ECLI:NL:RBGEL:2023:604

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
31 januari 2023
Publicatiedatum
7 februari 2023
Zaaknummer
05-138382-21
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag en diefstal met geweld door verdachte in Nijmegen

Op 31 januari 2023 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van doodslag en meerdere diefstallen. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 26 mei 2021 in Nijmegen, waar de verdachte samen met een medeverdachte het slachtoffer, [slachtoffer], heeft aangevallen. De verdachte heeft het slachtoffer meermalen met een vaas op het hoofd geslagen, wat leidde tot de dood van het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met opzet heeft gehandeld, aangezien hij doorbleef te slaan, zelfs nadat het slachtoffer al bloedde. De rechtbank heeft de doodslag bewezen verklaard, maar de verdachte is vrijgesproken van het steken met een mes, omdat dit geen bijdrage heeft geleverd aan het overlijden.

Daarnaast heeft de verdachte samen met de medeverdachte diefstal gepleegd van de portemonnee en autosleutels van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van diefstal in vereniging, waarbij gebruik is gemaakt van een valse sleutel. De verdachte is verminderd toerekeningsvatbaar verklaard, wat invloed heeft gehad op de strafmaat. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaar en terbeschikkingstelling met voorwaarden opgelegd, waarbij de nadruk ligt op behandeling van de verdachte vanwege zijn psychische problemen. De benadeelde partij, de nabestaande van het slachtoffer, heeft een schadevergoeding toegewezen gekregen van € 2.898,44, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/138382-21
Datum uitspraak : 31 januari 2023
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
ingeschreven te Verlengde Ooyerhoekseweg 21, 7207 BJ in Zutphen,
op dit moment gedetineerd in de P.I. Zutphen.
Raadsman: mr. A.S. van der Biezen, advocaat in 's-Hertogenbosch.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1 .
hij in of omstreeks 26 mei 2021 te Nijmegen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] meermalen met een vaas, althans een hard/zwaar voorwerp op het hoofd te slaan en/of met een mes in de hals te steken;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 mei 2021 te Nijmegen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten diverse hoofdletsels/botbreuken in/aan het hoofd en/of aangezicht en/of een steekverwonding in de hals heeft toegebracht, door die [slachtoffer] meermalen met een vaas, althans een hard/zwaar voorwerp op het hoofd te slaan en/of met een mes in de hals te steken, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
2 .
hij op of omstreeks 26 mei 2021 te Nijmegen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee (met diverse pasjes en/of contant geld) en/of een autosleutel geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer] , in elk geval aan (een) ander(en) dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zich en/of zijn mededader de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, bestaande dat geweld en/of die bedreiging met geweld hierin dat hij, verdachte en/of zijn mededader die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal met een vaas, althans een hard/zwaar voorwerp op het hoofd heeft geslagen en/of met een mes in de hals heeft gestoken welk feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
3.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 26 mei 2021 tot en met 27 mei 2021 te Nijmegen en/of Zwolle, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een auto (Hyundai 110 met kenteken [kenteken] ) en/of meerdere geldbedragen, in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel o! ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht (al dan niet) door middel van een valse sleutel, door (meermalen) gebruik te maken van en/of af te rekenen middels (een) (gestolen) pinpas(sen) van die [slachtoffer] en/of gebruik te maken van een (gestolen) autosleutel (horende bij de Hyundai 110 met kenteken [kenteken] ), tot het gebruik waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) niet gerechtigd was/waren.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 1 primair en feit 3 ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat dit feit gedeeltelijk wettelijk en overtuigend kan worden bewezen, te weten het gedeelte dat ziet op de diefstal in vereniging. Dat sprake zou zijn geweest van diefstal met geweld (welk feit de dood ten gevolge heeft gehad) kan niet wettig en overtuigend worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 is door de raadsman primair verzocht om bij tussenvonnis opdracht aan het Openbaar Ministerie te geven het mes – waarmee [slachtoffer] in zijn hals zou zijn gestoken en dat vervolgens door verdachte in het water zou zijn gegooid - te zoeken. Indien blijkt dat verdachte naar waarheid heeft verklaard over het wegmaken van het mes, zou dit, zo begrijpt de rechtbank, volgens de verdediging aantonen dat ook zijn eerdere verklaringen geloofwaardig zijn. Bovendien zou uit dit onderzoek kunnen volgen dat niet verdachte, maar [medeverdachte] met het mes heeft gestoken. Subsidiair is door de verdediging integrale vrijspraak bepleit, gelet op het feit dat er twijfel zou zijn over wat er die dag precies is gebeurd. Voor wat betreft de feiten 2 (meer specifiek het gedeelte van de diefstal in vereniging) en 3 is door de verdediging geen verweer gevoerd ten aanzien van het bewijs.
Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Bewijsmiddelen
Verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] kwamen op 27 mei 2021 ter plaatse aan de [adres] in verband met de melding dat de bewoner, [slachtoffer] (hierna: ‘ [slachtoffer] ’), mogelijk overleden op de bank lag dan wel zat. Verbalisanten betraden de woning en zagen dat [slachtoffer] op de bank zat en achteroverleunde en dat hij meerdere verwoningen had aan zijn hoofd. Zij constateerden dat zij geen hulp meer konden verlenen aan [slachtoffer] . Omstreeks 10.10 uur kwam de ambulance ter plaatse. De ambulance-medewerkers maakten kenbaar dat [slachtoffer] was overleden. [2]
Verdachte heeft verklaard dat hij op 26 mei 2021 omstreeks 06:30 uur in de ochtend samen met [medeverdachte] , zijn toenmalige vriendin, (hierna: [medeverdachte] ) bij de woning van [slachtoffer] . [slachtoffer] deed de deur open, waarna verdachte en [medeverdachte] naar binnen gingen. Verdachte heeft verder verklaard dat hij op enig moment een vaas pakte die op een kast naast de tv stond en dat hij daarmee drie keer op het hoofd van [slachtoffer] sloeg. [slachtoffer] zat op dat moment op de bank. Verdachte heeft verklaard dat hij de eerste keer heel hard sloeg en de tweede en derde keer heel snel na elkaar. De eerste keer dat hij [slachtoffer] raakte, begon [slachtoffer] te bloeden. [slachtoffer] zat op dat moment (de rechtbank begrijpt vanuit het perspectief van verdachte gezien) op de linkerzijde van de bank. [3] Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij schatte dat de vaas een meter groot was. [4]
De betreffende vaas is door het NFI op sporen onderzocht. Uit de bemonstering van het middelste deel van de vaas [SIN AAOF356NL#08] is een DNA mengprofiel verkregen van minimaal drie personen, welke afkomstig kan zijn van [slachtoffer] , verdachte en minimaal één ander persoon. Voor de berekening van de bewijskracht is aangenomen dat een deel van het DNA in de bemonstering afkomstig is van [slachtoffer] . Het DNA-mengprofiel verkregen uit de bemonstering van het middelste deel van de vaas [AAOF356NL#08] is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA bevat van slachtoffer [slachtoffer] , verdachte en een willekeurig onbekende persoon, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van slachtoffer [slachtoffer] en twee willekeurige onbekende personen. [5] De rechtbank concludeert hieruit dat zowel het DNA van [slachtoffer] als het DNA van verdachte op de vaas is aangetroffen.
Door het NFI (bloedspoorpatroondeskundige M. Roos) is een analyse gemaakt van de bloedsporen zoals aangetroffen in de woning van [slachtoffer] . De deskundige concludeert dat het impactpatroon op de muur achter de bank én op de bank het gevolg is van één of meerdere krachtsinwerkingen in vloeibaar bloed die ongeveer ter hoogte van het hoofdkussen van de linker rugleuning van de bank hebben plaatsgevonden. Op een groot deel van de linker zitting en linker rugleuning zijn geen bloedspatten aanwezig. Het impactpatroon en het ontbreken van bloedspatten op een groot deel van de linkerkant van de bank passen bij slaan op het hoofd van het slachtoffer, terwijl die zich op het linker deel van de bank bevindt, maar kunnen ook passen bij een andere krachtsinwerking in vloeibaar bloed op deze locatie. [6] Gelet op het voorgaande alsmede gelet op de verklaring van verdachte ter terechtzitting komt de rechtbank tot de conclusie dat het slachtoffer (links) op de bank zat toen hij door verdachte meermalen met de vaas op zijn hoofd werd geslagen.
Door het NFI (arts en forensisch patholoog B.G.H. Latten) is onderzoek gedaan naar de oorzaak van het overlijden van [slachtoffer] . Uit het sectierapport dat door Latten is opgemaakt, volgt dat het overlijden van [slachtoffer] wordt verklaard door een (tenminste deels) hevige, meervoudige, stomp botsende krachtsinwerking op het hoofd, zoals het meermaals slaan met een hard voorwerp. De uitgebreide botbreuken duiden erop dat deze krachtsinwerking deels hevig is geweest. Het na de sectie getoonde mogelijke daadwapen (
nb rechtbank: de vaas) zou de letsels kunnen verklaren, ervan uitgaande dat de vaas stevig en zwaar genoeg was. De letsels aan het hoofd hebben gezorgd voor bloedverlies, waarbij de botbreuken in het aangezicht geleid hebben tot bloedinhalatie en daarmee gepaard gaande longfunctiestoornissen, hetgeen een bijdrage kan hebben geleverd aan het overlijden. Dit betekent eveneens dat het slachtoffer nog geademd heeft na het ontstaan van de breuken aan de gelaatsschedel. Er waren aanwijzingen voor een hoofdtrauma dat kort, doch zeker niet meer dan circa een halve dag voorafgaande aan het overlijden is opgetreden. [7]
Doodslag
Op basis van de verklaring van verdachte, de uitkomst van het DNA-onderzoek dat is verricht met betrekking tot de sporen op de vaas en de conclusies uit het sectierapport stelt de rechtbank vast dat verdachte degene is geweest die [slachtoffer] heeft gedood, door hem meermaals met een grote vaas op zijn hoofd te slaan; een kwetsbaar en vitaal onderdeel van het lichaam. Uit het sectierapport (waarin onder meer wordt vermeld dat de uitgebreide botbreuken er op duiden dat de krachtsinwerking op het hoofd deels hevig is geweest) leidt de rechtbank af dat verdachte met grote kracht op het hoofd van [slachtoffer] heeft geslagen, zoals hij ook zelf heeft verklaard. [slachtoffer] zat daarbij op de bank. Blijkens de verklaring van verdachte en de bloedspoorpatroonanalyse is verdachte, zelfs nadat [slachtoffer] al (zichtbaar) aan het bloeden was, doorgegaan met slaan. Deze gedragingen, naar hun uiterlijke verschijningsvorm bezien, zijn naar het oordeel van de rechtbank zozeer gericht op het doden van [slachtoffer] , dat zij uitgaat van (vol) opzet bij verdachte op dat gevolg.
De rechtbank acht hiermee de primair ten laste gelegde doodslag bewezen.
Vrijspraak steken met het mes
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onderdeel van de tenlastelegging dat ziet op het steken met het mes in de hals van [slachtoffer] , omdat uit het definitieve sectierapport van het NFI (d.d. 27 januari 2022) volgt dat het steekletsel geen noemenswaardige bijdrage heeft geleverd aan het overlijden van [slachtoffer] .
Vrijspraak medeplegen
De rechtbank acht voorts niet bewezen dat verdachte bij het plegen van de doodslag bewust en nauw heeft samengewerkt met een ander. Gebleken is weliswaar dat [medeverdachte] samen met verdachte in de woning van [slachtoffer] aanwezig was op het moment dat verdachte [slachtoffer] met de vaas sloeg, maar dat er met betrekking tot de doodslag sprake zou zijn geweest van een nauwe en bewuste samenwerking blijkt onvoldoende uit het dossier Verdachte zal daarom ook van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Verzoek van de verdediging opdracht geven zoeken mes
De raadsman heeft bij pleidooi primair aan de rechtbank verzocht om – bij tussenvonnis- de opdracht aan het Openbaar Ministerie te geven om het mes te laten zoeken waarmee [slachtoffer] in zijn hals is gestoken. De rechtbank overweegt met betrekking tot dit verzoek als volgt.
In de eerste plaats volgt uit het definitieve sectierapport van het NFI, zoals hierboven al is overwogen, dat het steekletsel geen noemenswaardige bijdrage heeft geleverd aan het overlijden van [slachtoffer] . Vast is komen te staan dat [slachtoffer] is overleden ten gevolge van het slaan met de vaas door verdachte. Nu het steken met het mes niet heeft geleid tot de dood van [slachtoffer] (en de rechtbank verdachte van dit deel van de tenlastelegging gelet daarop partieel zal vrijspreken), komt de rechtbank tot het oordeel dat het zoeken van het mes om vast te kunnen stellen wie met het mes heeft gestoken, niet noodzakelijk is voor de beantwoording van de vragen van artikel 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: ‘Sv’).
De rechtbank wil verder aannemen dat verdachte het mes op de door hem genoemde locatie in het water heeft gegooid en dat hij op dat punt dus naar waarheid heeft verklaard. Dat zegt echter nog niets over de geloofwaardigheid van zijn andere verklaringen. Ook gelet daarop is het niet noodzakelijk opdracht te geven het mes op te duiken (en DNA onderzoek aan dit mes te verrichten).
De rechtbank merkt op dit punt nog op dat zij het verzoek om het mes te laten zoeken om zo aan te kunnen tonen dat de verklaringen van verdachte betrouwbaar zijn, in het bijzonder ziet (althans, zo begrijpt de rechtbank het verzoek onder meer) op de gestelde betrouwbaarheid van de verklaring van verdachte dat hij een dag voor het incident seksueel zou zijn misbruikt door [slachtoffer] . Nog los van het feit dat de verdediging niet heeft aangevoerd tot welke juridische conclusie(s) dit zou moeten leiden, merkt de rechtbank ten overvloede op dat dit door verdachte geschetste scenario geen enkele steun vindt in het dossier. Dit terwijl er het nodige technische en tactische onderzoek is verricht in verband met dit door verdachte geschetste scenario.
Het verzoek van de verdediging wordt dan ook afgewezen.
Ten aanzien van feit 2 en feit 3
Verdachte heeft ten aanzien van feit 2 en feit 3 het volgende verklaard.
Nadat hij [slachtoffer] met een vaas op zijn hoofd had geslagen, heeft verdachte de autosleutels van [slachtoffer] meegenomen uit de woning. [medeverdachte] heeft de portemonnee van [slachtoffer] meegenomen. Verdachte heeft verklaard dat hij met [medeverdachte] in de auto van [slachtoffer] is gestapt en naar Zwolle is gereden. Onderweg heeft hij getankt en afgerekend met contant geld uit de portemonnee van [slachtoffer] . Ook heeft hij sigaretten gekocht van het geld van [slachtoffer] . In Zwolle hebben zij de auto bij de Emmastraat geparkeerd. Bij de parkeergarage heeft verdachte € 10,00 betaald met de pinpas van [slachtoffer] . Verdachte heeft verder verklaard dat [medeverdachte] en hij in Nijmegen boodschappen hebben gedaan. Het geld voor de boodschappen kwam van [slachtoffer] . Tot slot heeft verdachte verklaard dat hij in Nijmegen naar de coffeeshop is gegaan en daar heeft afgerekend met het geld van [slachtoffer] . [8]
[medeverdachte] heeft eveneens verklaard dat zij de portemonnee van [slachtoffer] uit de woning heeft meegenomen en ook dat ze de autosleutels van [slachtoffer] hebben meegenomen. Hierna zijn verdachte en [medeverdachte] weggereden met de auto van [slachtoffer] . Ze zijn naar Zwolle gegaan en hebben uit de portemonnee van [slachtoffer] de parkeerplaats betaald. Het parkeren kostte € 10,00. Toen het niet lukte om een hotel te pakken in Zwolle, zijn zij weer naar huis gereden. Verdachte heeft verder verklaard dat [verdachte] en zij samen boodschappen hebben gedaan bij de Spar in de Gildekamp met het geld van [slachtoffer] . Zij herinnerde zich ook dat zij bij de Total zijn geweest om te tanken. Verder heeft [medeverdachte] verklaard dat zij drugs hebben gehaald bij Dakota met het geld van [slachtoffer] . Ook heeft zij verklaard dat er € 20,00 extra is gepind bij de Spar. [verdachte] wilde dat bij zich houden als contant geld. [9]
Door verbalisant [verbalisant] is onderzoek gedaan naar de banktransacties van [slachtoffer] in de periode van 1 januari 2021 tot en met 3 juni 2021. Ten aanzien van ondergenoemde betaalrekeningen viel de verbalisant het volgende op.
Van de betaalrekening van [slachtoffer] bij Rabobank ( [rekeningnummer] ) werden op 26 mei 2021 de volgende bedragen afgeschreven:
  • Om 09:36 uur: € 10,00 ten behoeve van CCV GemZwolle PA20222 Zwolle;
  • Om 14:21 uur: € 20,00 ten behoeve van Spar van Espelo Nijmegen;
  • Om 15:33 uur: € 20,50 ten behoeve van CCV Dakota Nijmegen;
  • Om 17:58 uur: € 20,00 ten behoeve van Spar van Espelo Nijmegen.
Van de betaalrekening van [slachtoffer] bij ING Bank ( [rekeningnummer] ) werden op 27 mei 2021 de volgende bedragen afgeschreven ten behoeve van betalingen die op 26 mei 2021 zijn gedaan op de volgende tijdstippen:
  • Om 14:20 uur: € 9,16 ten behoeve van Spar van Espelo Nijmegen;
  • Om 14:21 uur: € 22,86 ten behoeve van Spar van Espelo Nijmegen;
  • Om 17:58 uur: € 29,92 ten behoeve van Spar van Espelo Nijmegen.
Gelet op de verklaringen van verdachte en [medeverdachte] en de banktransacties die daarbij aansluiten, acht de rechtbank feit 2 en feit 3 wettig en overtuigend bewezen. Uit hun verklaringen volgt dat verdachte de autosleutels heeft weggenomen en [medeverdachte] de portemonnee, dat zij samen in de auto van [slachtoffer] zijn weggereden en telkens samen in de auto zaten en dat zij ook samen de diverse uitgaven hebben gedaan, onder meer via contactloos betalen. Naar het oordeel van de rechtbank was daarmee sprake van een bewuste en nauwe samenwerking tussen hen beiden bij de gepleegde diefstallen en was er dus sprake van diefstal in vereniging met o.a. een valse sleutel.
Vrijspraak geweld
Aan verdachte is onder feit 2 de gekwalificeerde diefstal van de portemonnee en autosleutels van [slachtoffer] tenlastegelegd. Dat wil (kortweg) zeggen dat verdachte geweld tegen [slachtoffer] zou hebben gebruikt met als doel de portemonnee en de autosleutels te kunnen wegnemen. De rechtbank is echter van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte [slachtoffer] meermalen met de vaas op zijn hoofd heeft geslagen met het oogmerk om de portemonnee (het geld) en de autosleutels te kunnen wegnemen. Verdachte zal daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair, feit 2 en feit 3 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1 .
hij
inopof omstreeks 26 mei 2021 te Nijmegen,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,[slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] meermalen met een vaas
, althans een hard/zwaar voorwerpop het hoofd te slaan
en/of met een mes in de hals te steken;
2 .
hij op
of omstreeks26 mei 2021 te Nijmegen
, althans in Nederland,tezamen en in vereniging met een ander
, althans alleen,met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee (met diverse pasjes en
/ofcontant geld) en
/ofeen autosleutel geheel
of ten deletoebehorend aan [slachtoffer]
, in elk geval aan (een) ander(en) dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zich en/of zijn mededader de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, bestaande dat geweld en/of die bedreiging met geweld hierin dat hij, verdachte en/of zijn mededader die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal met een vaas, althans een hard/zwaar voorwerp op het hoofd heeft geslagen en/of met een mes in de hals heeft gestoken welk feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
3.
hij op
één ofmeer tijdstippen in
of omstreeksde periode van 26 mei 2021 tot en met 27 mei 2021 te Nijmegen en
/ofZwolle
, althans in Nederland,tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen,een auto (
Hyundai 110 met kenteken [kenteken]) en
/ofmeerdere geldbedragen
, in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel
of ten deleaan [slachtoffer]
, in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)toebehoorde
(n
)heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en
/ofzijn mededader
(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen
goed/goederen onder
zijn/hun bereik
heeft/hebben gebracht (al dan niet) door middel van een valse sleutel, door
(meermalen
)gebruik te maken van en
/ofaf te rekenen middels
(een) (gestolen
)pinpas
(sen
)van die [slachtoffer] en
/ofgebruik te maken van een
(gestolen
)autosleutel
(horende bij de Hyundai 110 met kenteken [kenteken] ), tot het gebruik waarvan hij, verdachte en
/ofzijn mededader
(s)niet gerechtigd
was/waren.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
doodslag;
feit 2:
diefstal door twee of meer verenigde personen;
feit 3:
diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige de weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren en oplegging van de maatregel tot terbeschikkingstelling (hierna: tbs-maatregel) met dwangverpleging.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair om toepassing van het jeugdstrafrecht verzocht. Mocht de rechtbank niet overgaan tot toepassing van het jeugdstrafrecht, dan is, subsidiair, verzocht om aan verdachte een maatregel tot tbs met voorwaarden op te leggen en een gevangenisstraf van (maximaal) 5 jaren.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag en meerdere diefstallen. In de vroege ochtend van 26 mei 2021 zijn verdachte en [medeverdachte] naar de woning van het slachtoffer gegaan. Eenmaal binnen, heeft verdachte het slachtoffer hard met een vaas op zijn hoofd geslagen. Vervolgens heeft verdachte het slachtoffer, nadat verdachte zag dat hij al bloedde, nog een aantal keer met de vaas op zijn hoofd geslagen. Het slachtoffer zat op het moment dat verdachte hem met de vaas sloeg op de bank en gelet op de positie waarin hij is aangetroffen, zittend en met één been onder zich gevouwen, is geenszins ondenkbaar dat hij zich niet tegen dit geweld heeft kunnen verweren. Uit het dossier volgt dat het slachtoffer direct na de klappen met de vaas nog ademde en dat verdachte zich daar ook bewust van was. Verdachte en [medeverdachte] zijn desalniettemin vertrokken uit de woning en hebben daarbij de autosleutels en portemonnee van het slachtoffer meegenomen. Vervolgens zijn zij met de auto van het slachtoffer weggereden en hebben diezelfde dag meerdere geldbedragen gepind met zijn bankpassen. Terwijl het slachtoffer hevig gewond in zijn woning was achtergebleven, gaven verdachte en [medeverdachte] zijn geld uit aan boodschappen, benzine en drugs en is zelfs nog geprobeerd een overnachting in een boetiek hotel te boeken. De dag na het incident kwam de politie ter plaatse bij de woning en bleek het slachtoffer inmiddels te zijn overleden.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een van de ernstigste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent. Door zijn handelen heeft verdachte het slachtoffer het meest fundamentele recht, namelijk het recht op leven, op afschuwelijke wijze ontnomen. De nabestaanden van het slachtoffer is hiermee enorm leed toegebracht. Dit heeft de rechtbank ook ter terechtzitting kunnen horen en kunnen teruglezen in hun schriftelijke verklaringen. Uit de verklaringen volgt dat het slachtoffer een geliefde broer, zwager en vriend was, die altijd klaar stond voor anderen en geweld verafschuwde. Dat verdachte wisselend heeft verklaard omtrent een motief moet voor de nabestaanden extra pijnlijk zijn. Verdachte en [medeverdachte] hebben het slachtoffer in hulpeloze toestand achtergelaten terwijl zij zich ervan bewust waren dat het slachtoffer nog leefde toen ze de woning verlieten. Zij hebben geen hulpdiensten ingeschakeld en uiteindelijk is het slachtoffer uren later alleen en ernstig gewond in zijn eigen woning gestorven. Gedurende de uren die volgden op het geweld in de woning en het slachtoffer in deze hulpeloze toestand verkeerde, reden zij rond in zijn auto en gaven zij zijn geld uit. Dat maakt het zeer ernstige handelen van verdachte die dag nog kwalijker.
De persoon van verdachte
Uit het strafblad van verdachte volgt dat hij niet eerder is veroordeeld. De rechtbank heeft verder kennisgenomen van meerdere rapportages omtrent de persoon van verdachte, waaronder de Pro Justitia (dubbel)rapportage van 2 september 2021, het reclasseringsadvies van Iriszorg van 2 februari 2022, het klinische observatierapport van Teylingereind van 26 juli 2022 en het reclasseringsadvies van Iriszorg van 7 december 2022.
Het rapport van Teylingereind is opgesteld naar aanleiding van het advies van de reclassering van 2 februari 2022 om verdachte hier te laten observeren. De reclassering heeft daarbij aangegeven dat zij twijfels had over toepassing van het jeugdstrafrecht -zoals geadviseerd in de Pro Justitia rapportage van 2 september 2021- en dat zij daarom zowel de mogelijkheid van een voorwaardelijke PIJ-maatregel als een tbs met voorwaarden wil laten onderzoeken.
In het rapport van Teylingereind concluderen de onderzoekers dat er geen indicaties zijn voor toepassing van het jeugdstrafrecht en adviseren zij de ten laste gelegde feiten verminderd toe te rekenen aan verdachte. Verder schatten de onderzoekers het risico op toekomstig gewelddadig gedrag als hoog in en concluderen zij dat behandeling van de psychopathologie van verdachte dit risico kan verminderen. De onderzoekers adviseren dat de beschreven behandeling wordt vormgegeven binnen het kader van een tbs met voorwaarden, en dat deze behandeling klinisch dient te starten.
Uit het rapport volgt – meer gedetailleerd over bovenstaande conclusies – het volgende.
Bij verdachte is sprake van een licht verstandelijke beperking, een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met gemengde trekken (antisociaal, borderline en afhankelijke trekken), een andere gespecificeerde psychotrauma of stressorgerelateerde stoornis en stoornissen in het gebruik van cannabis, cocaïne en MDMA.
In meer complexe situaties kan verdachte niet het overzicht bewaren of verkrijgen, heeft hij moeite om zichzelf en zijn gedrag goed te organiseren en daarmee zijn er ook beperkingen in het afstemmen op anderen. Daarbij beschrijven de onderzoekers dat verdachte zeer beperkt is in zijn coping (vermijden, piekeren, middelengebruik) en dat het hem ontbreekt aan de remmende werking van het geweten en de empathie. Mede door de problemen met de vertraagde verwerking en beperkte integratie van informatie, is de uitkomst van situaties door het gedrag van verdachte onvoorzienbaar en onvoorspelbaar.
Borderline trekken (geen evenwichtig en gezond zelfbeeld, verstoorde emotieregulatie), antisociale trekken (onvoldoende rekening kunnen houden met de grenzen en de belangen van anderen, gebrekkige empathie) en afhankelijke trekken (afhankelijkheid van anderen voor regulatie van gedrag en zelfbeeld) zijn bij verdachte zichtbaar. Nu de verstandelijke beperking als duurzaam onderdeel van het functioneren van verdachte moet worden beschouwd, moet dit volgens de onderzoekers niet als indicatie voor het jeugdstrafrecht worden gezien. Daarbij is de persoonlijkheidsdynamiek van verdachte niet door (ortho-) pedagogisch ingrijpen te beïnvloeden. Naar de mening van de onderzoekers zijn er dan ook geen indicaties voor toepassing van het jeugdstrafrecht.
De onderzoekers beschrijven verder dat sprake is van dermate wisselende verklaringen door verdachte, dat zijn daadwerkelijke motieven voor het incident voor hen onduidelijk zijn gebleven. Tevens is het onduidelijk of en hoe de dynamiek tussen verdachte en zijn vriendin van invloed is geweest op het ten laste gelegde, indien bewezen. Gelet op de inhoud van het dossier en dat wat verdachte in onderhavig onderzoek vertelt over het ten laste gelegde, kunnen onderzoekers niet vaststellen of er sprake is geweest van reactief toegepast geweld, dan wel meer instrumenteel ingegeven gebruik van geweld. Niet uit te sluiten valt dat er ook sprake kan zijn geweest van een combinatie van reactieve en instrumentele agressie. In beide gevallen is er sprake geweest van een complexe situatie met oplopende spanning (affect-beladen) en daarin zien onderzoekers de beschreven beperkingen van verdachte een medebepalende rol spelen. De beperkte emotieregulatie en de zeer beperkte probleemoplossing, de neiging tot zwart-witdenken, het onvermogen tot het herkennen van eigen en andermans grenzen werken door in de aanloop naar het ten laste gelegde. Daar moet bij worden aangetekend dat het excessieve geweld moeilijk te verklaren is vanuit eerdere gedragingen, omdat in het leven van verdachte geen sprake is van een patroon van fysieke agressie. Derhalve is voor onderzoekers een zeer precieze doorwerking onduidelijk, maar de verschillende perspectieven op het ten laste gelegde leiden tot een verband tussen de psychopathologie van verdachte en het ten laste gelegde. Daarom adviseren onderzoekers dit in een verminderde mate toe te rekenen aan verdachte.
Gelet op de hiervoor beschreven persoonlijkheidsopbouw van verdachte in combinatie met zijn verstandelijke beperking, wordt het risico op toekomstig gewelddadig gedrag door de onderzoekers als hoog ingeschat. Nu verdachte sterk afhankelijk is van zijn omgeving, is ook het recidiverisico sterk afhankelijk van de omgeving (juist vanwege de beïnvloedbaarheid van verdachte). Externe factoren, zoals toekomstige hulpverlening, woonsituatie en toezicht, geborgd in een juridisch kader, kunnen dan ook beschermend werken. In een structurerende en steunende omgeving ligt volgens de onderzoekers het aangrijpingspunt voor de vermindering van recidive.
Vanuit een gedragskundig perspectief kan behandeling van de psychopathologie van verdachte
het risico op toekomstig gewelddadig gedrag verminderen. Gelet op de aard van de psychopathologie en de ernst van het risico op recidive, wordt hiervoor een omgeving geadviseerd waarbij verdachte zich niet kan onttrekken aan de behandeling. De onderzoekers adviseren dat de beschreven behandeling wordt vormgegeven binnen het kader van een tbs met voorwaarden. De afhankelijkheid van de omgeving en de daaruit volgende (positieve) beïnvloedbaarheid, maken dat de onderzoekers niet een tbs met dwangverpleging adviseren. Verdachte toont zich in zekere mate gemotiveerd om aan zichzelf te werken en verdraagt de controle en begeleiding van anderen. De tbs-maatregel met voorwaarden dient naar de mening van de onderzoekers klinisch te starten om de hiervoor beschreven behandeling te kunnen realiseren.
De rechtbank heeft vervolgens kennisgenomen van het reclasseringsrapport van GGZ IrisZorg van 7 december 2022. Daaruit volgt dat de reclassering zich aansluit bij het advies van de onderzoekers van Teylingereind om het volwassenenstrafrecht toe te passen en aan verdachte een tbs-maatregel met voorwaarden op te leggen, inhoudende dat verdachte – kort gezegd – :
  • geen strafbare feiten pleegt;
  • meewerkt aan reclasseringstoezicht;
  • wordt opgenomen in een zorginstelling;
  • verblijft in een instelling voor beschermd/begeleid wonen of maatschappelijke opvang, aansluitend op de klinische behandeling;
  • ambulant wordt behandeld;
  • meewerkt aan een time-out (crisisopname);
  • zich houdt aan een drugs- en alcoholverbod en meewerkt aan controles.
Ook de reclassering schat het risico op herhaling in als hoog, gelet op de complexe psychopathologie van verdachte, de verslavingsproblematiek en het ontbreken van beschermende factoren. Verder adviseert de reclassering om aan verdachte een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM) op grond van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Volwassenenstrafrecht en verminderd toerekeningsvatbaar
Gelet op de inhoud van voornoemde rapportages en de uitgebreide toelichting door de onderzoekers van Teylingereind daarbij, zal de rechtbank het advies van de deskundigen om verdachte te berechten volgens het volwassenenstrafrecht overnemen. Ook zal de rechtbank er bij de op te leggen straf en/of maatregel rekening mee houden dat het tenlastegelegde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
Oordeel over tbs
De rechtbank stelt vast dat het bewezenverklaarde onder feit 1, te weten doodslag, een feit als bedoeld in artikel 37a, eerste lid onder 1 Sr is waarvoor terbeschikkingstelling mogelijk is. Verder moet de vraag worden beantwoord of bij verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens bestond. De onderzoekers van Teylingereind zijn tot de conclusie gekomen dat sprake is van meerdere psychische stoornissen bij verdachte en dat daarvan ook sprake was ten tijde van de ten laste gelegde feiten. De rechtbank neemt deze conclusies over.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist dat verdachte ter beschikking wordt gesteld. Gelet op de bevindingen van de rapporteurs is het naar het oordeel van de rechtbank onverantwoord om verdachte onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij, vanwege het hoge risico op recidive. Uit de rapportages leidt de rechtbank af dat, om herhaling te voorkomen, een behandeling binnen een strafrechtelijk kader nodig is.
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte naast een gevangenisstraf een tbs-maatregel met dwangverpleging wordt opgelegd. Zij heeft daarbij aangegeven dat deze eis mede wordt ingegeven door het feit dat bij het opleggen van een tbs-maatregel met voorwaarden de gevangenisstraf maximaal 5 jaar mag zijn en een gevangenisstraf van die duur onvoldoende recht doet aan de ernst van de feiten. De rechtbank zal gelet op het volgende niet overgaan tot het opleggen van tbs met dwangverpleging.
De onderzoekers van Teylingereind adviseren niet tot oplegging van de tbs-maatregel met dwangverpleging omdat verdachte sterk afhankelijk is van zijn omgeving en door die omgeving ook positief is te beïnvloeden. Zij geven aan dat verdachte zich in zekere mate gemotiveerd toont aan zichzelf te werken en dat hij de controle en begeleiding van anderen verdraagt. Naast dit advies van de onderzoekers van Teylingereind acht de rechtbank van belang dat sprake is van een nog jonge verdachte die niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten en niet eerder binnen een juridisch kader is behandeld voor zijn problematiek. De rechtbank zal daarom het advies om aan verdachte een tbs-maatregel met voorwaarden op te leggen, overnemen. Daarbij legt de rechtbank de voorwaarden op die door de reclassering zijn geadviseerd, met uitzondering van de voorwaarde dat verdachte meewerkt aan een time-out (crisisopname). Onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad van 22 juli 2022 (ECLI:NL:HR:2022:1027), overweegt de rechtbank dat een beslissing over een dergelijke tijdelijke kortdurende opname is voorbehouden aan de rechter en dat deze beslissing niet in handen kan worden gelegd van de reclassering (zoals nu is geformuleerd in de geadviseerde voorwaarde). De wetgever heeft voor wat betreft de tbs met voorwaarden in artikel 6:6:10a Sv al voorzien in de mogelijkheid van een tijdelijke crisisopname op bevel van de rechter-commissaris. Een dergelijke opname kan derhalve – in het geval dat verdachte een gestelde voorwaarde niet naleeft of indien het veiligheidsbelang zulks eist - via deze weg worden gevorderd door het Openbaar Ministerie en hoeft dus niet in een aparte voorwaarde te worden opgenomen.
Verdachte heeft zich ter terechtzitting bereid verklaard mee te werken aan de bovengenoemde voorwaarden. Tot slot overweegt de rechtbank dat de terbeschikkingstelling wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen, als bedoeld in artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, hetgeen betekent dat, indien het bevel tot verpleging van overheidswege (alsnog) is of wordt opgelegd, de maatregel van onbepaalde duur zal zijn.
Gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel
Ter bescherming van anderen, dan wel ter bescherming van de algemene veiligheid van personen of goederen, zal de rechtbank aan verdachte ook een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z lid 1 Sr opleggen, zoals door de reclassering is geadviseerd. Deze maatregel houdt in dat verdachte onder intensief toezicht komt te staan en dat de resocialisatie is gebonden aan voorwaarden. Dit toezicht moet bijdragen aan het verminderen van recidive en daarmee nieuwe slachtoffers voorkomen. Pas aan het einde van de tbs-maatregel met voorwaarden wordt bekeken of de toezichthoudende maatregel ten uitvoer moet worden gelegd. Op dat moment wordt ook pas door de rechter bepaald welke voorwaarden er worden opgelegd en wat de duur van de maatregel zal zijn. De maatregel wordt alleen ten uitvoer gelegd als dat op het moment van de feitelijke tenuitvoerlegging noodzakelijk is.
Aan de voorwaarden voor oplegging van genoemde maatregel is naar het oordeel van de rechtbank voldaan. Verdachte wordt ter beschikking gesteld als bedoeld in artikel 37a Sr en lijdt aan meerdere psychische stoornissen. Daarbij is sprake van een licht verstandelijke beperking. De deskundigen geven aan dat deze problematiek (deels) onderdeel is geworden van de persoonlijkheid van verdachte en (dus) een duurzaam karakter heeft. Langdurig toezicht op verdachte, ook na afloop van de tbs-maatregel met voorwaarden, is naar het oordeel van de rechtbank daarom noodzakelijk in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen.
Gevangenisstraf
Gezien de aard en ernst van de feiten, kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur naast het opleggen van de tbs-maatregel. De rechtbank ziet zich in dit geval evenwel beperkt door de mogelijkheden die de wet biedt. Bij de oplegging van een tbs-maatregel met voorwaarden is de rechtbank namelijk gebonden aan een wettelijk strafmaximum van 5 jaren gevangenisstraf. Alhoewel de rechtbank van oordeel is dat de ernst van de feiten op zichzelf zonder meer een gevangenisstraf rechtvaardigt van langere duur dan 5 jaren, zal zij verdachte gelet op het voorgaande veroordelen tot de maximaal op te leggen gevangenisstraf van 5 jaren. De tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten, zal daarop in mindering worden gebracht.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [benadeelde partij] (nabestaande van [slachtoffer] ) heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert, na vermindering van dit bedrag ter zitting, een bedrag van € 2.898,44 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij in het geheel kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Overweging van de rechtbank
De vordering van de benadeelde partij is door de verdediging niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een voldoende rechtstreeks verband tussen de bewezenverklaarde feiten en de door de benadeelde partij geleden schade. De vordering is bovendien voldoende onderbouwd. De rechtbank zal de vordering ter hoogte van € 2.898,44 daarom in het geheel toewijzen.
Verdachte is vanaf 26 mei 2021 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank ziet verder aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen met betrekking tot het toegewezen bedrag. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
De rechtbank overweegt dat voor het deel van het schadebedrag tot betaling waarvan ook de medeverdachte ( [medeverdachte] ) wordt veroordeeld, verdachte en zijn medeverdachte ieder voor dat deel van het schadebedrag (hoofdelijk) kunnen worden aangesproken. Verdachte hoeft niet meer te betalen indien en voor zover zijn medeverdachte dat deel van de schade heeft vergoed.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 38, 38a, 38z, 47, 57, 287en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren;
 beveelt dat de tijd, dor verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en stelt voor de duur van de
terbeschikkingstellingde volgende
voorwaardenbetreffende het gedrag van verdachte:
  • verdachte maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit;
  • verdachte werkt mee aan reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in dat verdachte:
o zich meldt op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
o meerdere vingerafdrukken laat afnemen en een geldig identiteitsbewijs laat zien. Dit is nodig om de identiteit van verdachte vast te stellen;
o zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om verdachte te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
o de reclassering helpt aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
o meewerkt aan huisbezoeken;
o de reclassering inzicht geeft in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
o zich niet vestigt op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
o meewerkt aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met verdachte als dat van belang is voor het toezicht;
  • verdachte laat zich opnemen in Trajctum FPA Berkelland in Rekken of een soortgelijke forensische instelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start aansluitend op de detentie en duurt zo lang de betreffende behandelinstelling dit – in overleg met de reclassering – nodig vindt. Verdachte houdt zich daarbij aan de geldende huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
  • verdachte verblijft in een instelling voor beschermd/begeleid wonen of maatschappelijke opvang, indien en zo lang de reclassering dit nodig vindt. Het verblijft volgt aansluitend op de klinische behandeling. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
  • verdachte laat zich ambulant behandelen door Polikliniek IrisZorg voor zijn middelengebruik en door Kairos of een soortgelijke zorgverlener, indien de reclassering dit nodig vindt. Verdachte houdt zich daarbij aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
  • verdachte gebruikt geen drugs en alcohol en werkt mee aan controle op dit verbod. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd. Mogelijke controlemiddelen zijn ademonderzoek (blaastest) en urineonderzoek;
 geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de opgelegde voorwaarden en verdachte daarbij te begeleiden;
 legt een gedragsbeïnvloedende en/of vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht op;
Beslissingen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij
  • veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde partij] van € 2.898,44 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 bepaalt dat als de medeverdachte een deel van het schadebedrag betaalt dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde partij] , een bedrag te betalen van € 2.898,44 aan materiële schade. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 38 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A.H. Pouwels (voorzitter), mr. J.M. Breimer en mr. S. Jansen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H. Jansen en C. van Dam, MSc. griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 31 januari 2023.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2021237045, gesloten op 1 november 2021 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van bevindingen (verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] ), ZD p. 27.
3.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 21 december 2022.
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte op 27 mei 2021, PD 01 p. 40.
5.NFI-rapport (onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek) d.d. 28 oktober 2021, FO p. 549-551.
6.NFI-rapport (bloedspoorpatroonanalyse) d.d. 27 oktober 2021, FO p. 528.
7.NFI-rapport (definitief sectierapport) d.d. 27 januari 2022, aanvullend rapport (digitaal), niet genummerd.
8.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 21 december 2022.
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte ( [medeverdachte] ), PD02, p. 47-48, 51-52 en 68-70.
10.Proces-verbaal van bevindingen (banktransacties na overlijden [slachtoffer] ), ZD p. 441-442.