ECLI:NL:RBGEL:2023:6222

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 november 2023
Publicatiedatum
14 november 2023
Zaaknummer
23/6878
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake illegale bewoning en last onder dwangsom

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen vijf besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Heerde, waarin een last onder dwangsom is opgelegd in verband met illegale bewoning. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 31 oktober 2023 behandeld, waarbij verzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het college, mr. M.J. Lingbeek. De voorzieningenrechter oordeelt dat er sprake is van spoedeisend belang, omdat verzoeker aanhoudende overlast ervaart van de illegale bewoning. De voorzieningenrechter wijst het verzoek deels toe en verkort de begunstigingstermijn voor de last onder dwangsom tot 15 januari 2024. Dit besluit is genomen om te voorkomen dat nieuwe bewoners in het pand kunnen gaan wonen. De voorzieningenrechter oordeelt dat het college onvoldoende heeft onderbouwd waarom de begunstigingstermijn van zes maanden noodzakelijk is, gezien de omstandigheden en de reeds bestaande overlast. De voorzieningenrechter bepaalt dat het college het griffierecht van € 184 aan verzoeker moet vergoeden en dat verzoeker recht heeft op een vergoeding van zijn proceskosten, die in totaal € 1.674 bedraagt.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: ARN 23/6878, 23/6992, 23/6997 en 23/6999

uitspraak van de voorzieningenrechter van

in de zaak tussen

[verzoeker] uit [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J.T.A.M. van Mierlo),
en

het college van burgemeester en wethouders van Heerde

(gemachtigde: F.S. Helder).
Als derde-partijen nemen aan de zaken deel:
[naam]uit [plaats] ,
[naam]uit [plaats] ,
[naam]uit [plaats] ,
[naam]uit [plaats] ,
(derde-belanghebbenden),
(gemachtigde: J.B. Kaiser).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen vijf besluiten van het college van 21 september 2023, waarin een last onder dwangsom is opgelegd in verband met illegale bewoning. In besluit 1 is het verzoek van verzoeker om handhaving toegewezen door oplegging van een last onder een (hogere) dwangsom in plaats van een last onder bestuursdwang in verband met illegale bewoning in het pand aan de [locatie] te [plaats] . In besluit 2 is aan [naam] (verhuurder) een last onder dwangsom opgelegd, die strekt tot beëindiging van de illegale bewoning van voormeld pand. In de besluiten 3, 4 en 5, aan [naam] , [naam] en [naam] (huurders), is een last onder dwangsom opgelegd, die eveneens strekt tot beëindiging van de illegale bewoning van voormeld pand. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.1.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 31 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en twee partners van verzoeker. Daarnaast hebben aan de zitting deelgenomen: de gemachtigde van het college, mr. M.J. Lingbeek en mevrouw Bos.
Namens de derde-belanghebbenden heeft aan de zitting deelgenomen: de gemachtigde van derde-belanghebbenden. De derde-belanghebbenden zijn niet op zitting verschenen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of hij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om de bestreden besluiten te schorsen. Dit beoordeelt de voorzieningenrechter aan de hand van de gronden van verzoeker.
3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek deels toe en treft de voorlopige voorziening dat de begunstigingstermijn wordt verkort en bepaald op 15 januari 2024. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming besluit
4. Verzoeker is eigenaar van een perceel grenzend aan het pand aan de [locatie] te [plaats] . In dit pand zijn vijf woningen aanwezig. Deze woningen worden verhuurd door verhuurder, die ook in een van de woningen woont, en gehuurd door huurders.
4.1.
Bij besluit van 6 oktober 2020 heeft het college verhuurder onder aanzegging van een dwangsom gelast om enkele overtredingen van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) met betrekking tot voormeld pand te beëindigen en beëindigd te
houden. Het college heeft daarbij aangeven dat dit kan door of het pand te slopen, dan wel het pand te verbouwen en te gebruiken voor één woning na het verkrijgen van de benodigde omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. Het college heeft het besluit gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 10 maart 2021.
4.2.
De rechtbank heeft het tegen het besluit van 10 maart 2021 ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd, omdat het college volgens haar niet handhavend mocht optreden op grond van artikel 2.3a van de Wabo. Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat het college in het besluit van 10 maart 2021 de betrokken belangen onvoldoende kenbaar heeft afgewogen en onvoldoende heeft gemotiveerd welk gewicht aan de bijzondere omstandigheden van het concrete geval is toegekend.
4.3.
Het college heeft ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank bij besluit van 14 juli 2022 opnieuw op het bezwaar beslist. Daarbij heeft het college het bezwaar deels gegrond verklaard, de overtreding van artikel 2.3a Wabo laten vallen, maar de last wegens overtreding van strijdig gebruik gehandhaafd onder aanvulling van de motivering.
4.4.
Bij uitspraak van 10 mei 2023 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State het ingestelde beroep ongegrond verklaard. [1] Daarin heeft de Afdeling overwogen dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat handhavend optreden niet onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat het college van handhaving had moeten afzien.
4.5.
Als gevolg van deze uitspraak is er een dwangsom verbeurd van € 20.000 ten laste van verhuurder, omdat de illegale bewoning niet is beëindigd. Door het college is een invorderingsprocedure gestart, maar verhuurder heeft daartegen bezwaar gemaakt en het college heeft besloten geen verdere maatregelen te nemen zolang er een rechtsgang open staat tegen het invorderingsbesluit.
4.6.
Verzoeker heeft op 28 juli 2023 het college verzocht te handhaven door het opleggen van een last onder bestuursdwang met een korte begunstigingstermijn.
4.7.
Op 18 september 2023 heeft de toezichthouder een hercontrole uitgevoerd en geconstateerd dat het strijdig gebruik niet is opgeheven. De woningen op nummer [nummer] worden nog steeds bewoond.
4.8.
Bij besluit 1 heeft het college het verzoek van verzoeker om handhaving toegewezen. Daarbij heeft het college gekozen voor het opleggen aan verhuurder van een hogere dwangsom in plaats van een last onder bestuursdwang, zoals door verzoeker is verzocht.
4.8.1.
Bij besluit 2 heeft het college verhuurder gelast om binnen zes maanden na de verzenddatum van het besluit de overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo te beëindigen en beëindigd te houden. Dit kan verhuurder doen door het pand ten behoeve van slechts één woonhuis te gebruiken. Indien verhuurder niet aan deze last voldoet, verbeurt zij een dwangsom van € 10.000 per maand of gedeelte hiervan dat de strijdige situatie voortduurt met een maximaal te verbeuren bedrag van € 60.000.
4.8.2.
Bij besluiten 3, 4 en 5, aan de huurders is een last onder dwangsom opgelegd van
€ 2.500 per maand of een gedeelte hiervan dat de strijdige situatie voortduurt met een maximaal te verbeuren bedrag van € 15.000, met een begunstigingstermijn van zes maanden na verzenddatum van het besluit, die er toe strekt de illegale bewoning te beëindigen en beëindigd te houden.
4.9.
Verzoeker heeft op 16 oktober 2023 bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit gericht aan de huurders en op 18 oktober 2023 bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit gericht aan verhuurder.
Is sprake van spoedeisend belang?
5. Indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. [2]
5.1.
Wil een voorlopige voorziening kunnen worden getroffen dan is onverwijlde spoed
vereist. Er moet dus niet gewacht kunnen worden op de afhandeling van het geschil in de hoofdzaak. Hierbij valt onder andere te denken aan de onmogelijkheid om de eventuele gevolgen van de uitvoering van het besluit nog te herstellen, oftewel er dient sprake te zijn van de mogelijkheid dat een onomkeerbare situatie ontstaat.
5.2.
Vast staat dat het college in 2020 door verzoeker is verzocht om handhavend op te treden tegen de illegale bewoning in voormeld pand. Hoewel de Afdeling heeft geoordeeld dat sprake is van strijdig gebruik en er dwangsommen zijn verbeurd, is de overtreding niet beëindigd. Verzoeker heeft in juli 2023 het college opnieuw verzocht om handhavend op te treden, waarna opnieuw een last onder dwangsom is opgelegd aan verhuurder en een eerste last onder dwangsom aan huurders. De voorzieningenrechter stelt vast dat de handhaving tot op heden niet is geslaagd. Verzoeker voert aan dat hij veel en een voortdurende overlast ervaart van de illegale bewoning. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat er voldoende spoedeisend belang is bij het verzoek om een voorlopige voorziening.
Is sprake van een overtreding?
6. Op het perceel van voormeld pand is het bestemmingsplan “Groene Woongebieden” van toepassing. Het perceel heeft de enkelbestemming “Wonen”.
6.1.
Op grond van artikel 14.1. van de planregels zijn de voor “Wonen” aangewezen gronden bestemd voor wonen in het aantal bestaande woonhuizen. Een woonhuis is in artikel 1, onder 57, van de planregels, gedefinieerd als een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneengebouwd, dat slechts één woning omvat.
6.2.
Vast staat dat het pand bestaat uit vijf appartementen, die worden bewoond door verhuurder en huurders. De Afdeling heeft bij voormelde uitspraak reeds geoordeeld dat er sprake is van een overtreding van het bestemmingsplan en dat het college bevoegd is handhavend op te treden tegen de illegale bewoning in het pand.
Beginselplicht tot handhaving
7. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat. Daarnaast kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
7.1.
Vast staat dat er geen concreet zicht is op legalisatie. Daarnaast heeft de Afdeling geoordeeld dat handhavend optreden niet onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen.
7.2.
Omdat de verhuurder niet aan de eerste last onder dwangsom heeft voldaan, heeft het college bij bestreden besluit een nieuwe last met een hogere dwangsom aan verhuurder opgelegd. Ook heeft het college een eerste last onder dwangsom opgelegd aan huurders.
Mocht het college kiezen voor een last onder dwangsom?
8. Verzoeker betoogt dat het opleggen van dwangsommen ineffectief is, omdat deze niet hebben geleid tot beëindiging van de illegale bewoning. Om die reden had het college volgens verzoeker geen (nieuwe en eerste) last onder dwangsom moeten opleggen maar een last onder bestuursdwang. Hij verzoekt de voorzieningenrechter het college op te dragen binnen acht dagen na uitspraak een besluit te nemen houdende een last onder bestuursdwang strekkende tot ontruiming van de illegale woningen, met een begunstigingstermijn van 28 dagen.
8.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat een bestuursorgaan een ruime mate van vrijheid heeft om te kiezen voor het toepassen van een last onder dwangsom of een last onder bestuursdwang. [3] Uit vaste rechtspraak volgt dat de keuze van het bestuursorgaan voor een last onder dwangsom in plaats van een last onder bestuursdwang, in beginsel niet afzonderlijk moet worden gemotiveerd. [4] De rechter respecteert in beginsel de keuze die het bestuursorgaan maakt.
8.2.
Uit vaste rechtspraak blijkt dat de enige beperking die de Awb stelt aan de keuze tussen een last onder dwangsom en een last onder bestuursdwang voortvloeit uit artikel 5:32, tweede lid, van de Awb. [5] Dit artikel bepaalt dat het bestuursorgaan niet voor een dwangsom mag kiezen indien het belang van het betrokken voorschrift zich daartegen verzet. Daarvan is de voorzieningenrechter nu echter niet gebleken.
8.3.
Daarnaast heeft het college op zitting toegelicht dat gekozen is voor een last onder dwangsom omdat de huurders nog niet eerder een last is opgelegd en het college de huurders in de gelegenheid wil stellen om andere woonruimte te zoeken in een tijd met woningnood. Bovendien hebben twee van de drie huurders al een andere woning gevonden en zullen zij op korte termijn het pand verlaten, zodat de last onder dwangsom volgens het college wel degelijk effectief is gebleken. De voorzieningenrechter kan het college in de keuze voor een last onder dwangsom daarom volgen. Het betoog van verzoeker op dit punt slaagt niet.
Gaat deze handhaving over overtreding van het Bouwbesluit?
9. Verzoeker verzoekt de voorzieningenrechter om het college te gebieden binnen acht dagen na uitspraak verhuurder op te dragen de ernstige overtreding van het Bouwbesluit en de risico’s op brand te minimaliseren door haar te gebieden de elektriciteit naar de drie woningen van de huurders af te sluiten op straffe van een last onder bestuursdwang met een begunstigingstermijn van 28 dagen.
9.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het bestreden besluit niet ziet op handhaving op grond van het Bouwbesluit. Dit verzoek valt derhalve buiten de reikwijdte van het bestreden besluit.
Kan de voorzieningenrechter oordelen over de invordering van de dwangsommen?
10. Verzoeker verzoekt de voorzieningenrechter ook om het college te gebieden binnen acht dagen na uitspraak over te gaan tot daadwerkelijke invordering van de verbeurde dwangsommen middels een dwangbevel.
10.1.
Vast staat dat het college reeds het besluit tot invordering heeft genomen, maar dat verhuurder tegen het besluit bezwaar heeft gemaakt. Dit betreft een andere procedure en valt eveneens buiten de reikwijdte van het bestreden besluit.
Is de begunstigingstermijn te lang?
11. Verzoeker betoogt dat de in de last onder dwangsom opgenomen begunstigingstermijn van zes maanden uitzonderlijk lang is. De handhavingsprocedure loopt al drie jaar. Huurders weten al geruime tijd dat zij andere woonruimte moeten gaan zoeken en hadden zich in kunnen schrijven bij de woningbouwvereniging. Het college gedoogt nu de situatie. Bovendien heeft het college toegezegd dat huurders, als zij geen alternatief hebben, een half jaar mogen wonen in een recreatiewoning.
11.1.
Dit betoog slaagt. Het is vaste rechtspraak dat bij het bepalen van de lengte van de begunstigingstermijn als uitgangspunt geldt dat deze termijn niet wezenlijk langer mag worden gesteld dan noodzakelijk is om de overtreding te kunnen opheffen. [6] Bovendien geldt dat een begunstigingstermijn niet hoeft te worden gekoppeld aan de termijn die nodig is om andere woonruimte te vinden.
11.2.
Het college heeft onvoldoende onderbouwd waarom is gekozen voor een termijn van zes maanden terwijl in de eerste last onder dwangsom een begunstigingstermijn van zes weken is opgenomen. Op zitting heeft het college te kennen gegeven dat twee van de drie huurders voor het einde van het jaar het pand zullen verlaten, omdat zij andere woonruimte hebben gevonden. De gemachtigde van de derde-belanghebbenden heeft op zitting toegezegd dat ook de derde huurder uiterlijk begin januari 2024 het pand zal verlaten. Ook heeft het college tijdelijk onderdak in een recreatiewoning aangeboden indien er geen andere woonruimte gevonden kan worden. De begunstigingstermijn van zes maanden is hierdoor langer dan noodzakelijk om de overtreding op te heffen.
Daarom zal de voorzieningenrechter, bij wijze van voorlopige voorziening, de begunstigingstermijn verkorten en bepalen op 15 januari 2024, temeer om te voorkomen dat een nieuwe bewoner in het pand kan gaan wonen. [7]

Conclusie en gevolgen

12. De voorzieningenrechter wijst het verzoek deels toe en treft de voorlopige voorziening dat de begunstigingstermijn wordt verkort en bepaald op 15 januari 2024.
12.1.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding te bepalen dat het college het griffierecht moet vergoeden en dat verzoeker ook een vergoeding krijgt van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoeker een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 837. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.674.
12.2.
De gemachtigde van derde-belanghebbenden heeft op zitting verzocht de partij die in het ongelijk wordt gesteld te veroordelen in de kosten die hij heeft moeten maken voor de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter ziet geen termen aanwezig voor een zodanige veroordeling. Verzoeker wordt (deels) in het gelijk gesteld, zodat er geen aanleiding is voor een vergoeding van de proceskosten door verzoeker. Het college wordt weliswaar deels in het ongelijk gesteld, maar dat is niet in het voordeel van de derde-belanghebbenden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek deels toe;
- schorst de bestreden besluiten 2, 3, 4 en 5 uitsluitend voor zover het de begunstigingstermijn voor de last onder dwangsom betreft;
- treft de voorlopige voorziening dat de begunstigingstermijn voor de lasten onder dwangsom wordt gesteld op 15 januari 2024;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184 aan verzoeker moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.674 aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A. de Wijse-Hageman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
Griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.ABRvS 10 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1812
2.Artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Zie bijvoorbeeld ABRvS, 25 januari 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AV0288.
4.Zie bijvoorbeeld ABRvS, 5 augustus 2009, ECLI:NL:2009:BJ4622, en ABRvS, 11 augustus 2004,
5.Zie bijvoorbeeld ABRvS, 29 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1259.
6.Zie onder andere ABRvS 19 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2661
7.Zie bijvoorbeeld Rechtbank Noord-Nederland , 30 maart 2017, ECLI:NL:RBNNE:2017:1118, en Rechtbank Oost-Brabant, 12 februari 2019, ECLI:NL:RBOBR:2019:781.