021 via WhatsApp hebben gevoerd (zie hiervoor onder 2.6.). Uit dat WhatsAppgesprek blijkt weliswaar dat [gedaagde] in reactie op het bericht van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] ‘de deadline was eind mei’ heeft gereageerd met ‘klopt’, maar de rechtbank vindt de enkele verwijzing naar een “deadline” in een dergelijk gesprek in het licht van de betwisting van [gedaagde] onvoldoende om te kunnen concluderen dat partijen een fatale opleverdatum zijn overeengekomen en dat geen streefdatum is bedoeld. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het verzuim aan de zijde van [gedaagde] niet is ingetreden door het verstrijken van een fatale termijn als bedoeld in artikel 6:83 sub a BW.
4.12.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] voeren verder nog aan dat zij [gedaagde] met betrekking tot de niet uitgevoerde werkzaamheden op 23 juli 2021 een ingebrekestelling hebben gestuurd, waarin hem de gelegenheid is geboden om de werkzaamheden binnen een maand na dagtekening alsnog uit te voeren. [gedaagde] heeft dat echter niet gedaan, zodat [gedaagde] in verzuim is komen te verkeren, aldus [eiser sub 1] en [eiser sub 2] . [gedaagde] betwist niet dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hem op 23 juli 2021 een ingebrekestelling hebben gestuurd en dat hij daarna geen werkzaamheden meer heeft uitgevoerd. Ook betwist hij niet dat de gestelde termijn voor het afmaken van de werkzaamheden (op zich) redelijk was, zodat de rechtbank daarvan uitgaat. Daarom is [gedaagde] door de ingebrekestelling van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] van 23 juli 2021 in beginsel per 23 augustus 2021 in verzuim komen te verkeren.
4.13.
[gedaagde] meent echter dat hij door de ingebrekestelling van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] niet in verzuim kon raken omdat, zo begrijpt de rechtbank, [eiser sub 1] en [eiser sub 2] op het moment van de ingebrekestelling, in schuldeisersverzuim verkeerden. Daartoe heeft [gedaagde] aangevoerd dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] door hen aan te leveren materialen niet (tijdig) aan hem ter beschikking hebben gesteld en dat hij daardoor niet verder kon met zijn werkzaamheden. [gedaagde] heeft echter niet duidelijk gemaakt welke materialen [eiser sub 1] en [eiser sub 2] dan aan hem hadden moeten leveren, op basis van welke afspraken dat moest en wanneer zij die materialen dan aan hem ter beschikking hadden moeten stellen. Hij heeft ter zitting enkel gezegd dat er correspondentie bestaat waaruit zou blijken dat hij [eiser sub 1] en [eiser sub 2] zeker achttien keer om aanlevering van materialen heeft gevraagd. Waar hij dan om heeft gevraagd, wanneer, en waarom [eiser sub 1] en [eiser sub 2] verantwoordelijk waren voor het aanleveren van die zaken heeft hij echter niet duidelijk gemaakt. Die correspondentie is bovendien niet door [gedaagde] overgelegd, terwijl dat wel van hem verwacht mocht worden. Gelet hierop kan niet worden vastgesteld of [eiser sub 1] en [eiser sub 2] in schuldeisersverzuim verkeerden. Het beroep van [gedaagde] daarop zal dan ook als onvoldoende onderbouwd worden verworpen. Omdat [gedaagde] zijn beroep op schuldeisersverzuim onvoldoende met feiten heeft onderbouwd, zal hij ook niet worden toegelaten tot het leveren van bewijs op dat punt.
4.14.
[gedaagde] stelt ook dat hij niet in verzuim kon raken, omdat hij zijn verplichting tot nakoming bij e-mail van 25 augustus 2021 (zie onder 2.8.) heeft opgeschort. Deze gestelde opschorting dateert namelijk van na het moment waarop [gedaagde] in verzuim is geraakt, terwijl [gedaagde] zich vanaf dat moment niet meer met succes op opschorting kon beroepen. Het beroep op opschorting slaagt dan ook niet.
4.15.
Omdat de verweren van [gedaagde] niet slagen, komt de rechtbank tot de conclusie dat [gedaagde] door de ingebrekestelling van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] van 23 juli 2021 in verzuim is geraakt en dat het verzuim per 23 augustus 2021 is ingetreden. Daarmee staat ook vast dat [gedaagde] met betrekking tot het niet uitgevoerde werk is tekortgeschoten.
4.16.
Aangezien [gedaagde] ten aanzien van het niet uitgevoerde werk is tekortgeschoten en in verzuim is geraakt, is hij schadeplichtig jegens [eiser sub 1] en [eiser sub 2] . Ook konden [eiser sub 1] en [eiser sub 2] de aannemingsovereenkomst voor het niet uitgevoerde gedeelte rechtsgeldig ontbinden, aangezien niet is gesteld of gebleken dat de tekortkoming van [gedaagde] die ontbinding niet rechtvaardigde. Als komt vast te staan dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] schade hebben geleden in verband met het niet uitgevoerde werk en/of als gevolg van de ontbinding, dient [gedaagde] die schade dan ook te vergoeden.
Extra kosten nieuwe aannemer
4.17.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] menen allereerst dat zij schade hebben geleden doordat zij de niet uitgevoerde overeengekomen werkzaamheden alsnog door een nieuwe aannemer moeten laten uitvoeren. Om (de omvang van) die schade vast te stellen moet een vergelijking worden gemaakt tussen enerzijds de situatie waarin [gedaagde] het werk volledig zou hebben uitgevoerd en [eiser sub 1] en [eiser sub 2] de daarvoor overeengekomen vergoeding aan [gedaagde] hadden betaald en anderzijds de situatie waarin zij verkeren doordat zij een nieuwe aannemer dat werk moeten laten uitvoeren. De schade die voor vergoeding door [gedaagde] in aanmerking komt bestaat dus uit (eventuele) extra kosten die [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben moeten maken om het niet uitgevoerde deel van de overeenkomst alsnog door een nieuwe aannemer te laten uitvoeren.
4.18.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] stellen in dit kader dat [gedaagde] overeengekomen werkzaamheden niet heeft uitgevoerd. Zij maken echter niet, althans onvoldoende, concreet welke overeengekomen werkzaamheden dit precies betreft. Ook stellen [eiser sub 1] en [eiser sub 2] niet welke vergoeding zij [gedaagde] op grond van de overeenkomst voor de niet uitgevoerde overeengekomen werkzaamheden hadden moeten betalen, wat zij nu aan een nieuwe aannemer moeten betalen om die werkzaamheden alsnog te laten uitvoeren en wat dan de (eventuele) extra kosten zijn. Vanwege het ontbreken van die stellingen is de rechtbank onduidelijk of [eiser sub 1] en [eiser sub 2] extra kosten hebben moeten maken om het niet uitgevoerde werk alsnog door een nieuwe aannemer uit te laten voeren en zo ja, wat die extra kosten dan zijn. Gelet op deze onduidelijkheid acht de rechtbank het wenselijk dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] de (eventuele) extra kosten die zij hebben moeten maken om het niet uitgevoerde werk alsnog uit te laten voeren bij akte nader toelichten en onderbouwen. [gedaagde] zal vervolgens de gelegenheid krijgen om bij antwoordakte te reageren. De rechtbank wijst er voor de goede orde op dat (gestelde) schade als gevolg van wel uitgevoerde, maar volgens [eiser sub 1] en [eiser sub 2] ondeugdelijke werkzaamheden, hierin niet mag worden meegenomen, omdat hiervoor al is geoordeeld dat dat onderdeel van de schadevordering bij eindvonnis niet kan worden toegewezen.
Dubbele woonlasten
4.19.
Ook menen [eiser sub 1] en [eiser sub 2] dat zij schade hebben geleden in de vorm van dubbele woonlasten. Aan deze vordering leggen zij het volgende ten grondslag. [gedaagde] heeft het overeengekomen werk bij lange na niet afgerond. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben dan ook een nieuwe aannemer moeten inschakelen om het werk af te ronden. Het werk is nog steeds niet gereed. In verband daarmee hebben [eiser sub 1] en [eiser sub 2] dubbele woonlasten. Volgens [eiser sub 1] en [eiser sub 2] bestaan de dubbele woonlasten uit de kosten voor hypotheek, energievoorschotten, gemeentelijke belastingen, VvE-bijdrage en kosten voor Ziggo van [eiser sub 2] en de maandelijkse huur, voorschot elektra, gemeentelijke belastingen en kosten voor Ziggo van [eiser sub 1] . [eiser sub 1] en [eiser sub 2] vorderen dubbele woonlasten over een periode van vier maanden.
4.20.
[gedaagde] voert hiertegen verweer. Hij wijst erop dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] de dubbele woonlasten niet met stukken hebben onderbouwd. Dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] dubbele woonlasten hebben is dan ook niet door hen aangetoond, aldus [gedaagde] . Voorts bestrijdt [gedaagde] een aantal van de concreet door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] gevorderde posten. Zo voert hij aan dat voor zover de betaling op de hypotheek aflossing is, er geen sprake is van schade maar van vermogensvorming. Voor zover de betaling op de hypotheek rente betreft, wordt er volgens [gedaagde] fiscaal voordeel behaald, hetgeen eventuele schade vermindert. De voorschotten voor energie en elektra, de kosten voor Ziggo en de gemeentelijke belastingen zijn evenmin schade. Die kosten maken [eiser sub 1] en [eiser sub 2] immers ook als zij in de woning aan de [straat] wonen, aldus [gedaagde] . Verder voert [gedaagde] aan dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] de periode waarover zij dubbele woonlasten vorderen niet hebben onderbouwd.
4.21.
Uit de hiervoor weergegeven stellingen van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] begrijpt de rechtbank dat de door hen gevorderde dubbele woonlasten (in ieder geval voor een deel) betrekking hebben op schade in verband met niet door [gedaagde] uitgevoerd werk. Zoals hiervoor onder 4.16. is overwogen, is [gedaagde] aansprakelijk voor schade die [eiser sub 1] en [eiser sub 2] als gevolg van het niet uitgevoerd werk hebben geleden. Voor schade als gevolg van de gestelde gebreken is [gedaagde] niet aansprakelijk (zie hiervoor onder 4.6.). Als komt vast te staan dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] dubbele woonlasten hebben, komen die woonlasten, voor zover veroorzaakt door het niet uitgevoerde werk en dus niet voor zover veroorzaakt door de gestelde gebreken, dan ook in beginsel voor vergoeding in aanmerking. Gelet op het verweer van [gedaagde] is de rechtbank van oordeel dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] de door hen gevorderde dubbele woonlasten op dit moment nog onvoldoende hebben onderbouwd. De rechtbank zal [eiser sub 1] en [eiser sub 2] in de gelegenheid stellen de posten waaruit de dubbele woonlasten volgens hen bestaan en ook de periode waarover die dubbele woonlasten worden gevorderd, bij akte nader te onderbouwen. [gedaagde] zal vervolgens in de gelegenheid worden gesteld bij antwoordakte op de onderbouwing van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] te reageren. De rechtbank wijst er voor de goede orde op dat dubbele woonlasten, veroorzaakt door wel uitgevoerde, maar volgens [eiser sub 1] en [eiser sub 2] ondeugdelijke werkzaamheden, hierin niet mogen worden meegenomen, omdat hiervoor al is overwogen dat die woonlasten niet voor vergoeding in aanmerking komen.
Beslagkosten
4.22.
De rechtbank heeft [eiser sub 1] en [eiser sub 2] ter zitting gevraagd of zij nog aanspraak maken op vergoeding van beslagkosten, omdat die kosten in de dagvaarding zijn gevorderd maar in het petitum van de akte eisvermeerdering van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] niet (meer) worden genoemd. Daarop heeft de gemachtigde van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] bevestigd dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] (nog steeds) aanspraak maken op beslagkosten en tevens meegedeeld dat hij heeft verzuimd de beslagstukken over te leggen. De rechtbank zal [eiser sub 1] en [eiser sub 2] in de gelegenheid stellen de beslagstukken alsnog in het geding te brengen.
Vervolg
4.23.
De zaak zal naar de rol worden verwezen voor het nemen van een akte door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] , met het oog op (uitsluitend) een nadere toelichting en onderbouwing van de schade als bedoeld onder 4.18. en 4.21. en het in het geding brengen van beslagstukken. [gedaagde] zal vervolgens de gelegenheid krijgen om bij antwoordakte te reageren. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden in afwachting van de aktes.
4.24.
De rechtbank kan zich voorstellen dat dit tussenvonnis voor partijen aanleiding geeft om de zaak alsnog buiten rechte tot een oplossing te willen brengen. Indien partijen daarbij hulp van de rechtbank nodig hebben, kunnen zij op de hierna te noemen roldatum,
eenstemmig, om een nadere mondelinge behandeling verzoeken.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
stelt [eiser sub 1] en [eiser sub 2] in de gelegenheid een nadere toelichting en onderbouwing van hun schade te geven als bedoeld in de overwegingen 4.18. en 4.21.,
5.2.
stelt [eiser sub 1] en [eiser sub 2] in de gelegenheid beslagstukken in het geding te brengen,
5.3.
verwijst de zaak hiertoe naar de rol van
29 november 2023voor het nemen van een akte door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] , waarna [gedaagde] op de rol van vier weken daarna een antwoordakte kan nemen,
5.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Boerwinkel en in het openbaar uitgesproken op 1 november 2023.

Voetnoten

1.HR 29 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:152 en HR 8 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ1684.