ECLI:NL:RBGEL:2023:5362

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 september 2023
Publicatiedatum
27 september 2023
Zaaknummer
AWB-21_2065
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van bijstandsaanvraag en vermogen in het kader van een spaarsysteem

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland het beroep van eiseres tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem, waarin de aanvraag voor bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) gedeeltelijk werd afgewezen. Eiseres had zich op 7 november 2020 gemeld voor bijstand, nadat haar uitkering op grond van de Wet WIA was beëindigd. Het college kende bijstand toe vanaf 1 december 2020, maar weigerde dit voor de periode van 7 november tot 1 december 2020, omdat eiseres volgens hen over voldoende middelen beschikte.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres een bedrag van € 850,- had gestort op haar rekening, wat het college als inkomen beschouwde. Eiseres betoogde echter dat dit bedrag afkomstig was uit een gezamenlijk spaarsysteem, genaamd 'gün', en dat dit als vermogen moest worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd van haar deelname aan dit spaarsysteem en dat zij niet had aangetoond dat het bedrag dat zij had ontvangen als gespaard vermogen moest worden beschouwd.

De rechtbank concludeert dat het college terecht de aanvraag voor bijstand over de betwiste periode heeft afgewezen, omdat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in bijstandbehoeftige omstandigheden verkeerde. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in zaken die betrekking hebben op bijstandsaanvragen en de beoordeling van vermogen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 21/2065

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres] te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. T.P. Boer),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem

(gemachtigde: F.S.D. de Gama).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van 6 april 2021 (het bestreden besluit). In het bestreden besluit is het college gebleven bij het besluit van 8 januari 2021 (verzonden op 15 januari 2021).
1.1.
In het besluit van 8 januari 2021 heeft het college de aanvraag van eiseres tot toekenning van bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) toegekend vanaf 1 december 2020. Over de periode van 7 november 2020 tot 1 december 2020 is de aanvraag afgewezen.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 12 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college deelgenomen.

Totstandkoming van het besluit

2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
2.1.
Eiseres heeft zich op 7 november 2020 bij het college gemeld voor bijstand omdat de uitkering die eiseres op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) van het Uwv ontving op 16 september 2020 is beëindigd.
2.2.
Het college heeft bij monde van mevrouw A. Lacin per e-mail en brief van
11 december 2020 eiseres verzocht om een nadere toelichting te geven op het bedrag van
€ 3.000,- dat eiseres in september 2020 heeft ontvangen en een storting van € 850,- op
19 november 2020.
2.3.
Eiseres heeft in een e-mail van 15 december 2020 de volgende toelichting gegeven:
6. Koerdische vrouwen
U vraagt mij hoe ik het geld van deze spaar/leen-groep heb ontvangen. Dit heb ik contant gekregen.
U vraagt mij bewijs hiervan. Ik snap niet wat u hiermee bedoelt. Het verhaal was voor mevrouw Keijzer immers al meteen duidelijk, ik neem aan dat u ook snapt wat dit initiatief is.
Daarnaast: op vier december heb ik u een overzicht gestuurd van de Koerdische vrouwen die deelnamen, en welke vrouwen mij al betaald hadden. Ik snap niet wat voor ander bewijs u van mij wilt.
Tenslotte, u zegt dat ik 850 euro van dit geld op mijn rekening heb gestort, en u vraagt mij wat ik met de rest van het geld heb gedaan. (…) Ik heb hiervan boodschappen gedaan, aangezien ik drie maanden lang zonder inkomen zit. (…)
2.4.
Bij brief van 24 december 2020 heeft het college om aanvullende stukken gevraagd.
2.5.
Het college heeft bij besluit van 8 januari 2021 bijstand verleend vanaf
1 december 2020. Het college heeft geen bijstand toegekend over de periode van
7 november 2020 tot 1 december 2020 omdat eiseres, volgens het college, in die periode
€ 2.131,- heeft ontvangen van familie en vrienden. In dit bedrag is de op 19 november 2020 gestorte € 850,- begrepen. Dit bedrag is het restant van het in september 2020 door eiseres contant ontvangen bedrag van € 3.000,-. Het (resterende) vrij te laten vermogen is bij dit besluit vastgesteld op € 12.450,-.
2.6.
In het bestreden besluit heeft het college de storting van € 850,- aangemerkt als inkomsten. Omdat dit meer bedraagt dan het bedrag dat eiseres over de periode van
7 november 2020 tot en met 30 november 2020 aan bijstand zou hebben ontvangen, heeft eiseres over die periode geen recht op bijstand, aldus het college. De bedragen die eiseres in die periode van haar moeder en zoon heeft ontvangen, heeft het college niet langer als inkomsten aangemerkt, maar als gift.
2.7.
In het dossier zitten afdrukken van in de mobiele telefoon van eiseres gemaakte notities met betrekking tot het spaarsysteem waaraan eiseres deelneemt. Op de ene notitie met de aanhef ‘Gün’ staat – volgens eiseres – een overzicht van welke deelnemer in welke maand de uitkering ontvangt. Uit de andere notitie met notitie ‘Koerdische vrouwen’ volgt – eveneens volgens eiseres – wie in september 2020 de overeengekomen bijdrage aan haar heeft betaald.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het college op terechte gronden heeft geweigerd aan eiseres bijstand toe te kennen over de periode van 7 november 2020 tot en met 30 november 2020. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. Het beroep is ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Verkeerde eiseres op 7 november 2020 in bijstandbehoeftige omstandigheden?
5. Artikel 11, eerste lid, van de Pw bepaalt dat iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te land in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien recht heeft op bijstand van overheidswege.
5.1.
Het college werpt aan eiseres tegen dat zij – in ieder geval in de periode van 7 november 2020 tot 1 december 2020 – over (voldoende) middelen beschikte om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres op 19 november 2020 een bedrag van € 850,- heeft gestort en dat eiseres dit geld heeft ontvangen van kennissen en vrienden om in haar bestaan te voorzien.
5.2.
Eiseres weerspreekt dit en stelt zich op het standpunt dat dit bedrag het restant vormde van het bedrag dat zij in september 2020 vanuit een gezamenlijk spaarfonds met andere Koerdische vrouwen, ‘gün’ genaamd, heeft ontvangen en dat dit (restant-)bedrag als vermogen moet worden aangemerkt. Omdat dit vermogen ligt beneden de vermogensgrens heeft eiseres met ingang van 7 november 2020 recht op bijstand, aldus eiseres.
5.3.
Om de vraag of eiseres in bijstandbehoeftige omstandigheden verkeerde omdat zij niet over (voldoende) middelen beschikte te kunnen beantwoorden, zal beoordeeld moeten worden of het bedrag dat eiseres op 19 november 2020 op haar bankrekening heeft gestort moet worden aangemerkt als inkomen of (niet vrij te laten) vermogen.
Wat zijn middelen?
6. Artikel 31, eerste lid, van de Pw bepaalt dat tot de middelen alle vermogens- en inkomensbestanddelen worden gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of kan beschikken.
6.1.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt wat niet tot de middelen wordt gerekend, zoals giften (sub m).
6.2.
Artikel 34, eerste lid, van de Pw bepaalt dat onder vermogen wordt verstaan:
a. de waarde van de bezittingen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, verminderd met de aanwezige schulden. De waarde van de bezittingen wordt vastgesteld op de waarde in het economische verkeer bij vrije oplevering;
b. middelen die worden ontvangen in de periode waarover algemene bijstand is toegekend, voor zover deze geen inkomen betreffen als bedoeld in de artikelen 32 en 33.
6.3.
Het tweede lid van artikel 34 van de Pw bepaalt dat onder meer niet als vermogen wordt in aanmerking genomen:
a. bezittingen in natura die naar hun aard en waarde algemeen gebruikelijk zijn dan wel, gelet op de omstandigheden van persoon en gezin, noodzakelijk zijn;
b. het bij de aanvang van de bijstand aanwezige vermogen voor zover dit minder bedraagt dan de van toepassing zijnde vermogensgrens, genoemd in het derde lid.
Ten tijde van het bestreden besluit bedroeg de voor eiseres van toepassing zijnde vermogensgrens € 12.450,-.
Moet een uitkering uit het spaarsysteem zoals ‘gün’ worden aangemerkt als inkomen of vermogen?
7. Het spaarsysteem ‘gün’ moet naar zijn aard op één lijn worden gesteld met het binnen Surinaamse kringen bekende (spaar)systeem kasmoni, het binnen Antilliaanse kringen bekende (spaar)systeem sam, het binnen Marokkaanse kringen bekende (spaar)systeem nouba en het binnen Somalische kringen bekende (spaar)systeem Hagbad. Deze systemen staan internationaal ook bekend onder de term Rotating Saving and Credit Association (ROSCA). [1]
7.1.
Het uitgangspunt binnen een ROSCA is dat de groepsleden (wekelijks of maandelijks) een vast bedrag sparen. Bij iedere bijeenkomst krijgt één persoon de pot tot iedereen aan de beurt is geweest. Soms kunnen er ook andere afspraken gelden, waarbij een deelnemer tussentijds een uitkering kan krijgen.
7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank moet het binnen zo’n spaarsysteem (gezamenlijk) gespaarde bedrag worden beschouwd als vermogen in de zin van artikel 34 van de Pw. Dat betekent dat beoordeeld moet worden of, afhankelijk van de binnen het spaarsysteem gemaakte afspraken, de uitkeringsgerechtigde redelijkerwijs kan beschikken over (een deel van het aldus) gespaarde vermogen. Zo ja, dan zal vastgesteld moeten worden of het (aandeel in het) gespaarde vermogen de vermogensgrens overschrijdt of niet.
7.3.
Omdat in dit geval sprake is van een aanvraag ligt het op de weg van eiseres om te stellen en aannemelijk te maken dat zij in bijstandbehoeftige omstandigheden verkeerde en dat zij niet redelijkerwijs over (haar aandeel binnen) het door de ‘gün’ gespaarde vermogen kon beschikken, althans dat dit (deel van het) vermogen minder bedroeg dan de voor eiseres geldende vermogensgrens.
7.3.1.
Eiseres heeft gesteld dat zij volgens de regels van de ‘gün’ waaraan zij deelnam maandelijks een vast bedrag inlegde en dat zij periodiek, volgens een vast rooster, het gespaarde bedrag ontving. Zij heeft daartoe twee notities overgelegd. Een nadere toelichting heeft zij, ondanks vragen van het college in de brief van 11 december 2020, niet gegeven. Zij heeft volstaan met de hiervoor geciteerde verklaring.
7.3.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres er niet in geslaagd genoegzaam aan te tonen dat eiseres heeft deelgenomen aan een ‘gün’ en dat zij in september 2020 vanuit die ‘gün’ een bedrag van € 3.000,- heeft ontvangen.
7.3.3.
Eiseres heeft niet toegelicht hoe lang de ‘gün’ al bestond. Daarnaast ontbreekt bijvoorbeeld een verklaring van een of meerdere deelnemers aan de ‘gün’ over de binnen de ‘gün’ gemaakte afspraken over het inleggen en zo mogelijk of nodig tussentijds (bij voorrang) uitkeren van de gespaarde bedragen aan een van de deelnemers. Evenmin heeft eiseres een kopie overgelegd van de administratie van de ‘gün’. Eiseres heeft niet toegelicht hoe de bedragen werden ingelegd en uitgekeerd.
Verder ontbreekt een overzicht van eerder door eiseres binnen het kader van de ‘gün’ verrichte betalingen of ontvangen bedragen. De twee – in haar telefoon opgeslagen – notities zijn daarvoor onvoldoende. [2]
7.3.4.
Tot slot heeft eiseres niet toegelicht wanneer zij met mevrouw Keijzer over de ‘gün’ heeft gesproken, wat zij op dat moment daarover heeft verteld en wat het college daarvan vond. Dat klemt omdat eiseres in haar verklaring lijkt te suggereren dat het college zou hebben aanvaard dat het hier uitgekeerde spaarbedragen en dus opgebouwd vermogen betreft, dat – gelet op de waarde van het opgebouwde vermogen – onder de voor eiseres geldende vermogensgrens blijft.
7.4.
Het voorgaande brengt met zich dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat en hoe zij in september 2020 aan een bedrag van € 3.000,- is gekomen en dat het (restant)bedrag (van € 850,- per 19 november 2020) als gespaard (vrij te laten) vermogen moet worden aangemerkt.
7.5.
Het college heeft dan ook op terechte gronden de kasstorting op 19 november 2020 beschouwd als een in aanmerking te nemen middel in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Pw. Omdat dit bedrag hoger is dan het bedrag dat eiseres over de periode van
7 november 2020 tot en met 30 november 2020 aan bijstand zou hebben ontvangen, heeft het college terecht aangenomen dat eiseres pas per 1 december 2020 in bijstandbehoeftige omstandigheden verkeerde.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat het college terecht heeft geweigerd aan eiseres bijstand toe te kennen over de periode van 7 november 2020 tot en met 30 november 2020. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. van Lee, rechter, in aanwezigheid van
mr. K.V. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Rotating savings and credit association - Wikipedia
2.Zie de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep: 3 maart 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH6428, en 4 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3577.