ECLI:NL:RBGEL:2023:5671

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 oktober 2023
Publicatiedatum
17 oktober 2023
Zaaknummer
AWB – 22 _ 3440
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een handhavingsverzoek en de ontvankelijkheid van belanghebbenden in bestuursrechtelijke procedures

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eisers tegen de beslissing op bezwaar van 1 juni 2022 beoordeeld. Dit bezwaar betreft een handhavingsverzoek dat op 30 november 2021 door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bronckhorst is afgewezen. De rechtbank heeft op 12 september 2023 de zaak behandeld, waarbij eisers [Eiseres A], [Eiseres D] en hun gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat het college ten onrechte eisers [Eiseres B], [Eiseres D] en [Eiseres E] niet-ontvankelijk heeft verklaard in hun bezwaar, omdat zij niet als belanghebbenden zijn aangemerkt. De rechtbank stelt vast dat deze eisers wel degelijk belanghebbenden zijn, aangezien zij direct tegenover het pand wonen en zicht hebben op de situatie.

Daarnaast oordeelt de rechtbank dat het college onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de gestelde overtredingen. Eisers hebben aangevoerd dat er in de zomer van 2021 zonder omgevingsvergunning therapie werd gegeven in de buitenruimte van het pand. Het college heeft pas op 24 november 2021 een controle uitgevoerd, maar dit was te laat en onvoldoende om een weloverwogen besluit te nemen. De rechtbank vernietigt daarom de beslissing op bezwaar en draagt het college op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij meer onderzoek naar de gestelde overtredingen moet worden verricht. Tevens moet het college het griffierecht en proceskosten aan eisers vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 22/3440

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 oktober 2023

in de zaak tussen

[Eiseres A] ,

[eiseres B] ,
[eiser C] en [eiseres D] ,
[eiseres E], allen uit [plaats F] , eisers
(gemachtigde: mr. W.B. Brusse),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bronckhorst, het college
(gemachtigde: mr. E. van den Heuvel).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de beslissing op bezwaar van 1 juni 2022 waarin het op 30 november 2021 afgewezen handhavingsverzoek in stand is gelaten.
De rechtbank heeft het beroep op 12 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers [Eiseres A] en [eiseres D] , de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het besluit

1. Op 23 september 2021 heeft eiseres [Eiseres A] een handhavingsverzoek ingediend bij het college met de stelling dat door [G centrum ] B.V. ( [G centrum ] ) het pand aan [het adres H] in [plaats F] (het pand) en de buitenruimte van dit pand gebruikt wordt in strijd met de bestemming.
1.1.
Op 30 november 2021 heeft het college het handhavingsverzoek afgewezen met de motivering dat er op 27 oktober 2021 een omgevingsvergunning is verleend voor wijzigen van de bestemming van het pand. Voor wat betreft het geven van zorg in de buitenruimtes is geen overtreding geconstateerd.
1.2.
In de beslissing op bezwaar heeft het college het bezwaar van eiseres [Eiseres A] ongegrond verklaard en de bezwaren van eisers [eiseres B] , [eiseres D] en [eiseres E] niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij niet zijn aan te merken als belanghebbenden bij het besluit van 30 november 2021.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de beslissing op bezwaar aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3. De rechtbank verklaart het beroep van eisers gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is het bezwaar van eisers [eiseres B] , [eiseres D] en [eiseres E] terecht niet-ontvankelijk verklaard?
4. In de beslissing op bezwaar zijn eisers [eiseres B] , [eiseres D] en [eiseres E] niet-ontvankelijk verklaard in hun bezwaar, omdat het handhavingsverzoek uitsluitend is ingediend namens eiseres [Eiseres A] . Daarom is volgens het college de afwijzing hiervan enkel gericht tegen [Eiseres A] en zijn de andere eisers geen belanghebbenden bij de afwijzing van het handhavingsverzoek.
4.1.
Eisers voeren aan dat eisers [eiseres B] , [eiseres D] en Boerman wel ontvankelijk verklaard hadden moeten worden in hun bezwaar. In het handhavingsverzoek zijn deze eisers genoemd als personen met dezelfde bezwaren als eiseres [Eiseres A] en daarom hebben deze eisers samen met eiseres [Eiseres A] een bezwaarschrift ingediend tegen de uiteindelijke weigering van het college om handhavend op te treden.
4.2.
In het handhavingsverzoek van 23 september 2021 is het volgende opgenomen:
‘Tot mij heeft zich gewend mevrouw [Eiseres A] wonende aan [het adres I] te [plaats F] met het verzoek haar belangen in bovengenoemde zaak te willen behartigen (…)
Naar ik van cliënte heb begrepen onderschrijven de volgende personen de bezwaren van cliënte tegen het onrechtmatig gebruik van de oude pastorie:
[adres J] , mevrouw [eiseres B] ;
[adres K] , meneer en mevrouw [C en D] ;
[adres L] , mevrouw [eiseres E] .
Deze personen wonen allemaal direct tegenover de pastorie en zijn daarmee allemaal belanghebbenden.’
4.3.
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State al meerdere malen heeft overwogen [1] brengt de omstandigheid dat geen handhavingsverzoek is ingediend door degene die beroep heeft ingesteld op zichzelf niet mee dat deze op zichzelf niet mee dat deze niet als belanghebbende kan worden aangemerkt bij een besluit omtrent het al dan niet toepassen van handhavingsmaatregelen, aangezien een dergelijk besluit niet slechts op verzoek maar ook ambtshalve door het bevoegd gezag kan worden genomen. Een andere opvatting zou tot het uit een oogpunt van effectieve geschilbeslechting onaantrekkelijke gevolg leiden dat degenen die het handhavingsverzoek van [Eiseres A] onderschrijven alsnog een verzoek om handhaving zou kunnen doen, waarna na een bezwaarprocedure materieel hetzelfde geschil in een aparte procedure aan de bestuursrechter zou kunnen worden voorgelegd.
4.4.
Gelet op het bovenstaande brengt de omstandigheid dat het handhavingsverzoek niet mede namens eisers [eiseres B] , [eiseres D] en [eiseres E] is ingediend, niet met zich dat zij geen bezwaar kon maken tegen het besluit van het college van 30 november 2021. Vast staat dat eisers [eiseres B] , [eiseres D] en [eiseres E] ieder tegenover het pand wonen en zicht hebben op het pand. Het college heeft daarom eisers [eiseres B] , [eiseres D] en [eiseres E] ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in hun bezwaar tegen het besluit van 30 november 2021. De beroepsgrond slaagt.
Heeft het college voldoende onderzoek verricht naar de gestelde overtredingen?
5. Eisers voeren aan dat het college onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de gestelde overtreding. Volgens eisers werd de buitenruimte bij het pand in de zomer van 2021 zonder omgevingsvergunning gebruikt voor het geven van therapie aan cliënten van het [G centrum ] . Het college heeft echter pas op 24 november 2021 een controle ter plaatse uitgevoerd en toen slechts één persoon die werkzaam is bij het [G centrum ] gehoord. Dit is volgens eisers onvoldoende, omdat één van de eisers op 26 juli 2021 al een klacht had ingediend met betrekking tot het geschreeuw afkomstig vanuit de buitenruimte bij het pand en ook anderen, zoals eiseres [Eiseres A] en haar zoon, gehoord dienden te worden over een mogelijke overtreding.
5.1.
Het college voert hierover aan dat het wel voldoende onderzoek heeft gedaan naar een mogelijke overtreding en daarom aan haar onderzoeksplicht heeft voldaan. Zo zijn er namens het college op 24 november 2021 toezichthouders ter plaatse geweest en die hebben geen overtreding geconstateerd. Na het weigeren van de omgevingsvergunning voor het verlenen van therapie in de buitenruimte is niet geconstateerd dat ondanks deze weigering alsnog therapie in de buitenruimte wordt gegeven.
5.2.
Op grond van artikel 3:2, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient een bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis over de relevante feiten en de af te wegen belangen te vergaren. Gelet hierop zal de rechtbank de vraag beantwoorden of het college de nodige kennis heeft vergaard voordat het kon besluiten om het handhavingsverzoek af te wijzen.
5.3.
De rechtbank stelt vast dat het college op 24 november 2021, naar aanleiding van een melding van eiseres van 26 juli 2021, een controle heeft uitgevoerd bij het [G centrum ] . Tijdens deze controle hebben de toezichthouders vastgesteld dat er geen therapie werd gegeven in de buitenlucht en dat door een medewerker van derde-partij werd aangegeven dat er nooit therapie in de buitenruimte was gegeven. Op basis hiervan heeft het college het handhavingsverzoek van eiseres op 30 november 2021 afgewezen.
5.4.
De rechtbank oordeelt dat het college bij de voorbereiding van het besluit tot afwijzing van het handhavingsbesluit niet de nodige kennis heeft vergaard voordat het kon besluiten om het handhavingsverzoek af te wijzen. Met het eenmalige bezoek van de toezichthouders dat 4 maanden na de melding heeft plaatsgevonden en het horen van één van de medewerkers van het [G centrum ] , is onvoldoende onderzocht of sprake is van een overtreding. Daarbij neemt de rechtbank ook in acht dat de activiteit ‘therapie in de buitenruimte’ wel als zodanig was aangevraagd door het [G centrum ] bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning die op 26 mei 2021 is ingediend. Hierdoor had het college, naast het handhavingsverzoek, extra alert moeten zijn of de aangevraagde activiteit in de tussentijd al werd uitgeoefend. Daarbij komt dat door een medewerker van het [G centrum ] aan eiseres [Eiseres A] is bevestigd dat in de zomer van 2021 buiten (schreeuw)therapie is gegeven en dat omwonenden ook in de periode na het besluit van 30 november 2021 nog geschreeuw hebben gehoord bij het [G centrum ] .
Het lag op de weg van het college om eerder en meerdere malen te controleren of er therapie werd gegeven in de buitenruimte. De beroepsgrond slaagt.
Conclusie
6. Het beroep is gegrond omdat in de beslissing op bezwaar ten onrechte eisers [eiseres B] , [eiseres D] en [eiseres E] niet-ontvankelijk zijn verklaard in hun bezwaar en de beslissing op bezwaar ook in strijd is met artikel 3:2 van de Awb. De rechtbank vernietigt daarom de beslissing op bezwaar. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing over het handhavingsverzoek te nemen. Het college dient met inachtneming van deze uitspraak opnieuw te beslissen op het bezwaar.. Het college dient immers meer onderzoek te verrichten naar de gestelde overtredingen. Daarom ziet de rechtbank geen aanleiding de overige beroepsgronden van eiseres te bespreken.
6.1
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het college hiervoor zes weken.
6.2
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiseres [Eiseres A] vergoeden en krijgt zij ook een vergoeding van haar proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiseres [Eiseres A] een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 1 juni 2022;
- draagt het college op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P.C.M. van Wel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2023
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 20 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:87.