ECLI:NL:RBGEL:2023:5543

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 oktober 2023
Publicatiedatum
6 oktober 2023
Zaaknummer
23/5774
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wettelijke rente over proceskosten en griffierecht in bestuursrechtelijke procedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 9 oktober 2023, wordt het beroep van eiser beoordeeld, die stelt dat het college van burgemeester en wethouders van Arnhem niet tijdig heeft beslist op zijn bezwaar van 21 maart 2023. Dit bezwaar betreft een verzoek om openbaarmaking van informatie over parkeerterrein 'Trans' in de periode van 1 januari 2014 tot en met 29 december 2022, ingediend op 29 december 2022. Eiser heeft het college in gebreke gesteld, omdat er geen beslissing is genomen binnen de wettelijke termijn.

De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk en gegrond is, omdat het college niet binnen de gestelde termijn heeft beslist. De rechtbank stelt vast dat het college uiterlijk 16 mei 2023 had moeten beslissen op het bezwaar, maar dit niet heeft gedaan. De rechtbank legt het college op om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen en bepaalt dat het college een dwangsom van € 100 per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000.

Daarnaast wordt het college veroordeeld tot betaling van € 418,50 aan proceskosten aan eiser, te vermeerderen met wettelijke rente. Het verzoek van eiser om wettelijke rente over de dwangsom wordt afgewezen, omdat niet vaststaat dat het college de dwangsom daadwerkelijk zal verbeuren. De rechtbank benadrukt dat de wettelijke rente over de proceskosten en het griffierecht moet worden vergoed vanaf vier weken na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/5774

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. D.R. de Vries),
en

het college van burgemeester en wethouders van Arnhem

(gemachtigde: mr. M. de Ronde).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat het college volgens hem niet op tijd heeft beslist op het bezwaar van 21 (lees: 20) maart 2023. Eiser heeft dit bezwaar gemaakt tegen een ongedateerd en niet-ondertekend besluit waarbij is beslist op het verzoek van eiser van 29 december 2022 op grond van de Wet open overheid (Woo) om openbaarmaking van alle informatie over parkeerterrein ‘Trans’ in de periode 1 januari 2014 tot en met 29 december 2022.
1.1.
Met de brief van 10 augustus 2023 heeft eiser het college in gebreke gesteld. Eiser stelt dat het college niet binnen de beslistermijn en ook niet binnen twee weken na de ingebrekestelling op zijn bezwaar heeft beslist.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
Het is niet nodig dat partijen op een zitting worden gehoord. Het beroep is namelijk kennelijk ontvankelijk en gegrond. Daarom sluit de rechtbank het onderzoek en doet zij zonder zitting uitspraak. [1] De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [2]
Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
3. Het college heeft niet gereageerd op de vraag van de rechtbank in de brief van 28 augustus 2023 of de beslistermijn is overschreden en zo ja, welke redenen daaraan ten grondslag liggen.
3.1.
Uit de stukken blijkt niet dat het college ten behoeve van het beslissen op het bezwaar een commissie heeft ingesteld. De rechtbank gaat er daarom van uit dat het college binnen zes weken na het verstrijken van de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift op het bezwaar van de indiener moet hebben beslist. Uit de stukken blijkt ook niet dat het college de beslistermijn met zes weken heeft verlengd. Dit maakt dat het college binnen zes weken vanaf het moment van verstrijken van de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift op het bezwaar van de indiener moet hebben beslist. Nu het besluit waartegen eiser bezwaar heeft gemaakt ongedateerd is, gaat de rechtbank uit van de door eiser opgegeven datum 21 februari 2021 als datum van het besluit. Dit betekent dat het college uiterlijk 16 mei 2023 op het bezwaar van eiser moest hebben beslist.
3.2.
Na afloop van deze beslistermijn heeft eiser het college in gebreke gesteld. De rechtbank heeft het beroep meer dan twee weken daarna ontvangen. Omdat het college niet binnen twee weken na de ingebrekestelling op het bezwaar heeft beslist, en nog altijd niet heeft beslist, is het beroep ontvankelijk en gegrond.
Welke beslistermijn moet aan het college worden opgelegd?
4. Als een beroep gegrond is en het bestuursorgaan nog geen besluit bekendgemaakt heeft, bepaalt de rechtbank dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag van verzending van de uitspraak alsnog een besluit bekendmaakt. Alleen in bijzondere gevallen kan de rechtbank een andere termijn bepalen.
4.1.
Het college heeft nog (steeds) geen besluit genomen. Het college moet dit alsnog doen. In het verweerschrift vermeldt het college aan dat de besluitvorming in bezwaar mogelijk eerder, maar in ieder geval uiterlijk 13 oktober 2023 afgerond zal zijn. Deze termijn is gelegen binnen de termijn van de twee weken. De rechtbank ziet daarom aanleiding het college op te dragen binnen twee weken na de dag van verzending van de uitspraak een besluit op het bezwaar bekend te maken.
Welke dwangsom wordt aan het college opgelegd?
5. De rechtbank bepaalt dat het college een dwangsom van € 100 moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door het college. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000.
Wordt verweerder veroordeeld tot het betalen van wettelijke rente?
6. Eiser heeft verzocht om het college te veroordelen tot het betalen van wettelijke rente over de onder 5 genoemde dwangsom. De rechtbank wijst dit af omdat nu niet vast staat dat het college de dwangsom ook daadwerkelijk zal verbeuren.
Stelt de rechtbank de bestuurlijke dwangsom vast?
7. Eiser heeft verzocht om de dwangsom vast te stellen. Paragraaf 4.1.3.2 van de Awb is echter niet van toepassing op beslissingen op bezwaar tegen besluiten op grond van de Woo. [3]

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt, het college de onder 4.1 genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan het college de onder 5 genoemde dwangsom wordt opgelegd.
8.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding voor zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 418,50 omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
8.1.1.
Eiser heeft verzocht om toekenning van wettelijke rente over het griffierecht en de proceskostenveroordeling. In zijn arrest van 21 december 2018 [4] heeft de Hoge Raad overwogen dat voor wettelijke rente over een door de rechter uitgesproken veroordeling tot vergoeding van griffierecht of proceskosten het uitgangspunt moet gelden dat de uiterste datum waarop aan deze veroordelingen moet zijn voldaan, is gelegen vier weken na de datum waarop de uitspraak waarin de veroordeling is opgenomen, is gedaan. Dit uitgangspunt volgend wijst de rechtbank het verzoek van eiser toe.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt het college op binnen twee weken na de dag van verzending van de uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken;
  • bepaalt dat het college aan eiser een dwangsom van € 100 moet betalen voor elke dag waarmee het de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000;
  • wijst het verzoek om het college veroordelen tot betaling van wettelijke rente af;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 418,50 aan proceskosten aan eiser, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag nadat vier weken zijn verstreken na de openbaarmaking van de uitspraak tot aan de dag van algehele voldoening;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 184, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag nadat vier weken zijn verstreken na de openbaarmaking van de uitspraak tot aan de dag van algehele voldoening, aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Rosmalen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
3.Dit volgt uit artikel 8.2 van de Woo.
4.HR 21 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2358, r.o. 2.2.4.