ECLI:NL:RBGEL:2023:5649

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 oktober 2023
Publicatiedatum
13 oktober 2023
Zaaknummer
C/05/408709 / HA ZA 22/411
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Variabele vergoeding in samenwerkingsovereenkomst en uitleg Haviltexmaatstaf

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, gaat het om een geschil tussen een vennootschap onder firma en een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid over de uitvoering en uitleg van een samenwerkingsovereenkomst. De eisende partij, een vennootschap onder firma, heeft de gedaagde partij, een besloten vennootschap, aangeklaagd voor betaling van een variabele vergoeding die voortvloeit uit de samenwerkingsovereenkomst. De partijen zijn in 2020 een samenwerking aangegaan, waarbij de vennootschap onder firma werkzaamheden heeft verricht in het kader van een offertetraject voor een project. De samenwerking is in februari 2021 beëindigd, waarna het geschil ontstond over de vraag of de gedaagde partij verplicht was om de variabele vergoeding te betalen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de samenwerkingsovereenkomst op 5 februari 2021 is geëindigd en dat de gedaagde partij gebonden is aan de inhoud van de overeenkomst. De rechtbank heeft de uitleg van artikel 9 van de samenwerkingsovereenkomst beoordeeld aan de hand van de Haviltexmaatstaf, waarbij de intenties van partijen en de omstandigheden van het geval in aanmerking zijn genomen. De rechtbank oordeelde dat de eisende partij niet voldoende heeft aangetoond dat zij recht heeft op de gevorderde variabele vergoeding van € 204.049,45, en heeft de vorderingen van de eisende partij afgewezen. Tevens is de gedaagde partij veroordeeld tot betaling van proceskosten.

In reconventie heeft de gedaagde partij gevorderd dat er geen dwangsommen verschuldigd zijn aan de eisende partij, maar ook deze vordering is afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gedaagde partij dwangsommen heeft verbeurd door niet tijdig de gevraagde correspondentie te verstrekken. De rechtbank heeft de proceskosten in reconventie toegewezen aan de eisende partij.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/408709 / HA ZA 22-411
Vonnis van 18 oktober 2023
in de zaak van
de vennootschap onder firma
[eis.conv./ged.reconv.],
gevestigd in [plaats] ,
eisende partij in conventie, gedaagde partij in reconventie,
hierna te noemen: [eis.conv./ged.reconv.] ,
advocaat: mr. G.W.J.M. van Mierlo te [plaats] ,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[ged.conv./eis.reconv.] .,
gevestigd in [plaats] ,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [ged.conv./eis.reconv.] ,
voormalig advocaat mr. M.W.J. Ariëns te Haarlem, thans niet langer vertegenwoordigd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 28 december 2022;
- de conclusie van antwoord in reconventie;
- het rolbericht van mr. Ariëns van 31 maart 2023, waarbij hij zich onttrekt als advocaat van [ged.conv./eis.reconv.] ;
- het verkort proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 11 april 2023;
- het verkort proces-verbaal van de voortgezette mondelinge behandeling van 15 mei 2023.
1.2.
Vervolgens is besloten dat er een vonnis zal volgen.

2.De feiten

2.1.
[eis.conv./ged.reconv.] adviseert bedrijven en instellingen over de verduurzaming van vastgoed. De vennoten van [eis.conv./ged.reconv.] zijn de heren [betrokkene 1] en [betrokkene 2] .
2.2.
[ged.conv./eis.reconv.] is gespecialiseerd in de verkoop, levering en installatie van zonnepanelen. De heer [betrokkene 3] is de bestuurder (directeur) van [ged.conv./eis.reconv.] .
2.3.
Partijen zijn in het voorjaar van 2020 met elkaar in gesprek gegaan over een mogelijke samenwerking, onder meer op het gebied van strategie, sales, kwaliteitsbewaking, innovatie, administratie en financiën. In dat kader hebben partijen op 13 maart 2020 een geheimhoudingsovereenkomst gesloten en vervolgens over een weer informatie uitgewisseld over elkaars bedrijven.
2.4.
Partijen zijn vervolgens in onderhandeling getreden over een samenwerkingsovereenkomst. De heer [betrokkene 4] trad hierbij op als adviseur en stelde in die hoedanig een concept samenwerkingsovereenkomst op. In dat kader heeft [betrokkene 2] op 17 september 2020 om 14:31 uur namens [eis.conv./ged.reconv.] een e-mail aan [betrokkene 4] , [betrokkene 3] en [betrokkene 1] gestuurd waarin hij onder meer schreef:

Dag [betrokkene 4] ,
De aanpassingen die we nog graag zien is de variabele winstverdeling moet concreter zijn.: Voorstel: 40/60 verdeling over de overeengekomen offertes van de projecten waar [betrokkene 1], toevoeging rechtbank]
of [betrokkene 2], toevoeging rechtbank]
op enige wijze betrokken bij zijn geweest. ongeacht wanneer deze overeenkomst tot stand komt. Zo is dit ook met [betrokkene 3], toevoeging rechtbank]
besproken”.
2.5.
Op 17 september 2020 om 15:06 uur heeft [betrokkene 4] hierop een aangepaste versie van de concept samenwerkingsovereenkomst aan partijen gestuurd en daarbij onder meer geschreven:

Beste [betrokkene 2] , [betrokkene 1] , [betrokkene 3] ,
Bijgaand de samenwerkingsovereenkomst met de laatste hieronder aangegeven aanpassing ook nog opgenomen. De voorgestelde wijzigingen heb ik tevens geaccepteerd zodat er een overeenkomst voorligt die getekend kan worden. Jullie zijn van harte welkom eventueel hier op kantoor te tekenen (maar een andere plek kan ook natuurlijk)”.
2.6.
Uiteindelijk hebben partijen op 19 en 21 september 2020 de samenwerkingsovereenkomst ondertekend. In de samenwerkingsovereenkomst staat onder meer:
4. De samenwerking is gericht op de lange termijn, waarbij de volgende fasering wordt aangehouden:
a. Fase 1: op basis van opdrachtverstrekking van [ged.conv./eis.reconv.] aan [eis.conv./ged.reconv.] treden [betrokkene 1] en [betrokkene 2] op interim basis toe tot de directie van [ged.conv./eis.reconv.] en gaan zij met [betrokkene 3] aan de slag om een aantal milestones te behalen teneinde de volgende fase in te gaan. Deze eerste fase duurt van 1 september t/m 31 december 2020;
(…)
5. Fase 1 is voorzien van 1 september t/m 31 december 2020. (…) Deze fase kan door [ged.conv./eis.reconv.] tussentijds beëindigd worden door het contract op te zeggen. Indien de opzegging op een maandag, dinsdag of woensdag plaatsvindt wordt de opdracht diezelfde week afgebouwd en beëindigd. Indien de opzegging op een donderdag, vrijdag of in het weekend plaatsvindt wordt de opdracht de eerstvolgende week afgebouwd en beëindigd.
6. De milestones die gerealiseerd dienen te worden in de eerste fase hebben betrekking op: (…). [betrokkene 3] beslist als eigenaar van [ged.conv./eis.reconv.] of op bovengenoemde terreinen een zodanige progressie is geboekt dat overgegaan wordt naar fase 2 van de samenwerking. Beslist [betrokkene 3] dat dit niet zo is, dan bezien partijen wat hiervan de consequenties zijn. Het is mogelijk dat een tussenstap wordt ingebouwd maar ook dat dan de samenwerking tussen partijen wordt beëindigd.
(…)
9. In fase 1 zullen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] een vaste en een variabele vergoeding krijgen. De vaste
vergoeding betreft een maandvergoeding op basis van een tijdsbesteding van in totaal gemiddeld 24 uur per week (104 uur per maand), tegen een uurtarief van € 35,- excl. BTW per uur. Hiertoe sturen zij vanuit [eis.conv./ged.reconv.] VOF aan het einde van elke maand een factuur van € 3.600 excl. BTW aan [ged.conv./eis.reconv.] . Het aantal gefactureerde uren is een minimum dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] gezamenlijk aan de werkzaamheden t.b.v. [ged.conv./eis.reconv.] zullen besteden. Het daadwerkelijke aantal uur dat zij aan de opdracht besteden kan hoger liggen dan waar zij zich op grond van de factuur toe verplichten. De variabele vergoeding wordt toegekend door middel van een bonusfactuur aan het eind van fase 1. Deze bonusfactuur betreft 40% van de bruto marge op de binnengehaalde opdrachten voor zover [betrokkene 1] en [betrokkene 2] actief betrokken zijn geweest bij het offerteproces, waarbij voor de bepaling van de bonus ervan wordt uitgegaan dat de bruto marge gelijk is aan 20% van de opdrachtwaarde. Bij een opdrachtwaarde van bijv. € 100.000 bedraagt de bruto marge dus € 20.000 en de bonus factuur die dan vanuit [eis.conv./ged.reconv.] wordt opgesteld bedraagt 40% hiervan ofwel € 8.000. [betrokkene 3] , [betrokkene 1] en [betrokkene 2] bepalen zelf in onderling overleg de hoogte van de bonus die gefactureerd zal worden. De bonusfactuur kan worden aangewend ter betaling van de koopsom op de door [betrokkene 1] en [betrokkene 2] mogelijk te verwerven aandelen. Indien fase 2 geen doorgang vindt, wordt de bonus ook toegekend indien de opdrachten waarbij [betrokkene 1] en [betrokkene 2] actief betrokken zijn geweest, worden getekend na 1 januari 2021.
10. De uitbetaling van de facturen van [eis.conv./ged.reconv.] kan geheel of gedeeltelijk worden
uitgesteld indien de cash-flow van [ged.conv./eis.reconv.] dit noodzakelijk maakt. Bij een gedeeltelijke of volledig uitstel van betalingen aan [ged.conv./eis.reconv.] zullen ook de betalingen van managementfees resp. het doen van rekening courant betalingen aan [betrokkene 3] als DGA van [ged.conv./eis.reconv.] gedeeltelijk of volledig worden uitgesteld totdat de liquiditeiten van [ged.conv./eis.reconv.] voldoende hersteld zijn.
2.7.
Tussen september 2020 en februari 2021 hebben partijen samengewerkt. [eis.conv./ged.reconv.] heeft daarbij onder meer werkzaamheden verricht in het kader van een offertetraject bij een potentiële opdrachtgever, [naam project] .
2.8.
Op 1 februari 2021 heeft [ged.conv./eis.reconv.] aan [eis.conv./ged.reconv.] laten weten de samenwerking te beëindigen omdat de in de samenwerkingsovereenkomst bedoelde milestones niet waren gerealiseerd.
2.9.
Tussen partijen is een geschil ontstaan over de eventuele betalingsverplichtingen van [ged.conv./eis.reconv.] die uit de samenwerking voortvloeiden. [eis.conv./ged.reconv.] heeft [ged.conv./eis.reconv.] hierover in rechte betrokken. Bij vonnis van 13 april 2022 heeft de rechtbank Gelderland (zaaknummer C/05/388846 / HA ZA 21-279, hierna: het vonnis) geoordeeld – voor zover relevant in deze procedure – dat:
  • de samenwerkingsovereenkomst op 5 februari 2021 is geëindigd;
  • [ged.conv./eis.reconv.] gebonden is aan de inhoud van (artikel 9 van) de samenwerkingsovereenkomst;
  • artikel 9 van de overeenkomst zo moet worden uitgelegd dat [eis.conv./ged.reconv.] in beginsel aanspraak heeft op een variabele vergoeding als zij in het offerteproces iets van haar kennis en kunde toevoegt, en dat offerteproces leidt tot een opdrachtverstrekking;
  • de variabele vergoeding ook verschuldigd is als de opdrachtverstrekking plaatsvindt na het einde van de overeenkomst;
  • [eis.conv./ged.reconv.] recht en belang heeft bij afschrift van de correspondentie tussen [ged.conv./eis.reconv.] en negen (derden)partijen ten aanzien waarvan [eis.conv./ged.reconv.] stelde actief betrokken te zijn geweest bij het offerteproces.
2.10.
In het vonnis heeft de rechtbank Gelderland [ged.conv./eis.reconv.] onder meer veroordeeld om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis aan [eis.conv./ged.reconv.] afschriften te verstrekken van alle correspondentie inclusief offertes en eventuele opdrachtbevestigingen tussen [ged.conv./eis.reconv.] dan wel aan haar gelieerde bedrijven/personen enerzijds en (onder meer) [naam project] dan wel aan (onder meer) [naam project] gelieerde ondernemingen anderzijds, op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag dat [ged.conv./eis.reconv.] niet volledig aan deze veroordeling voldoet, tot een maximum van € 50.000,00.
2.11.
[ged.conv./eis.reconv.] is in hoger beroep gegaan tegen het vonnis. De procedure in hoger beroep (zaaksnummer 200.314.117/01) is inmiddels door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden doorgehaald.
2.12.
Op 15 april 2022 heeft [eis.conv./ged.reconv.] [ged.conv./eis.reconv.] verzocht om de hiervoor in punt 2.10 genoemde correspondentie aan haar (advocaat) te verstrekken. Hierop heeft [ged.conv./eis.reconv.] een USB-stick met bescheiden en een e-mail met aanvullende e-mailcorrespondentie aan [eis.conv./ged.reconv.] verstrekt.
2.13.
Op 11 mei 2022 heeft [eis.conv./ged.reconv.] het vonnis aan [ged.conv./eis.reconv.] laten betekenen.
2.14.
Bij brief van 17 mei 2022 heeft [eis.conv./ged.reconv.] [ged.conv./eis.reconv.] verzocht om aanvullende informatie over het [naam project opdrachtgever] , waaronder – kort gezegd – afschriften van de op dit project betrekking hebbende facturen en betaalbewijzen. [ged.conv./eis.reconv.] gaf geen gehoor aan dit verzoek.
2.15.
Vervolgens heeft [eis.conv./ged.reconv.] bij brief van 14 juni 2022 onder meer aan [ged.conv./eis.reconv.] geschreven:

Naar aanleiding van de betekening van het vonnis d.d. 13 april 2022 op 11 mei 2022 is per heden, 14 juni 2022, aan dwangsommen verbeurd een bedrag van € 10.000,00. De omvang terzake verbeurde dwangsommen neemt dagelijks met een bedrag van € 500,00 toe tot het maximum van € 50.000,00. Cliënte stelt uw cliënte door middel van deze brief ten laatste in de gelegenheid de in mijn brief van 17 mei jl. verzochte informatie alsnog te verstrekken alsook het totaalbedrag aan tot de dag van ter beschikking stelling van de gevraagde informatie, verbeurde dwangsommen te betalen. Mocht hier deze week niet aan zijn voldaan dan zal cliënte de deurwaarder opdracht geven de verbeurde dwangsommen te incasseren, hetgeen de verplichting om de gevraagde informatie te verschaffen, overigens onverlet laat”.
Op dezelfde dag heeft [ged.conv./eis.reconv.] per e-mail de facturen van het [naam project opdrachtgever] aan [eis.conv./ged.reconv.] verzonden.
2.16.
In een brief van 5 juli 2022 aan [ged.conv./eis.reconv.] heeft [eis.conv./ged.reconv.] zich op het standpunt gesteld dat zij met betrekking tot het [naam project opdrachtgever] aanspraak maakt op een bonus van € 204.049,45. [eis.conv./ged.reconv.] heeft [ged.conv./eis.reconv.] gesommeerd dit bedrag binnen een week aan haar te voldoen. [ged.conv./eis.reconv.] heeft dit verzoek afgewezen.
2.17.
Op 23 augustus 2022 heeft [eis.conv./ged.reconv.] conservatoir derdenbeslag laten leggen onder [naam project] Beheer B.V., [naam project] Vastgoed Beleggingen B.V. en ING Bank N.V., op alle gelden en geldswaarden die zij aan [ged.conv./eis.reconv.] verschuldigd waren en/of verschuldigd zouden worden.

3.Het geschil in conventie

3.1.
[eis.conv./ged.reconv.] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [ged.conv./eis.reconv.] te veroordelen tot betaling van € 204.049,45 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 13 juli 2022, en € 5.148,00 aan buitengerechtelijke incassokosten.
3.2.
[eis.conv./ged.reconv.] onderbouwt haar vordering kort gezegd als volgt. [eis.conv./ged.reconv.] is actief betrokken geweest bij het offertetraject van het [naam project opdrachtgever] en dit offerteproces heeft geleid tot een op 12 april 2021 door [naam project] aan [ged.conv./eis.reconv.] verstrekte opdracht. De totale opdrachtwaarde van [naam project opdrachtgever] is € 2.550.618,32 inclusief btw. Op grond van artikel 9 van de samenwerkingsovereenkomst heeft [eis.conv./ged.reconv.] recht op een variabele vergoeding van € 204.049,45 inclusief btw. [ged.conv./eis.reconv.] is vanaf 13 juli 2022 in verzuim met betrekking tot de betaling van dit bedrag.
3.3.
[ged.conv./eis.reconv.] voert verweer. [ged.conv./eis.reconv.] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eis.conv./ged.reconv.] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eis.conv./ged.reconv.] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eis.conv./ged.reconv.] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[ged.conv./eis.reconv.] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te verklaren voor recht dat uit hoofde van het tussen partijen op 13 april 2022 gewezen vonnis geen dwangsommen aan [eis.conv./ged.reconv.] zijn verschuldigd, althans, het verschuldigd bedrag in goede justitie te bepalen.
4.2.
[ged.conv./eis.reconv.] onderbouwt haar vordering als volgt. Op grond van het vonnis van 13 april 2022 moest [ged.conv./eis.reconv.] afschriften verstrekken van alle correspondentie, inclusief offertes en eventuele opdrachtbevestigingen tussen [ged.conv./eis.reconv.] en (onder meer) [naam project] . [eis.conv./ged.reconv.] stelt zich ten onrechte op het standpunt dat de aan [naam project] verstuurde facturen ook onder deze veroordeling vallen. Bovendien heeft [eis.conv./ged.reconv.] in haar brief van 14 juni 2022 toegezegd om van de dwangsommen af te zien als [ged.conv./eis.reconv.] diezelfde week de gevraagde stukken nog zou toesturen, hetgeen [ged.conv./eis.reconv.] heeft gedaan. [eis.conv./ged.reconv.] heeft hiermee haar rechten verwerkt dan wel afstand gedaan van eventuele aanspraken uit hoofde van mogelijk verbeurde dwangsommen.
4.3.
[eis.conv./ged.reconv.] voert verweer. [eis.conv./ged.reconv.] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [ged.conv./eis.reconv.] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eis.conv./ged.reconv.] in de kosten van deze procedure.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie

Standpunten van partijen
5.1.
[eis.conv./ged.reconv.] beroept zich op artikel 9 van de samenwerkingsovereenkomst ter onderbouwing van haar stelling dat zij recht heeft op een variabele vergoeding met betrekking tot [naam project opdrachtgever] . Volgens [eis.conv./ged.reconv.] moet de samenwerkingsovereenkomst zo worden uitgelegd dat die variabele vergoeding 40% van de brutomarge op de binnengehaalde opdrachten bedraagt, voor zover [eis.conv./ged.reconv.] actief betrokken is geweest bij het offerteproces, waarbij ervan wordt uitgegaan dat de brutomarge gelijk is aan 20% van de opdrachtwaarde. [eis.conv./ged.reconv.] heeft in dit verband gewezen op punt 4.15 van het vonnis van 13 april 2022, waarin de rechtbank Gelderland heeft geoordeeld dat artikel 9 van de samenwerkingsovereenkomst zo moet worden uitgelegd dat dat [eis.conv./ged.reconv.] in beginsel aanspraak heeft op een variabele vergoeding als zij in het offerteproces iets van haar kennis en kunde toevoegt, en dat offerteproces leidt tot een opdrachtverstrekking. [eis.conv./ged.reconv.] meent dat de rechtbank in onderhavige procedure gebonden is aan dat oordeel.
5.2.
[ged.conv./eis.reconv.] voert primair aan dat zij niet gebonden is aan artikel 9 van de samenwerkingsovereenkomst omdat over de inhoud van dit artikel geen overeenstemming is bereikt tussen partijen, aangezien bij haar de wil ontbrak om een variabele vergoeding, zoals in dat artikel is bepaald, overeen te komen. [ged.conv./eis.reconv.] beroept zich subsidiair op dwaling. Verder voert zij (meer subsidiair) - kort gezegd - aan dat [eis.conv./ged.reconv.] zich, mede gelet op de omstandigheden waaronder dit artikel in de samenwerkingsovereenkomst is opgenomen, in redelijkheid niet op de door haar voorgestane uitleg van artikel 9 kan beroepen. Zij betoogt dat de berekeningssystematiek die in artikel 9 van samenwerkingsovereenkomst is opgenomen slechts is bedoeld als rekenvoorbeeld uit de particuliere sector. Volgens [ged.conv./eis.reconv.] hebben partijen niet bedoeld om voor een groot project als [naam project] een bonus van 8% van de opdrachtwaarde overeen te komen. De werkzaamheden die [eis.conv./ged.reconv.] in het offertetraject heeft verricht rechtvaardigen een dergelijke bonus ook niet, aldus [ged.conv./eis.reconv.] . Meest subsidiair beroept [ged.conv./eis.reconv.] zich op de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid.
Gezag van gewijsde
5.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft, kennelijk nadat de advocaat van [ged.conv./eis.reconv.] zich heeft onttrokken, de procedure in hoger beroep doorgehaald. Dat betekent echter niet dat het vonnis van de rechtbank van 13 april 2022 onherroepelijk is geworden en daarmee in kracht van gewijsde is gegaan. De beslissingen uit dat vonnis hebben dan ook geen gezag van gewijsde als bedoeld in artikel 236 van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Die beslissingen hebben in deze procedure daarom geen bindende kracht.
Gebondenheid aan de overeenkomst, wilsvertrouwensleer, uitleg artikel 9
5.4.
Het antwoord op de vraag of een (bepaling in een) overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen is afhankelijk van wat beide partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen, overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mochten toekennen, hebben afgeleid (HR 17 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1889 (Waternet II)). Bij de uitleg van een bepaling in een overeenkomst gaat het niet alleen om de taalkundige betekenis van de bewoordingen die bij het maken van de afspraak zijn gebruikt, maar komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden daaraan redelijkerwijs mochten toekennen en op hetgeen ze te dien aanzien over en weer redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Bij deze uitleg moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, gewaardeerd naar wat de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen (Haviltexmaatstaf). Ook indien het gaat om (uitonderhandelde) commerciële contracten geldt voormelde Haviltexmaatstaf (HR 5 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8101(Lundiform/Mexx)).
In zoverre is voor de beoordeling of artikel 9 tussen partijen is overeengekomen en hoe artikel 9 moet worden uitgelegd de Haviltexmaatstaf het uitgangspunt.
5.5.
Tussen partijen staat vast dat zij bij het sluiten van de overeenkomst aanvankelijk allebei voor ogen hadden dat [eis.conv./ged.reconv.] in fase 1 van de samenwerkingsovereenkomst alleen een vast honorarium voor haar werkzaamheden zou ontvangen. [eis.conv./ged.reconv.] achtte een honorarium van € 50,00 per uur met een maximum van € 5.200,00 per maand redelijk voor haar werkzaamheden, maar [ged.conv./eis.reconv.] vond dat uurtarief te hoog. Vast staat dat partijen uiteindelijk een honorarium van € 35,00 per uur zijn overeengekomen met een maximum van € 3.600,00 per maand, met daarnaast een variabele vergoeding. Hieruit volgt dat partijen de variabele vergoeding zijn overeengekomen enkel ter compensatie van het uiteindelijk overeengekomen lagere uurtarief. [eis.conv./ged.reconv.] heeft dat ter mondelinge behandeling met zoveel woorden beaamd. De rechtbank constateert dat partijen daarmee het honorarium dus maximaal € 1.600,00 per maand (of € 15,00 per uur) lager hebben vastgesteld dan aanvankelijk beoogd.
5.6.
De rechtbank acht relevant dat partijen niet of nauwelijks hebben onderhandeld over de wijze waarop de hoogte van de variabele bonus berekend zou worden. Partijen zijn het er immers over eens dat de zinsnede over de hoogte van de variabele bonus “volledig uit de koker van [ged.conv./eis.reconv.] ” kwam en dat [eis.conv./ged.reconv.] hierop verder niet heeft doorgevraagd. [ged.conv./eis.reconv.] heeft ter mondelinge behandeling toegelicht dat de berekeningsmethodiek van per saldo 8% van de opdrachtwaarde, zoals vermeld in artikel 9, door haar slechts was bedoeld als rekenvoorbeeld dat zij in 2019 had gebruikt in de particuliere sector, en dat een dergelijke berekeningsmethodiek niet realistisch was voor een zodanig omvangrijk project als [naam project] . [ged.conv./eis.reconv.] heeft ook verklaard dat zij bij het sluiten van de samenwerkingsovereenkomst met [eis.conv./ged.reconv.] nog geen projecten van die omvang onder handen had gehad. [eis.conv./ged.reconv.] heeft dat niet weersproken. Daaruit volgt dat in ieder geval [ged.conv./eis.reconv.] bij het sluiten van de overeenkomst niet heeft onderkend dat de in artikel 9 vermelde berekeningswijze bij grote projecten zoals [naam project] tot een zodanig hoge variabele vergoeding zou kunnen leiden, als nu door [eis.conv./ged.reconv.] wordt gevorderd.
5.7.
Verder acht de rechtbank het relevant dat niet is komen vast te staan dat [eis.conv./ged.reconv.] zodanig intensief bij het offertetraject van [naam project opdrachtgever] betrokken is geweest, dat daartegenover, naast het overeengekomen vaste honorarium op basis van het uurtarief, een variabele vergoeding van € 204.049,45 zou moeten staan. [eis.conv./ged.reconv.] heeft op dit punt slechts aangevoerd dat de technische berekeningen voor het offertetraject door [ged.conv./eis.reconv.] werden aangeleverd, maar dat de overige (organisatorische en commerciële) aspecten van het traject door [eis.conv./ged.reconv.] werden uitgevoerd en dat zij daarmee dus actief betrokken was bij [naam project opdrachtgever] . Verder heeft [eis.conv./ged.reconv.] een overzicht overgelegd van januari 2021, waarin in totaal 83 uren zijn geregistreerd die zij in die maand aan [naam project opdrachtgever] heeft gewerkt en heeft zij ter zitting aangevoerd dat zij in december 2020 een vergelijkbaar aantal uren aan [naam project opdrachtgever] heeft besteed. Daartegenover staat echter de verklaring van de heer [naam opdrachtgever project] van [naam project] , die door [ged.conv./eis.reconv.] is overgelegd. In die verklaring schrijft [naam opdrachtgever project] dat de opdracht door [naam project] aan (en dankzij de inspanningen van) [betrokkene 3] is verstrekt, na ontvangst van de definitieve offerte van medio februari 2021 van [betrokkene 3] . In zijn verklaring schrijft [naam opdrachtgever project] onder meer:
Ik heb de heren [betrokkene 2] en [betrokkene 1] in één of twee meetings ooit een hand gegeven, maar de relatie tussen [ged.conv./eis.reconv.] en [naam project] en de uiteindelijke opdrachtverstrekking komen voor 100% op het conto van [betrokkene 3] . Ook is er na de indiening van de eerste indicatieve offerte van medio december 2020 bij mijn weten nagenoeg geen contact meer geweest met die heren voor zover er namens onze firma al contact is geweest gedurende het gehele offerteproces.
Uit de stellingen van [eis.conv./ged.reconv.] volgt weliswaar dat zij actief betrokken is geweest bij het offertetraject van [naam project opdrachtgever] , maar niet dat die betrokkenheid een zodanig hoge variabele vergoeding rechtvaardigt.
5.8.
Daarbij neemt de rechtbank de volgende omstandigheden in aanmerking. De samenwerking tussen partijen heeft in totaal zes maanden geduurd tot 5 februari 2021 en vast staat dat het offertetraject bij [naam project opdrachtgever] ten tijde van de beëindiging van de samenwerking nog niet was afgerond. De variabele vergoeding die [eis.conv./ged.reconv.] vordert komt neer op € 34.008,24 per samengewerkte maand (€ 204.049,45 : 6), bovenop het vaste honorarium op basis van € 35,00 per uur, dat [ged.conv./eis.reconv.] al aan [eis.conv./ged.reconv.] heeft voldaan. Als partijen een vast honorarium van € 50,00 zouden zijn overeengekomen, zoals [eis.conv./ged.reconv.] wenste, zouden zij, zoals hiervoor onder 5.5 is overwogen, geen variabele vergoeding zijn overeengekomen. Het ligt naar het oordeel van de rechtbank dan ook geenszins voor de hand dat partijen – nadat [ged.conv./eis.reconv.] een vast honorarium van maximaal € 5.200,00 per maand te hoog vond – bedoeld kunnen hebben een variabele vergoeding overeen te komen, op grond waarvan [ged.conv./eis.reconv.] nu een veelvoud van laatstgenoemd bedrag verschuldigd zou zijn aan [eis.conv./ged.reconv.] , te meer nu het aantal uren dat [eis.conv./ged.reconv.] aan het project stelt te hebben gewerkt (ongeveer 166 uur) niet in verhouding staat tot de hoogte van de gevorderde bonus. Dat zou immers neerkomen op een vergoeding van ruim € 1.200,00 per uur. Nog daargelaten dat niet is komen vast te staan dat [naam project opdrachtgever] (mede) door de inspanningen van [eis.conv./ged.reconv.] aan [ged.conv./eis.reconv.] is gegund.
5.9.
Gelet op al deze omstandigheden in onderling verband beschouwd, oordeelt de rechtbank dat [eis.conv./ged.reconv.] redelijkerwijze niet die betekenis heeft kunnen toekennen aan artikel 9 van de samenwerkingsovereenkomst, zoals zij ten grondslag heeft gelegd aan haar vordering. [eis.conv./ged.reconv.] heeft daartoe, tegenover de gemotiveerde stellingen van [ged.conv./eis.reconv.] , onvoldoende gemotiveerd onderbouwd dat mede gelet op de wijze waarop de overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen artikel 9 van de samenwerkingsovereenkomst in die zin moet worden uitgelegd dat [ged.conv./eis.reconv.] aan haar een variabele vergoeding van € 204.049,45 verschuldigd is. Een dergelijke uitkomst zou, gelet op al deze omstandigheden, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid overigens ook onaanvaardbaar zijn. Aan nadere bewijslevering wordt daarom niet toegekomen. De hoofdsom en de nevenvorderingen worden daarom afgewezen.
Proceskosten
5.10.
[eis.conv./ged.reconv.] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten in conventie worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden deze proceskosten aan de zijde van [ged.conv./eis.reconv.] als volgt vastgesteld:
- griffierecht
5.737,00
- salaris advocaat
2.645,00
(1 punt × tarief VI € 2.645,00)
Totaal
8.382,00
5.11.
De nakosten zullen worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

6.De beoordeling in reconventie

6.1.
De vraag die voorligt is of [ged.conv./eis.reconv.] dwangsommen heeft verbeurd aan [eis.conv./ged.reconv.] . De rechtbank oordeelt dat dit zo is, en dat de gevraagde verklaring voor recht daarom niet toewijsbaar is. Deze beslissing wordt hierna toegelicht.
6.2.
[ged.conv./eis.reconv.] was op grond van het vonnis van 13 april 2022 gehouden om binnen 14 dagen na betekening van het vonnis aan [eis.conv./ged.reconv.] afschriften te verstrekken van “alle correspondentie inclusief offertes en eventuele opdrachtbevestigingen” tussen [ged.conv./eis.reconv.] en (onder meer) [naam project] , op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag. Tussen partijen is niet in geschil dat [eis.conv./ged.reconv.] het vonnis op 11 mei 2022 heeft laten betekenen aan [ged.conv./eis.reconv.] , en dat [ged.conv./eis.reconv.] op 14 juni 2022 afschriften van de facturen met betrekking tot het [naam project opdrachtgever] aan [eis.conv./ged.reconv.] heeft verstrekt.
6.3.
Partijen verschillen van mening over de vraag of deze facturen vallen onder de stukken als bedoeld in punt 5.4 van het dictum van het vonnis van 13 april 2022. [eis.conv./ged.reconv.] meent dat dit zo is en onderbouwt dit met een verwijzing naar de gangbare betekenis van het woord ‘correspondentie’, waaronder wordt verstaan het geheel van verstuurde en ontvangen, geadresseerde, geschreven berichten. Verder wijst [eis.conv./ged.reconv.] erop dat op de website van de Kamer van Koophandel wordt vermeld dat facturen onder bedrijfscorrespondentie vallen. [ged.conv./eis.reconv.] stelt zich op het standpunt dat de facturen niet onder de stukken vallen als bedoeld in punt 5.4 van het dictum van het vonnis van 13 april 2022, omdat daarin het begrip ‘facturen’ niet wordt genoemd.
6.4.
De rechtbank is van oordeel dat [ged.conv./eis.reconv.] een te enge uitleg geeft aan punt 5.4 van het dictum van het vonnis van 13 april 2022. [ged.conv./eis.reconv.] gaat er immers aan voorbij dat daarin staat dat
allecorrespondentie moet worden overgelegd, en niet slechts de offertes en eventuele opdrachtbevestigingen. De rechtbank is verder van oordeel dat facturen ook vallen onder (de gangbare betekenis van) het begrip ‘correspondentie’. Dat betekent dat [ged.conv./eis.reconv.] uiterlijk op 25 mei 2022 de facturen van [naam project opdrachtgever] aan [eis.conv./ged.reconv.] had moeten verstrekken. Omdat zij dat pas op 14 juni 2022 heeft gedaan, heeft [ged.conv./eis.reconv.] in totaal € 10.000,00 aan dwangsommen verbeurd.
6.5.
[ged.conv./eis.reconv.] heeft nog aangevoerd dat [eis.conv./ged.reconv.] in haar brief van 17 mei 2022 heeft toegezegd de dwangsommen niet te zullen innen als [ged.conv./eis.reconv.] de ontbrekende stukken diezelfde week zou toesturen. [ged.conv./eis.reconv.] stelt dat [eis.conv./ged.reconv.] hiermee afstand heeft gedaan van haar recht om betaling van de verbeurde dwangsommen te vorderen. Deze stelling faalt, omdat in de brief van 17 mei 2022 een dergelijke toezegging niet wordt gedaan.
6.6.
De conclusie luidt dat de vordering van [ged.conv./eis.reconv.] wordt afgewezen.
6.7.
[ged.conv./eis.reconv.] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten in reconventie worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden deze proceskosten aan de zijde van [eis.conv./ged.reconv.] als volgt begroot: voor de conclusie van antwoord in reconventie wordt 1 punt toegekend en voor de mondelinge behandeling en voortzetting daarvan 1.5 punt. Zodoende worden de kosten begroot op € 1.495,00 aan salaris advocaat (2,5 punten x tarief II
€ 598,00).
7. De beslissing
De rechtbank
in conventie
7.1.
wijst de vorderingen af,
7.2.
veroordeelt [eis.conv./ged.reconv.] in de proceskosten, aan de zijde van [ged.conv./eis.reconv.] tot dit vonnis vastgesteld op € 8.382,00, te vermeerderen met de wettelijke rente van artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na dit vonnis,
7.3.
veroordeelt [eis.conv./ged.reconv.] in de kosten die zijn ontstaan na dit vonnis, begroot op
- € 163,00 € 163,00 aan salaris advocaat, als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis is voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na die aanschrijving tot de dag van betaling
en
- € 85,00 € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van dit vonnis, als er vervolgens betekening heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot de dag van betaling.
in reconventie
7.4.
wijst de vordering af;
7.5.
veroordeelt [ged.conv./eis.reconv.] in de proceskosten, aan de zijde van [eis.conv./ged.reconv.] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.495,00,
7.6.
veroordeelt [ged.conv./eis.reconv.] in de kosten die zijn ontstaan na dit vonnis, begroot op:
- € 163,00 € 163,00 aan salaris advocaat, als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis is voldaan,
en
- € 85,00 € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van dit vonnis, als er vervolgens betekening heeft plaatsgevonden,
in conventie en reconventie
7.7.
verklaart de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Lenstra en op 18 oktober 2023 in het openbaar uitgesproken en ondertekend door mr. S.J. Peerdeman.
1785