ECLI:NL:RBGEL:2023:5317

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 september 2023
Publicatiedatum
25 september 2023
Zaaknummer
AWB-21_3628
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een WIA-aanvraag en de rol van externe deskundigen in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedaan op 26 september 2023, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een WIA-uitkering beoordeeld. Eiser had zijn aanvraag op 11 augustus 2020 ingediend, maar het UWV had deze aanvraag op 18 maart 2021 afgewezen, met een bevestiging van de afwijzing op 28 juni 2021 na bezwaar. De rechtbank heeft het beroep op 24 oktober 2022 behandeld, waarbij eiser en de gemachtigde van het UWV aanwezig waren. Na de zitting heeft de rechtbank een onafhankelijke deskundige, drs. A.W. Lechner, benoemd om de zaak verder te onderzoeken. Lechner heeft op 10 maart 2023 gerapporteerd en geconcludeerd dat de beperkingen van eiser correct waren vastgelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 7 juni 2021.

De rechtbank oordeelt dat het UWV zijn besluit om eiser geen WIA-uitkering toe te kennen, terecht heeft gebaseerd op de vaststelling dat eiser op de datum in geding minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de onderzoeken van de verzekeringsartsen zorgvuldig zijn uitgevoerd en dat er geen medische basis is voor het aannemen van verdergaande beperkingen. Eiser heeft weliswaar klachten, maar deze rechtvaardigen niet de conclusie dat hij meer beperkingen heeft dan vastgesteld. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand blijft en eiser geen griffierecht terugkrijgt, noch vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 21/3628

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 september 2023

in de zaak tussen

[A] , uit [plaats B] , eiser

(gemachtigde: mr. E. Schutrups),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,het UWV
(gemachtigde: L. Leusink).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.1.
Het UWV heeft deze aanvraag met het besluit van 18 maart 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 28 juni 2021 op het bezwaar van eiser is het UWV bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 24 oktober 2022 op zitting behandeld. Eiser en de gemachtigde van het UWV zijn fysiek ter zitting verschenen. De gemachtigde van eiser heeft de zitting via een Teams-verbinding bijgewoond.
1.4.
Na de zitting heeft de rechtbank het onderzoek heropend om een onafhankelijke deskundige te benoemen. De rechtbank heeft drs. A.W. Lechner, verzekeringsarts en werkzaam bij Lechner Consult, als onafhankelijke deskundige benoemd.
1.5.
Lechner heeft op 10 maart 2023 een rapport uitgebracht.
1.6.
Partijen zijn door de rechtbank in de gelegenheid gesteld om op het rapport te reageren. Partijen hebben de rechtbank bericht dat zij geen opmerkingen hebben naar aanleiding van het rapport.
1.7.
De rechtbank heeft partijen vervolgens medegedeeld over voldoende informatie te beschikken om tot een uitspraak te komen. Daarbij heeft de rechtbank partijen de mogelijkheid geboden om aan te geven of zij nog op een zitting gehoord willen worden. Partijen hebben schriftelijk laten weten akkoord te gaan met het achterwege laten van een tweede zitting. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van de afwijzing van de aanvraag van eiser om een WIA-uitkering. Daarbij beoordeelt de rechtbank of het UWV terecht heeft aangenomen dat eiser op 13 november 2020 (datum in geding) minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
2.1.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat ging er aan deze procedure vooraf?
3. Eiser was in de periode van 6 september 2018 tot 30 september 2020 werkzaam als assistent bedrijfsleider horeca bij [Bedrijf C] voor 37,93 uur per week. Op 16 november 2018 heeft eiser zich ziek gemeld vanwege rugklachten. Op grond van de resultaten van het medisch en arbeidskundig onderzoek in het kader van de Eerstejaarsziektewet-beoordeling (EZWb) heeft het UWV eiser met ingang van 15 november 2019 ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
3.1.
Op 11 augustus 2020 heeft eiser een WIA-uitkering aangevraagd. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft het UWV een medisch en arbeidskundig onderzoek laten verrichten. De verzekeringsarts F. Damee heeft eiser op 1 maart 2021 op zijn spreekuur onderzocht en beoordeeld wat de arbeidsbeperkingen van eiser per datum in geding zijn. Deze beperkingen heeft Damee opgenomen in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 4 maart 2021. Vervolgens heeft arbeidsdeskundige E.P.T. Thijssen een arbeidskundig onderzoek verricht, dat is vastgelegd in een rapport van 18 maart 2021. Thijssen heeft vastgesteld dat eiser zijn maatgevende arbeid niet meer kan verrichten. Volgens Thijssen zijn er drie functies die eiser met zijn beperkingen nog wel zou kunnen verrichten. Thijssen heeft berekend dat het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser op grond van deze functies 22,03% is. Omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is, heeft het UWV besloten dat eiser geen WIA-uitkering kan krijgen.
3.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep R. van den Enden en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep M. A. Oudenaller hebben naar aanleiding van het door eiser ingediende bezwaarschrift opnieuw naar de zaak van eiser gekeken. Van den Enden heeft in zijn rapport van 7 juni 2021 geoordeeld dat er medische argumenten zijn om de vastgestelde belastbaarheid te wijzigen. Hij heeft daarom in de FML van 7 juni 2021 aanvullende beperkingen aangenomen. Oudenaller heeft in het rapport van 24 juni 2021 geconcludeerd dat het bezwaarschrift van eiser hem geen aanleiding geeft om van de conclusie van Thijssen af te wijken. Wel heeft Oudenaller ervoor gekozen om de geduide functie van Samensteller kunststof-en rubberproducten (sbc-code: 271130) te vervangen voor een andere functie, waarin minder wordt gezeten. Op grond hiervan is het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser vastgesteld op 20,06% (dus nog steeds minder dan 35%).
Wat vindt het UWV?
4. Het UWV heeft de weigering om eiser een WIA-uitkering toe te kennen gebaseerd op de vaststelling dat hij op de datum in geding minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Wat vindt eiser?
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is verricht. Hij meent dat de verzekeringsartsen ten onrechte geen informatie uit de behandelend sector hebben opgevraagd en dat (dientengevolge) zijn beperkingen zijn onderschat. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser een rapport ingebracht van de verzekeringsarts A. J. Huurman en de arbeidsdeskundige M. Overduin van 11 maart 2022, beiden verbonden aan het Expertise Instituut.
5.1.
Huurman heeft gerapporteerd dat bij eiser sprake is van rugpijn op basis van discusdegeneratie op niveau L4-L5, psoriasis met betrekking van de nagels en al langer bestaande tinnitusklachten. Volgens Huurman blijkt uit het dagverhaal van eiser dat hij in staat kan worden geacht tot het verrichten van beperkte activiteiten en dat het noodzakelijk is dat hij zeer regelmatig van houding kan wisselen. Er is tevens sprake van vermoeidheidsklachten,
waarvan de oorzaak multifactorieel bepaald is. Ook heeft eiser chronische pijnklachten als gevolg van zijn discopathie, psoriasis (chronische ontstekingsziekte van de huid), een verstoorde nachtrust en daardoor onvoldoende mogelijkheden tot recuperatie tijdens zijn nachtrust. Ook de tinitusklachten dragen volgens Huurman bij aan het energieverlies. Gelet hierop bestaat er een indicatie tot het aanhouden van een urenbeperking conform de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid, omdat er als gevolg van een pijnsyndroom en een chronisch ontstekingsziekte van de huid sprake is van een te groot energieverbruik. Bovendien is er ook sprake van een verminderde mogelijkheid tot recuperatie, wat leidt tot een energietekort. Gelet op het voorgaande moeten volgens Huurman per datum in geding aanvullende beperkingen worden aangenomen ten aanzien van persoonlijk- en sociaal functioneren, aanpassing aan fysieke omgevingseisen, dynamisch handelen, statische houdingen en werktijden.
5.2.
Gezien het verschil in standpunten tussen de verzekeringsartsen van het UWV en Huurman, heeft eiser de rechtbank verzocht om een onafhankelijke deskundige te benoemen.
Reactie van het UWV op de beroepsgronden
5.3.. In reactie op het rapport van Huurman heeft Van den Enden op 11 augustus 2022 aanvullend gerapporteerd. Van den Enden heeft in eerste instantie opgemerkt dat het dagverhaal van eiser tijdens het spreekuur bij Huurman aanzienlijk verschilt van het dagverhaal bij de WIA-keuring op 1 maart 2021. Zo ontbreekt in het dagverhaal van eiser het wandelen in het weekend en fietsen, als ook het doen van boodschappen op de fiets en het meehelpen in het huishouden. De tinitusklachten zijn volgens Van den Enden voor het eerst in beroep gesteld en nooit bij de WIA-keuring aangegeven. De bevindingen van Huurman ten aanzien van het psychisch en fysiek onderzoek zijn volgens Van den Enden vrijwel gelijk met de bevindingen tijdens de WIA-keuring, met slechts geringe functionele (rug)belemmeringen en (nagel) psoriasis. Voor de ernst van de rugklachten is geen verklarend anatomisch substraat aanwezig en discopathie is daarvoor te gering. Daar komt nog bij dat eiser, ondanks de geclaimde klachten, geen behandeling heeft, geen pijnstillers gebruikt en behalve de nagelzalf nergens medicatie voor nodig heeft. Van den Enden heeft verder overwogen dat eiser vanwege zijn klachten geen hulpmiddelen, zoals een rollator, sta-zitstoel of een invalidenparkeerkaart gebruikt. Ten aanzien van de urenbeperking heeft Van den Enden onder verwijzing naar de brief van reumatoloog overwogen, dat de psoriasis van eiser hoofdzakelijk beperkt is tot de nagels en dat geen sprake is van een inflammatoir reumatisch beeld. Ook heeft eiser geen orale antipsoriatica of een UV-lichtbehandeling nodig en de behandeling met een lokale zalf is voldoende. Volgens Van den Enden is er tevens geen medische reden voor recupereren na elke activiteit, aangezien bij eiser geen sprake is van neurologische afwijkingen. Daar komt nog bij dat de orthopeed in verband met chronische rugklachten juist het activeren en gericht trainen van rompspier adviseert. Al met al concludeert Van den Enden dat er geen medische basis is voor het aannemen van verdergaande beperkingen op de datum in geding.
Is het medisch onderzoek zorgvuldig verricht?
5.4.
De rechtbank stelt voorop dat het UWV zijn besluit over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de rapporten moeten begrijpelijk zijn. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze voorwaarden voldoen.
5.5.
De rechtbank is van oordeel dat de onderzoeken van de verzekeringsartsen zorgvuldig tot stand zijn gekomen en voldoen aan de gestelde eisen. Damee heeft dossierstudie verricht en heeft eiser op zijn spreekuur op 1 maart 2021 lichamelijk en psychisch onderzocht. Van den Enden heeft eveneens dossierstudie verricht en heeft de door eiser in de bezwaarprocedure ingebrachte medische informatie in zijn beoordeling betrokken. Hij beschikte dan ook over een uitvoerig rapport van Damee, die op basis van het dossieronderzoek een uitgebreide anamnese en eigen onderzoek een duidelijk beeld had van de problematiek van eiser. Het standpunt van eiser dat de verzekeringsartsen de informatie uit de behandelend sector hadden moeten opvragen, slaagt niet. Het niet opvragen van informatie maakt het onderzoek immers niet onzorgvuldig. Volgens vaste rechtspraak is de raadpleging van de behandelend sector slechts aangewezen in gevallen waarin reeds een behandeling in gang is gezet of zal worden gezet, welke een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden van een betrokkende tot het verrichten van arbeid, of indien een betrokkene stelt dat de behandelende sector een beredenerend afwijkend standpunt heeft over diens beperkingen. Van geen van beide situaties is sprake. Alle naar voren gebrachte klachten, te weten de rugklachten, psoriasis en slaapproblemen zijn naar het oordeel van de rechtbank op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de medische beoordeling.
De inschakeling van een deskundige6. Gelet op de uiteenlopende standpunten van Huurman enerzijds en Van den Enden anderzijds voor wat betreft de beperkingen van eiser voor het verrichten van arbeid op de datum in geding, heeft de rechtbank verzekeringsarts Lechner als deskundige benoemd. Lechner heeft alle beschikbare gegevens van de behandelaar van eiser en de informatie van de verzekeringsartsen van het UWV bij de beoordeling betrokken en heeft eiser op 2 maart 2023 op het spreekuur gezien. Over zijn bevindingen heeft Lechner op 10 maart 2023 gerapporteerd.
7.1.
Lechner heeft geconcludeerd dat de beperkingen van eiser in de FML van 7 juni 2021 correct zijn vastgelegd. De psoriasis aan de nagels vormt volgens Lechner in essentie geen noodzaak tot duurzame belemmeringen. Deze klachten zijn immers in het verleden behandeld met onder andere corticosteroïde zalf, waarmee een stabilisatie na enig herstel werd verkregen. Het verlies van de nagels leidt volgens Lechner evenmin tot verdergaande beperkingen, aangezien de nagels met “nagelvorming” niet optimaal zijn, maar toch zijn hersteld. De huidontstekingen op ellebogen, knieën en voetranden worden volgens Lechner onderdrukt met ontstekingsremmende zalf. De ontstekingen zijn hierdoor niet weg, maar wel onder controle.
7.2.
Lechner heeft verder, mede gelet op eisers rug- en vermoeidheidsklachten, overwogen dat verdergaande beperkingen niet aan de orde zijn en ook niet passend zijn bij de richtlijn “Lage rugpijn” uit 2020, “Chronisch vermoeidheid syndroom” uit 2013 en “Duurbelastbaarheid in Arbeid”. Volgens Lechner zijn de ongecompliceerde chronische rugklachten van eiser als stationair te beschouwen. Voor meer of andere interventies is geen medische urgentie of aanleiding en die heeft zich ook de afgelopen twee jaar niet voorgedaan in retrospectief tot datum in geding.
7.3.
Met betrekking tot de vermoeidheidsklachten van eiser heeft Lechner uiteengezet dat aanvullende beperkingen, zoals een urenbeperking, niet hoeven te worden aangenomen, omdat medische gronden ontbreken om eiser energetisch beperkt te beschouwen bij afdoende vitaliteit van hart, longen, metabole apparaat en overige ontbrekende pathologie. Met betrekking tot de vermelde rustperiodes van een gemiddeld uur liggen, heeft Lechner aangegeven dat de medische noodzaak daartoe ontbreekt.
7.4.
De rechtbank overweegt als volgt. Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter de conclusies van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het rapport van Lechner geeft naar het oordeel van de rechtbank blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk, navolgbaar en consistent. De rechtbank ziet geen aanleiding de conclusies van Lechner niet te volgen en ziet dan ook geen aanleiding te oordelen dat de in de FML van 7 juni 2021 opgenomen beperkingen onjuist zijn, dan wel dat daarin onvoldoende beperkingen zijn aangenomen.
7.5.
Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de beleving van eisers klachten, betekent het hebben van klachten nog niet dat er ook meer beperkingen voor arbeid moeten worden aangenomen in de FML. De beleving van klachten is namelijk niet beslissend bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen bij eiser zijn vast te stellen. [1] Alleen de medisch te objectiveren beperkingen zijn daarbij van belang.
Is de arbeidskundige beoordeling juist?
8. Eiser heeft eveneens een onderzoek laten door de arbeidsdeskundige M. Overduin. Overduin heeft vastgesteld dat eiser de door het UWV geduide functies van archiefmedewerker (sbc-code: 315132), boekhouder, kassier (sbc-code: 515070) en schadecorrespondent (sbc-code: 516080) niet kan verrichten. Volgens Overduin gaat het om de functies waarbij meer dan vier uur per dag en meer dan 20 uur in de week moet worden gewerkt wat de belastbaarheid van eiser overschrijdt.
8.1.
Uitgaande van de juistheid van de bij eiser vastgestelde medische beperkingen, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de geduide functies voor eiser niet geschikt zijn. Oudenaller heeft de zogeheten signaleringen van een adequate toelichting voorzien en heeft daarbij overtuigend gemotiveerd dat de functies de belastbaarheid van eiser niet overschrijden.
Gelet hierop geldt de door eiser geclaimde urenbeperking van vier uur per dag en 20 uur per week niet. De geselecteerde functies passen daarom binnen de door Van der Enden vastgestelde beperkingen.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom geen griffierecht terug en krijgt ook geen vergoeding in de proceskosten. Nu het beroep ongegrond is, ziet de rechtbank ook geen aanleiding om het UWV te veroordelen in de kosten van een door eiser ingeschakelde externe (arbeids) medische expertise.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. van Schagen, rechter, in aanwezigheid van mr. J. Mamedova, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 september 2023
de griffier is buiten staat te tekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld een uitspraak van de CRvB van 15 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3214.