In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente behandeld. De zaak betreft de vaststelling van de waarde van een onroerende zaak op 1 januari 2020, die door de heffingsambtenaar is vastgesteld op € 205.000. Eiser, eigenaar van de woning, heeft bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling en stelt dat de waarde te hoog is en bepleit een waarde van € 185.000. De rechtbank heeft op 8 december 2022 de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als de heffingsambtenaar hun standpunten hebben toegelicht. Eiser heeft aangevoerd dat de heffingsambtenaar niet voldoende inzicht heeft gegeven in de waardebepaling en dat de vergelijkingsobjecten niet correct zijn beoordeeld.
De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar niet heeft aangetoond dat de vastgestelde waarde van de woning juist is. De rechtbank stelt vast dat de heffingsambtenaar geen inzicht heeft gegeven in de KOUDV-factoren van de vergelijkingsobjecten en dat de overgelegde taxatiematrix niet als onderbouwing kan dienen. Hierdoor is de rechtbank van mening dat de waarde in goede justitie moet worden vastgesteld. Uiteindelijk komt de rechtbank tot de conclusie dat de WOZ-waarde van de woning moet worden verlaagd naar € 200.000. De uitspraak op bezwaar wordt vernietigd en de aanslag onroerendezaakbelasting wordt dienovereenkomstig verminderd. Tevens wordt de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.266 en moet het betaalde griffierecht van € 50 aan eiser worden vergoed.